GO
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dingsdag 27 Mei 1890.
gascommissie en het voorstel van burgemeester en wethouders.
Deze hebben het woord „voorloopig" weggelatenomdat het
met mogelijk zal zijn aan het verzoek te voldoen zelfs niet
bij gewijzigde omstandigheden. Burgemeester en wethouders
zijn van mecning dat eene afschaffing der meterhuur nooit uit
voerbaar zal worden. Daarom hebben zij dezen vorm voor hunne
conclusie genomen, omdat hierdoor duidelijk aan de adressan
ten zal worden te kennen gegeven dat de zaak voor goed is
afgedaan. In het vorige jaar is in de gemeente nog een nieuwe
meterhuur ingevoerd, nl. voor de drinkwaterleiding, die nog
heel wat anders isdan de meterhuur voor de gasfabriek.
De heer Duparc gelooft nietdat men de conclusie van
het voorstel kan afscheiden van de praemisse. Daarin wordt
gezegd dat in de gegeven omstandigheden het verzoek niet in
gunstige overweging kan worden genomen. Hiermede wordt
dus implicite te kennen gegevendat het bij eene gunstige
verandering der omstandigheden wèl in overweging zal kunnen
worden genomen. De geamendeerde conclusie past dus geheel
bij de praemisse van het voorstel.
De heer Plantönga moet na de opmerking van den voor
zitter dat de huur voor de meter van de drinkwaterleiding zóó
hoog iser op wijzendat dit groote verschil tusschen die
beide meters bestaat dat bij de waterleiding ook de gelegen
heid bestaat om een meter te koopen. De jaarlijksche onkosten
behoeven dus daarvan niet meer te bedragendan de rente
voor den daarvoor betaalden prijs terwijl bij de gasfabriek de
meter alleen in huur kan worden verkregenen men dan moet
betalenwat de Raad daarvoor gelieft vast te stellen.
De heer Beucker Andreae deelt mededat hij zijn
amendement intrektomdat hem uit de gevoerde discussie is
gebleken dat later in betere tijden een voorstel lot afschaffing
of tot verlaging van de meterhuur kan worden verwacht.
De beraadslagingen worden gesloten.
Hot voorstel wordt nu in stemming gebragt en aangenomen
met 17 tegen 3 stemmen, die van de heeren Plantcnga, Meijer
en Dijkstra.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling
van verordeningen op de heffing en op de invordering van
marktgeld.
(Zie bijlagen nos. 8 en 10 tot het verslag van 's Raads han
delingen.)
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer van Slotördijck wenscht bij de algemeene be
raadslagingen een punt ter sprake te brengenhetwelk niet
direct tot dit onderwerp behoortmaar er toch mede samen
hangt. Hij vatte reeds bij de eerste kennisneming van dit ont
werp het voornemen op het gebruik van de openbare straat
voor particuliere doeleinden te bespreken en is in dat plan nog
versterkt door de nader door burgemeester en wethouders voor
gestelde wijziging van art. 1 van het heffingsbesluitwelke dat
punt nabij komt, n.l. het heffen van eene retributie voor een
gebruik van de openbare straatanders dan voor de eigenlijk
gezegde markt. Dit gebruik heeft eene belangrijke uitbreiding
verkregen. Wil men zijn huis verbouwendan bouwt men
tijdelijk op de openbare straat een houten woningnatuurlijk
met vergunningdoch zonder betaling van eene reglementair
vastgestelde retributie men gebruikt verder de openbare straat
voor het uitstallen van koopwaren, bijv. op de Nieuwstad en
elders voor het bergen van andere waren bijv. van steenen
voor eene steenhouwerij voor het plaatsen van eene groote
menigte karren en rijtuigen enz. Spr. zal niet bewerendat
dit een en ander voor het verkeer bepaald hinderlijk is want
anders zou er geen vergunning voor verleend worden maar
toch zou hij het wenschelijk achten, dat voor dat gebruik eenige
retributie werd geheven. Dit punt is niet nieuw en werd reeds
een paar malen bij de behandeling van eene gemeente-begroo-
ting besproken maar dan telkens met de exceptie van niet-
ontvankelijkheid begroet. Er werd tegen aangevoerd, dat dan
geschapen zou worden een reglementair regt van particulieren
op het gebruik van de openbare straat. Dit argument heeft
slechts eene betrekkelijke waardealthans tegenover het vele
gebruik dat van lieverlede plaats vindt. Het komt spr. voor
dat eene invoering van eene retributie niet alleen eene bate
voor de gemeentekas zou opleveren maar ook paal en perk
zou stellen aan dat vele gebruikdat haast een misbruik wordt.
Hij zou dus gaarne aan burgemeester en wethouders zien op
gedragenom den Raad te dienen van adviesniet om al dade
lijk in die rigting een voorstel te doenmaar om te overwe
gen in hoever het wenschelijk zou zijndien maatregel in te
voeren. De Raad ontvangt dan een advies en zal de zaak op
zijn gemak kunnen beoordeelen.
De heer TrOölstra gelooft niet, dat hij zich aan onbescheiden
heid zal schuldig maken wanneer hij der vergadering mede
deelt dat eene verordening in den geestals de heer van
Sloterdijck wenschtontworpen en bij burgemeester en wet
houders in behandeling is geweest, doch bij dat collegie geen
genade heeft mogen vinden. De titel der verordening luidde
ook eenigszins anders dan de onderwerpelijke en specteerde
meer eene belasting op het innemen van een gedeelte van de
openbare straat. De bezwaren, in het collegie van burgemees
ter en wethouders daartegen aangevoerdwaren in de eerste
plaatsdatwanneer voor het plaatsen van kalkhokken en
bouwmaterialen op de openbare straat belasting werd geheven,
het bouwen zou worden belemmerd en duurder gemaakt. Dan
nog achtte men het gebruikdat van de openbare straat wordt
gemaaktniet zóó uitgebreid dat een dergelijke maatregel
noodig is. Bovendien, de vergunning tot het gebruik wordt
altijd tijdelijk gegeven. Verder was men van oordeeldal
wanneer men eene dergelijke bepaling in de verordening op
nam er eigenlijk geen reden was waarom men niet verder
zou gaandoor ook eene retributie te heffen voor het plaatsen
van turfwagens, van hondenkarren (waarvoor zelfs een bestraat
terrein buiten de voorm. Vrouwenpoort is bestemd), van rijtui
gen enz. Burgemeester en wethouders hebben dit punt rijpe
lijk overwogen en zijn ten slotte eenstemmig tot dit voorstel
gekomen. Wijkt men van dit ontwerp af, dan moet men ver
der gaanzelfs te ver naar de meening van burgemeester en
wethouders. Na dit een en ander te hebben medegedeeld zal
het zeker wel niet noodig geoordeeld worden, aan burgemees
ter en wethouders eene opdragt te doenals door den heer
van Sloterdijck wordt bedoeld.
De Voorzitter kan zicli aan het door den heer Troelstra
gesprokene geheel aansluiten. Hij ook acht het niet noodig
eene dergelijke opdragt aan burgemeester en wethouders te
doen. Dit punt is herhaaldelijk bij de behandeling van de ge-
meentebegrootingen in de sectiën en in de rapporten bespro
ken met het resultaatdat burgemeester en wethouders zich
steeds tegen zoodanige verordening hebben verklaard. De heer
van Sloterdijck noemde verschillende zaken op waarvoor de
openbare straat wordt gebruikt. Bijv. het plaatsen van een
houten gebouw, waarin tijdelijk winkelnering wordt uitgeoefend,
maa r hiervoor wordt marktgeld geheven; evenzoo voor opslag van
molensteenen, ijzeren potten en dergelijke zoomede voor de win
kelwaren als kinderwag ens kortom voor alleswat buiten de
stoep wordt uitgestald. Alleen is dit niet het geval voor bouw
materialen, die tijdelijk op den wal worden geplaatst, om naar
het een of ander werk te worden vervoerd. Als men hiervoor
belasting moest betalen dan zou die drukkend worden voor het
bouwvak en dan zou de vraag rijzenof men ook niet een
schipper, die uit zijn schip lost op den wal en, door den nood
gedrongende goederen wel eens eene nacht daarop moet la
ten liggen zou moeten laten betalen. Een en ander werd door
burgemeester en wethouders van alle kanten overwogen en
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 27 Mei 1890.
Gl
besprokenen het collegie is tot de overtuiging gekomendat
de invoering eencr zoodanige belasting niet wenschelijk is, zoo-
dal eene opdragtals door den heer van Sloterdijck wordt
bedoeld, bij hen geen gunstig onthaal zou hebben.
De heer van Slotördijck betuigt zijnen dank voor het
verkregen antwoord op zijne vraag waaruit hij echter de ge
volgtrekking maaktdat eene opdragt aan burgemeester en wet
houders vruchteloos zou zijn. Hij zal hier dus niet verder op
aandringen en meentdat de zaak zóó voldoende is besproken,
datzoo het later noodig mogt blijken te zijn verwacht mag
wordendat van de zijde van leden van den Raad het initiatief
zal worden genomen.
Spr. moet echter zijn bezwaar te kennen geven tegen de
voorwaardewaarop vergunning wordt verleend tot het gebruik
maken van de openbare straat voor een of ander doelbijv.
het plaatsen van eene tijdelijke woning tegen eene retributie,
bij de verordening op het heffen van marktgeld bepaald. Het
gaat niet aan om waar de politieverordening het gebruik van
de straat of een gedeelte hiervan ten particulieren dienste ver
biedt op eene vrijstelling van dat verbod eene belastingveror
dening toe te passen.
De heer Duparc behoeft den Raad er zeker niet aan te
herinneren dat hij het is geweestdie vroeger meermalen bij
de behandeling der gemeente-begrooting het thans door den
heer van Sloterdijck behandelde punt ter sprake heeft gebracht.
Het heeft, zooals men weet, geen gunstig resultaat opgeleverd.
Spr. sluit zich nu geheel aan bij den heer van Sloterdijck, ten
aanzien van diens opvalling van de politieverordening. Daarbij
is het gebruik van de openbare straat tot de omschreven einden
verboden tenzij met vergunning. Nu kan aan die vergunning
niet worden vastgeknoopt eene verordening als de onderwerpe
lijke zoodat voor die vergunning een bepaald regt moet worden
betaald. Dit was met het bepalen van de vrijstelling in de
verordening nooit de bedoeling van de verordenings-commissie
waartoe spr. een beroep doet op zijne medeleden dier com
missie. Met „voorwaarden aan dergelijke vergunning te ver
binden" had men alleen het oog op de veiligheid van het ver
keer en op de openbare orde, geenszins echter het betalen
eener retributie. Krachtens de polilie-verordening wordt de ver
gunning verleend Valt het gebruik van de straat onder de
belasting op het marktgeld, dan geschiedt de heffing volgens
de daartoe betrekkelijke verordening.
De heer Dijkstra vraagtof voor het uitoefenen van een
of andere industrie op straat toestemming wordt gegeven bij
uitzonderingdaar de uitoefening in het algemeen bij politie
verordening is verboden.
Hij vraagt dit met het oog op den persoondie in het vorige
jaar gedurende veertien dagen dag aan dag van de openbare
straat gebruik maakte met zijn wagenwaarmede hij het be
drijf van verlakker uitoefende. Is toen hiervoor toestemming
verleend
De Voorzitter kan op die vraag wel een antwoord geven,
hoewel de zaak niets te maken heeft met de aan de orde zijnde
verordeningen. De bedoelde persoon heeft voor die tijdelijke
uitoefening van een bedrijf op de openbare straat vergunning
verkregen. Dat bedrijf is gelijk gesteld met dat van een scha
renslijper. Zoo komt het ook wel eens voor, dat telephoonpa-
len op de openbare straat in elkaar worden gezet.
De heer van Harinxma thoe Slooten wenscht nog
een argument aan te voeren tegen een maatregel zooals die
door den heer van Sloterdijck ter sprake is gebragt. Het is
bij spr. een kwestie van beginsel. Wanneer men eenmaal in
de belasting-verordening opneemt hel plaatsen van voorwerpen,
als keetenkalkhokken enz. op de openbare straatdan is het
onbillijkom een ander gebruik als het plaatsen van rijtuigen
enz. uit te sluiten. Spr. beschouwt de openbare straat als een
verkeerswegwaarop alleen voor den handel eene uitzondering
mag worden gemaakt. Maar onder geen voorwaarde wil spr.
eene verordening die zal sanctioneren, dat de openbare straat
meer als eigendom van particulieren wordt beschouwd. Dit
i toch heeft reeds al te veel plaats. Spr. beweert, dat 's nachts
hier een aantal karren op de straat worden geborgen, die meer
ruimte innemen, dan waarvoor anderen tot berging hunner
J goederen pakhuizen moeten in gebruik nemen. De politie-ver-
1 ordening geeft bij art. 91 de bevoegdheid hetzij aan burgemees-
j ter en wethouders, hetzij aan den burgemeester, om vrijstelling
j te verleenen van het verbod van art. G3 tot het gebruiken van
de openbare straat. Die vrijstelling evenwel wordt verleend
I voor een bepaalden tijd waarmede dus in strijd zou zijn eene
verordening krachtens welke de openbare straat duurzaam
als bergplaats in gebruik zou kunnen worden genomen.
De Voorzittor zegtdat de opmerking van den heer Du
parc, als zou aan eene vergunning de verpligting tot het beta
len van eene retributie als voorwaarde worden verbonden, min
der juist is. Burgemeester en wethouders geven vergunning b.v.
tot het bouwen van eene loods en verbinden daaraan de
voorwaardedat de belasting wegens marktgeld die daarvoor
verschuldigd is niettemin aan den pachter moet worden vol
daan. Dit is om de meening te voorkomendat tengevolge
van de vergunning de belasting niet verschuldigd zou zijn.
De heer vail Slotördijck moet na de opmerkingen van
de heeren Troelstra en van Harinxma te kennen gevendat
het niet in zijne bedoeling lagom burgemeester en wethou
ders uit te noodigen in deze verordening de nieuwe bepa
lingen op te nemen maar welom ingeval ze den maat
regel wenschelijk mogten achten daarvoor eene afzonderlijke
verordening te ontwerpen. Alle argumenten dusdie niet
legen spr's denkbeeldmaar wel tegen het opnemen daarvan
in deze verordening werden bijgebragt, waren noodeloos.
Wat de laatste mededeeling van den voorzitter betreft, spr.
gelooft nietdat het opgaatom bij het verleenen van eene
vergunning daarop eene belasting-verordening van toepassing
te verklaren.
De Voorzitter wijst er nog op, dat bij gelegenheid van
de kermis vergunning moet worden gevraagd voor het plaatsen
van kramen tenten enz., waarvoor toch ook volgens deze ver
ordening marktgeld verschuldigd is.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Aan de orde wordt gesteld de ontwerp-verordening tot het
heffen van marktgeld.
Bij art. 1, zooals dit nader door burgemeester en wethou
ders is gewijzigd geelt de heer Vftü Slotördijck te ken
nen dat naar zijne meening die wijziging overtollig is, in zoo
ver dat de laatste woorden van de voorlaatste alinea „waar
omtrent de bestaande verordeningen van kracht blijven" zullen
kunnen vervallen. Voldoende is het te bepalen dat de bepa
ling betrekking heeft op openbare pleinen straten wegen
wallen enz., met uitzondering van het terrein der veemarkt en
der vischmarkt. Die uilzondering behoeft niet nader gemoti
veerd te worden. Wanneer het vast staat, dat deze verorde
ning niet slaat op de vee- en op de vischmarktdan is het
niet noodigdat in deze verordening bepaald wordtdat de op
die markten betrekkelijke verordeningen van kracht blijven.
De heer TrOölstra laat de beslissing hierover gaarne aan
den Raad over. Burgemeester en wethouders hebben gemeend,
dat deze toevoeging wenschelijk isomdat toch ook voor het
gebruik van de veemarkt en de vischmarkt marktgeld wordt
geheven. Daar het nu dezelfde materie geldtmeenden zij
voor de duidelijkheid en deze kan nooit schaden de toe
lichtende woorden te moeten bijvoegen.
De heer Duparc had de weglating van deze woorden reeds