98 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 23 September 1890.
heer S. P. Huizinga, leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool
alhier.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Troelstra heeft in 't algemeen geen bezwaren
tegen het voorstel van heeren curatoren van het Gymnasium.
Ofschoon er geene gelegenheid heeft bestaan om de stukken
nauwkeurig te lezen, gelooft hij toch te mogen veronderstellen
dat dit voorstel noodzakelijk is.
Spr. meent echter dat de heer Huizinga vroeger als lijdelijk
leeraar aan het Gymnasium ƒ400 jaarwedde heeft genoten en
dat wanneer iemand tot tijdelijk leeraar wordt aangesteld vol
gens de verordening hem eene jaarwedde wordt toegekend
naar 100.— per wekelijksch lesuur.
Het verschil nu tusschen de evengenoemde en de door cura
toren voorgestelde jaarwedde van f 1200.- kan de vraag doen
rijzen of het den heer Huizingadie buitendien reeds aan twee
inrigtingen van Middelbaar Onderwijs is verbonden wel moge
lijk is, 12 uren per week les te geven aan het Gymnasium.
Spr. geeft hierom in overweging of het niet beter zou zijn
de bepaling der belooning builen het besluit tot benoeming te
laten en inmiddels te onderzoeken in hoeverre het den betrok
ken leeraar mogelijk is, op het voorgestelde salaris aanspraak te
kunnen maken.
De Voorzitter deelt mede dat het voorstel van curatoren
te laat is ingekomen om het vooraf in eene vergadering van bur
gemeester en wethouders in behandeling te kunnen nemen.
Op het bezwaar door den heer Troelstra geopperd heeft ook
de Inspecteur der Gymnasia gewezen in zijne correspondentie
met curatoren.
Hij schrijft hieromtrent o.a. het volgende
„Mocht deze regeling werkelijk door u gewenscht worden
„dan zal ik mijn gevoelen daarover eerst kunnen uitspreken
„wanneer ik van u eene opgave ontvangen heb hoeveel les-
„uren de heer Huizinga als leeraar aan de R. H. Burgerschool
„en aan de Burger Dag- en Avondschool heeft te geven. Daar
„zijne bezoldiging in die beide betrekkingen respectievelijk f 1500.-
„en f 1300. - bedraagt is dat aantal zeker niet gering en ik
„houd het niet voor onmogelijk, dat door de toevoeging van
„misschien 11 uren aan het Gymnasium zijn taak een niet ge-
„wenschten omvang zal krijgen als gevolg waarvan het zou
„te vreezen zijn dat zijn onderwijs aan frischheid en opgewekt
heid zou verliezen."
Deze bezwaren zijn echter door de inlichtingen door cura
toren bij missive van 7 Augustus j.l. no. 326 verstrekt, opge
heven hetgeen blijkt uit den brief van den Inspecteur d.d. 8
Augustus j.l. no. 1404, luidende
„Ik heb de eer u te berichten dat ik na kennis genomen
„te hebben van het in uw bovengenoemd schrijven omtrent den
„heer Huizinga aangevoerde geene bedenkingen heb tegen de
„wijzewaarop uw college voornemens is te voorzien in het
„onderwijs in de wis- en natuurkundige vakken gedurende den
„cursus 1890/91."
Wat het aan den heer Huizinga toe te kennen tractement
betreft, deelt spr. mede, dat dit verband houdt met 't getal
uren, dat leswoidt gegeven en berekend wordt naar 100.-—
per wekelijksch lesuur.
De heer van Sloterdijck verklaart, dat hij het antwoord
van den Voorzitter op de bemerkingen van den heer Troelstra
als volkomen juist beschouwt. Spr. wenscht echter naar aan
leiding van de spoedige behandeling die voor dit voorstel wordt
gevraagdte doen opmerken dat de hier besproken kwestie
tijdelijke versterking van het onderwijzend personeeldoor cu
ratoren in zoover hen betrefteerst kon worden uitgemaakt
in het begin van September en dat zelfs bij de meeste voort
varendheid toch reeds eene belangrijke stoornis in het onder
wijs aan het Gymnasium zal worden ondervonden, aangezien één
der door den raad te benoemen tijdelijke leeraars wel niet vóór
het begin van de maand November e.k. in functie zal kunnen
treden.
Curatoren zijn dus wel genoodzaakt te verzoeken zoo veel
mogelijk haast met de behandeling van hun voorstel te maken.
Spr. wenscht dit, mede in zijne hoedanigheid van curator
tot verontschuldiging van het college van curatoren in het mid
den te brengen en tevens om te voorkomen dat bij den raad
een verkeerd vermoeden ontstaat ten aanzien van het verlangen
van curatoren naar spoed.
Zonder hoofdelijke stemming worden hierop de onderdeden
a en b van dit voorstel aangenomen.
Daarna wordt overgegaan tot benoeming van een leeraar
waarvoor onder sub c van hun voorstel door curatoren eene
aanbeveling wordt gedaan.
De uitslag der gehouden stemming is dat de heer S. P. Hui
zinga alhier met algemeene (17) stemmen voor den cursus
1890/91 wordt benoemd tot leeraar in de Natuurlijke Historie
aan het Gymnasium alhier, tegen eene vergoeding van 1200.—
in het jaar, met bepaling dat deze benoeming zal gerekend
worden te zijn ingegaan met den aanvang van den cursus
1890/91 en voorbehoudens nadere goedkeuring van den Minister
van Binnenlandsche Zaken.
5. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek der
begrooting voor het stads-ziekenhuisdienst 1891zooals die
is gewijzigd ingevolge raadsbesluit van 9 September j.l
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform het
voorstel der commissie besloten
a. de begrooting in ontvang en uitgaaf vast te stellen op het
cijfer van f 11272.
b. de subsidie uit de gemeentekas ten behoeve van het stads
ziekenhuis voor den dienst van 1891 vast te stellen op een
bedrag van f 10870.
6. Rapport van de raadscommissie omtrent het onderzoek
der gemcenterekeningdienst 1889.
Onder 't maken van eenige opmerkingen stelt de commissie
voor
1. goed te keuren de door burgemeester en wethouders aan
geboden rekening en verantwoording der ontvangsten en uitga
ven van de gemeente Leeuwarden, over het dienstjaar 1889 in
ontvang op ƒ1767782.67
uitgaaf - 1722242.82£
Voordeelig slot f 45539.841
en daartoe vast te stellen het overgelegd ontwerp-besluit.
2. aan burgemeester en wethouders 's raads dank te betui
gen voor het door hen over 1889 gehouden beheer der ge-
meente-finanliën.
De heer TrOölstra heeft het woord gevraagd om enkele
opmerkingen van de commissie te beantwoorden.
In de eerste plaats wenscht hij toe te lichten waardoor de
post Hoofdst. Ill Afd. I Art. 4 „kosten van aankoop van hoo
rnen zaden enz. zoomede van gereedschappen voor het plant
soen" met bijna ƒ300.is overschreden.
Het bleek burgemeester en wethouders in den loop van het
dienstjaar al spoedig, dat de raming van dit artikel aanmerkelijk
te laag was. Zij hebben daarom van den Directeur der ge
meentewerken eene nadere gespecificeerde begrooting van dit
artikel gevraagd, ten einde te voorkomen dat in het vervolg
dergelijke onjuiste ramingen worden gemaakt.
Uit de toen ontvangen opgaaf bleek dat bij de primitieve
raming vergissingen hadden plaats gehad o.a. moest een be
drag worden aangebragt voor verwarming der plantenkas met
cokeswaarop in het geheel met was gerekend, hetgeen ook
reeds door burgemeester en wethouders in hunne verantwoor
ding bij de gemeente-rekening is medegedeeld.
Spr. meent den raad echter te moeten wijzen op zijn besluit
van den 8 April 1890waarbij de hier besproken post na be
hoorlijke toelichting van burgemeester en wethouders met 300.—
werd verstrekt.
Overigens gelooft hij dat burgemeester en wethouders gaarne
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 23 September 1890.
99
zullen meegaan met het oordeel der commissiedat tegen over
drijving in het aanleggen van plantsoenen moet worden ge
waarschuwd en dat een te vooruitstrevende rigting op dit punt
ook hare bedenkelijke zijde heeft.
Bij hoofdstuk V, Art. 1 b „onderhoud van de gebouwen in den
Stads- of Prinsentuin en uitgaven voor boomen planten", enz.
geeft de commissie als hare meening te kennendat waar hij
de begrooting Art. 1 van Hoofdstuk V in 2 onderdeelen is ge
splitst die verdeeling ook in de rekening moet worden toe
gepast.
Spr. doet opmerken dat in de rekening alleen splitsing plaats
heeft naar de artikelen.
M^ent men dat voor het onderhoud van den Prinsentuin eene
afzonderlijke verantwoording wenschelijk isdan kan bij de be
handeling van de begrooting voor 1891 daartoe een voorstel
worden gedaan.
Ten aanzien der aanmerking van de commissie op de post
Hoofdstuk IXAfd. IllArt. 2 „aanschaffen en onderhouden
van toestellen en andere uitgaven voor openbare vermakelijkhe
den" doet spr. opmerken dat in 1889, na bekomen magtiging
van den raad vuurwerken zijn afgestoken ter gelegenheid van
de 40-jarige regeering van Z. M. den Koning en op den ver
jaardag van H. K. H. Prinses Wilhelmina, terwijl voorts nog de
kosten van eene op 31 Augustus gehouden harddraverij bij raads
besluit voor rekening der gemeente zijn genomen. Hierop is
bij het opmaken der begrooting niet gerekend zoodat de pri
mitieve raming van deze post door den raad bij af- en over
schrijving is verhoogd.
De heer Hijlkema geeftnaar aanleiding van de mede-
deeling van den heer Troelstra, dat eene splitsing van art. 1
in a en in de rekening tot nog toe nooit gewoonte is geweest,
te kennendat de commissie heeft gemeend de wenschelijk-
heid te moeten uitdrukken om, waar die splitsing in de begroo
ting wordt gemaaktdeze ook in de rekening door te voeren.
Bij het nagaan van de uilgaven voor openbare vermakelijk
heden had de commissie niet zoozeer bezwaar tegen de post
in zijn geheeldan wel tegen verschillende uitgaven daarop
daaronder komen voor die naar 't oordeel der commissie kun
nen worden gemistalthans zeer bezuinigd zouden kunnen
worden.
De Voorzitter doet opmerken, dat op deze post ook moes
ten worden gebragt de kosten voor het maken van 2 nieuwe
tentjes voor de keurmeesters der stedelijke harddraverijen.
De heer Hijlkema zegt, dat hij niet had gerekend op da
delijke behandeling van het rapport der commissie en dus ook
niet gewapend is met de stukken of cijfers om de bezwaren
meer duidelijk aan te wijzen. Hij weet zich echter wel een
enkele post van uitgaaf te herinneren, als b.v. die wegens be
waking van terreinen die der commissie te hoog voorkwam in
verhouding lot hetgeen bewaakt moest worden.
De heer Troelstra wil wel toegeven dat de splitsing van
Art. 1 Hoofdst. V gewenscht is. Hij althans heelt daartegen
geen bezwaar.
Zooals hij zeide kan bij de aanslaande behandeling van de
gemeentebegrooting in de sectiën die splitsing in overweging
worden genomen en het aanbrengen van een nieuw artikel voor
de gebouwen en plantsoenen in den Prinsentuin worder. voor
gesteld.
De wensch van de commissie om in de uitgaven voor open
bare vermakelijkheden zooveel mogelijk bezuiniging aan te bren
gen zal door burgemeester en wethouders zeker gaarne wor
den overwogen.
De heer Menalda hoort met genoegen van den heer Troel
stra dat wijziging zal gebracht worden in liet verantwoorden
der uitgaven op Ait. 1 van Hoofdstuk V.
De commissie had hier echter niet alleen eene opmerking te
maken maar ook eene aanmerking en wel dezedat op on
derdeel b van art. 1 de begroolingspost zoo belangrijk was over
schreden. Dit bleek der commissie nadat zij niet zonder eenige
moeitede uitgaven geschift had die speciaal op dit onderdeel
zijn gedaan.
Spr. hoopt dat deze aanmerking door burgemeester en wet
houders in 't oog zal worden gehouden.
De Voorzitter zegtdat die meerdere uitgaaf een gevolg
is van het aanbrengen van nieuwe luifels in den tuin waarbij
hoogere prijzen der materialen de kosten belangrijk hebben ver
hoogd. De inschrijving voor dit werk was dan ook hooger
dan geraamd was. Toch is het werk aan den laagsten inschrij
ver gegund, omdat gebleken was dat sedert het opmaken der
begrooting de prijzen van het hout aanmerkelijk verhoogd waren.
De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Wordt opgemerkt dat de wethouders zich van medewerking
aan dit besluit hebben onthouden.
7. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek van
een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der
gemeente-begrootingdienst 1890.
De heer Plantenga heeft bezwaar tegen dadelijke behan
deling van dit voorstel. De door den rapporteur gegeven lec
ture alleen is voor hem niet voldoende om de portee van dat
voorstel goed te "begrijpen. Hij hoorde toch spreken van cijfers,
beti effende de wijziging van de begrooting van de gasfabriek
die het vermoeden kunnen doen ontstaan alsof eenigszins eene
vergissing zou hebben plaats gehad. Spr. zou daarom gaarne
de behandeling tot de volgende vergadering zien uitgesteld.
Na eenige discussie tusschen den Voorzitter en den heer
Troelstra wordt met 12 tegen 4 stemmen besloten de behan
deling van dit rapport lot eene volgende vergadering uit te
stellen. Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae Tigler
Wijbrandi, van Sloterdijck en Dijkstra.
De heer Meijer had de vergadering reeds verlaten.
De Voorzitter sluit de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.