CI- atfSBMf+i*JT*r
De heer Buma gelooftdat de opmerking van den heer
Troelstra wel regt van bestaan heeft. De woorden „verdere
slagting" zijn onduidelijkomdat het afmaken van een dier nog
geen begin van „slagten" is. Het slagten is dus naar luid van
het vorig artikel nog niet begonnen. Spr. stelt voor, het woord
„verder" te doen vervallen.
De heer van Sloterdijck kan zich met deze grammati
cale uitlegging van het woord „slagten" niet vereenigen. On
der het slagten is naar zijne meening het dooden begrepen
het begint met het doodtn en eindigt met het afhakken.
De heer Troelstra stemt dit toe. De wet op het geslagt
is indertijd gewijzigd omdat in art. 1 bepaald was dat voor
geslagt wordend vee accijns moet worden betaald en de Hooge
Raad had uitgemaakt, dat gestorven vee niet geslagt werd, en
daarvoor dus geen accijns behoefde te worden betaald. Onder
„slagten" werd verstaan bet gewelddadig dooden van het vee.
De wet is daarom later op dit punt gewijzigd.
De heer de la Faille stelt nu ter bekorting der discussiën
voorin plaats van „verdere slagting" te lezen „opening."
De heer Buma trekt hierop zijn amendement in.
Het amendement van den heer de la Faille wordt nu in stem
ming gebragt en verworpen met 13 tegen G stemmen. Vóór
stemden de heeren HijlkemaBekhuis
ScheerTroelstra en Buma.
de la Faillev. d.
Art. 6 wordt hierop onveranderd vastgesteld.
Art. 7.
De heer Troelstra heeft bij amendement voorgesteld in
de eerste alinea tusschen de woorden „kalveren" en „die" te
voegen („uitgezonderd nuchtere".)
De heer van Sloterdijck kan zich met dit amendement
niet vereenigentenzij hij van een deskundige nadere inlichting
heeft ontvangen. De strekking van dit artikel is om te con
troleren het vleesch van dieren, waaromtrent op grond van aan
gifte tot een laag bedrag het vermoeden rijst, dat het vleesch
niet goed is. Bijzonder toezigt is dus noodig. Bij die dieren
veronderstelt men kwalen die van invloed kunnen zijn op de
kwaliteit van het vleesch. Is het nu onmogelijk dat de kie
men der ziektendie bij kalveren zich openbarenreeds in
nuchtere kalveren voorkomen Spr» (meent dit ontkennend te
moeten beantwoorden en zal daarom tegen het amendement
stemmen.
De heer Troelstra gelooft, dat dit amendement wensche-
lijk is. Nuchtere kalveren worden voor eene waarde van f 3
k ƒ4 aangegeven de zoogenaamde „slakjes", te vroeg geboren
kalveren wel eens voor 2. De toepassing van dit artikel ook
op nuchtere kalveren is te streng. Volgens spr.'s ondervinding
zijn bij hem nooit zieke nuchtere kalveren aangegeven.
De heer van Sloterdijck meentdat de heer Troelstra,
zijn systeem beter deed, om voor te stellen in de tusschenvoe-
ging van de woorden „nuchtere kalverendie beneden f 3 zijn
aangegeven."
De heer Troelstra wijzigt zijn amendement in dien zin
dat worden ingelascht de woorden„en wat betreft nuchtere
die beneden f 3."
Voorts vraagt spr. of hetmet het oog op de heden gehou
den discussiën niet wenschelijk ware om den vierden regel
van de eerste alinea uit te breiden met de woorden „voor de
consumptie geschikt te maken."
De heer van Sloterdijck acht die toevoeging niet noodig.
Voldoende blijkt zoowel uit de vorige artikelen als uit het raads
besluit van 11 Mei 1889 de bedoeling van deze bepaling.
De heer Troelstra gelooft gaarne dat de zin dier bepa
ling duidelijk is maar de ervaring heeft geleerddat men bij
vervolging voor het kantongeregt zeer naauw op den letter der
verordening let en daarom acht spr. het van belang, om den
letter zoo duidelijk mogelijk te maken.
De heer d0 la Faille vraagtwaarom in de derde alinea
van dit artikel alleen de daar genoemde organen zijn opgeno
men Waarom ook niet de borst- en buikvliezendie van de
grootste beteekenis zijn Waarom niet ook de nieren en
andere ingewanden Spr. acht het beter geen bepaalde orga
nen te noemen en stelt daarom voorhier alleen te spreken
van „borst- en buiksingewanden."
De heer van Sloterdijck zegtdat hij geen bezwaar te
gen dit amendement mag hebben nu het door den heer de la
Faille wordt voorgesteld, wiens deskundig oordeel de uitvoer
baarheid waarborgt. De commissie heeft deze organen met
name genoemd omdat haar uit ingewonnen informatiën bleek,
dat men hiermede kon volstaan en dat het mogelijk was de
slagting te voltooijen zonder afscheiding van hart of longen
zij meende dus door haar voorstel het bedrijf zoo weinig mo
gelijk te belemmeren.
De amendementen van de heeren Troelstra en de la Faille
worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen en het arti
kel wordt daarna aldus gewijzigd vastgesteld.
De arlt. 8 tot en met 10 worden onveranderd vastgesteld.
Bij art. 11 geeft de heer Duparc te kennen, dat, hoewel
de heer van Sloterdijck hem straks aan de hand heeft gedaan
op dit artikel een amendement in te dienen ten einde den
waarborg te hebben dat als keurmeesters wetenschappelijk
gevormde personen zullen worden aangesteldhij hiertoe niet
het voorstel zal doen, omdat hij na de gehouden stemmingen
voorzietdat zijn amendement toch zou worden verworpen.
Hij zou dus de discussiën noodeloos rekkenhetgeen hij na
haren reeds zóó langen duur liever maar niet wil doen.
Artt. 11 tot en met 16 worden onveranderd vastgesteld.
Bij art. 17 vraagt de heer Troelstra of het met het oog
op den tijd en de moeite, die de uitvoering van deze verorde
ning zullen vorderenmet wenschelijk is een tijdstip van in
werkingtreding dezer verordening te bepalen. Spr. weet wel
dat de verordening niet eerder in werking treedtdan nadat
ze in het gemeenteblad is opgenomendoch hij acht het niet
wenschelijk dit aan burgemeester en wethouders over te laten.
Na eenige bespreking door de heeren van Sloterdijck en Du
parc wordt besloten, in art. 17 de bepaling op te nemen, dat
deze verordening in werking zal treden den 1 November 1890.
De heer van Sloterdijck wijst er opdat in verband met de
wijziging van art. 3ook in de 3e alinea van art. 7 het woordje
„mindere" moet worden vervangen door „kleinere". Hiertoe
wordt besloten.
Hierop wordt de geheele verordening zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
De heer de la Faille verlangt geene stemmingmaar ver
klaart zich tegen.
Aldus is vastgesteld navolgende verordening
VERORDENING regelende de po
litie op den in- en vervoer, den
verkoop enz. en de keuring van
vleesch visch en vruchten
Art. 1.
Het is verboden van buiten de gemeente afkomstig versch
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 8 April 1890.
37
vleesch bij nacht waaronder wordt verstaan in de maanden
April tot Augustus de tijd tusschen 8 uur 's avonds en 6 uur
's morgensin de overige maanden de tijd tusschen zons-on-
der- en zons opgang in de gemeente in te voeren of te ver
voeren.
Art. 2.
Het is verboden van buiten de gemeente afkomstig versch
vleesch dat niet vooraf door een der gemeentelijke keurmees
ters of den gemeente-veearts onderzocht en goedgekeurd en van
hel door burgemeester en wethouders bepaalde kenmerk hier
van voorzien isin de gemeente te verkoopen, af te slaan, ten
verkoop voorhanden te hebben of aan te biedenaf te leveren
of ten geschenke te geven.
Aan slagers of vleeschverkoopers is het bovendien verboden,
vleesch als in het eerste lid van dit artikel is bedoeld, in hunne
winkelsbergplaatsen woningen of op hunne erven voorhan
den te hebben.
Art. 3.
Het is verboden, vleesch, als in artikel 2 alinea 1 is bedoeld,
in de gemeente in te voeren of te vervoeren in kleinere dan
vierde deelen van het geslagte dier.
Art. 4.
Het is verboden dood vee in de gemeente in te voeren of
te vervoerentenzij met vergunning van den commissaris van
politie en met opvolging van de door dezen aan de vergunning
verbonden voorwaarden.
Art. 5.
Indien vee tengevolge van ziekte gestorven of gedood is, is
de eigenaarhouder of hoeder van dit vee verpligtdaarvan
binnen vier-en-twintig uren aan den commissaris van politie
kennis te geven en inmiddels het dier in zijn geheel te laten,
totdat de keuring daarvan door een der gemeentelijke keur
meesters of den gemeente-veearts heeft plaats gehad.
Art. 6.
Indien in het geval van artikel 4 of in dat van artikel 5 de
gemeente-veearts of de keurmeester vordertdat de verdere
slagting op een door burgemeester en wethouders aan te wijzen
plaats geschiedeis de vervoerder eigenaar, houder of hoeder
verpligtdit toe te laten.
Art. 7.
Het is verboden stieren die beneden f 70ossen koeijen
of vaarzen die beneden f 90pinken die beneden f 60of kal
veren die beneden 15 en wat nuchtere betreft, die beneden
f 3 voor de heffing van de belasting op het geslagt zijn aange
geven in de gemeente te slagtcn zonder dat zij vooraf door
een der gemeentelijke keurmeesters of den gemeente-veearts
onderzocht en goedgekeurd en van het door burgemeester en
wethouders bepaalde kenmerk hiervan voorzien zijn. Indien de
keurmeester of de veearts vordertdat de slagting onder zijn
toezicht plaats vindeis de slager verpligtdit toe te laten en
de slagting te doen op den door dien ambtenaar bepaalden tijd.
Het is verboden vleesch van dieren als in het eerste lid
van dit artikel zijn aangeduidte vervoeren van de slaglplaats,
te verkoopenaf te slaan ten verkoop voorhanden te hebben
of aan te bieden, af te leveren of ten geschenke te geven, vóór
dat het door een der gemeentelijke keurmeesters of den ge
meente-veearts onderzocht en goedgekeurd en van het door bur
gemeester en wethouders bepaalde kenmerk hiervan voorzien is.
Het is verboden, vóór dat laatstbedoeld onderzoek heeft plaats
gehad, het geslagte dier af te hakken of in kleinere dan vierde-
deelen te verdeelen of de borst- of buiksingewanden er van af
te scheiden.
Aan slagers of vleeschverkoopers is het bovendien verboden
vleesch als in het tweede lid van dit artikel is bedoeldin
hunne winkels bergplaatsenwoningen of op hunne erven
voorhanden te hebben.
Art. 8.
Het is verboden vleesch van tengevolge van ziekte gestor
ven of van gesmoord vee vleesch of visch waaraan eenig
bederf is onrijpe vruchten of in het algemeen vleesch visch
of vruchten waarvan het gebruik door een der gemeentelijke
keurmeesters of den gemeente-veearts wordt verklaard schade
lijk voor de gezondheid te kunnen zijn in de gemeente m te
voeren te vervoerente verkoopen af te slaan ten verkoop
voorhanden te hebben of aan te bieden af te leveren of ten
geschenke te geven.
Aan slagers of vleeschverkoopers visschersvischverkoopers
en verkoopers van vruchten is het bovendien verboden, vleesch,
visch of vruchten als in het eerste lid van dit artikel zijn be
doeld in hunne winkels bergplaatsen woningenschepen of
op hunne erven voorhanden te hebben.
Art. 9.
Ieder die vleesch visch of vruchten in de gemeente invoert
of vervoertis verpligtdie voorwerpen aan de gemeentelijke
keurmeesters, den gemeente-veearts of de beambten van politie
op hunne aanvraag te vertoonen en de keuring daarvan toe te
laten.
Gelijke verpligting rust op de ir. het laatste lid van artikel 8
vermelde personenten aanzien van het vleeschde visch en
de vruchten, die zij in hunne winkels, bergplaatsen, woningen,
schepen of op hunne erven voorhanden hebben.
Art. 10.
Indien van openbare middelen van vervoer wordt gebruik ge
maakt voor in deze verordening bedoelden invoerwordt deze
geacht plaats te hebben door de aflading of lossing op de aan
gewezen stand- of ligplaats.
Het is den bestuurders van die middelen van vervoer en hun
nen bedienden verboden, die voorwerpen van invoer af te laden
of te lossen op eene andere dan de daarvoor aangewezen stand-
of ligplaats.
Art. 11.
Burgemeester en wethouders stellen keurmeesters van vleesch,
van visch en van vruchten aan en regelen hunne werkzaamhe
den bij instructie.
Art. 12.
De tijdde plaats en de wijze van het in de voorgaande ar
tikelen bedoeld onderzoek door den gemeente-veearts en de
keurmeesters en het kenmerk van goedkeuring benevens de
wijze van gebruik hiervan worden door burgemeester en wet
houders bepaald en vastgesteld bij verordening, in het Gemeen
teblad op te nemen en tegen betaling van de kosten verkrijg
baar te stellen.
Art. 13.
In deze verordening worden verstaan door
a. veede eenhoevige en de herkaauwende dieren en de
varkens
b. vleesch alle zachte bestanddeelen van de genoemde die
ren afkomstigonverschillig of zij al dan niet en hoe zij zijn
bewerkt of vermengdmitsdien ook gezouteningemaakt ge
rookt en hoofdvleeschspek hamworst enz.
Art. 14.
De zorg voor de naleving van deze verordening wordt opge-