108
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Donderdag 30 October 1890.
eenig bedrijf noodigdan kunnen ze nergens anders dan op
den wal worden geborgen die er niet onder zal lijden. Eene
verordening bestaataanvulling daarvan acht spr. onnoodig.
Hij durft het gerust aan burgemeester en wethouders over te
latenom tegen misbruik te waken.
De Voorzitter is het met den heer Dekhuis eens. De
zware voorwerpen, waarvan hier gesproken wordt, zijn meestal
molensteenen ijzeren ketels en dergelijke, die niemand in den
weg staan. Van beschadiging der wallen is nimmer iets ge
bleken. Mogt die opslag soms hinderlijk zijn voor het ver
keer of voor het aanleggen met vaartuigen de verordening is
er dan om hiertegen te waken. Spr. zou ook tegen een vol
strekt verbod zijn.
De heer Bekhuis wenscht van deze gelegenheid gebruik
te maken om een verzoek te rigten tot den voorzitter. Zoo
als hij zeide, wil hij den handel en de nijverheid niet belem
meren hij is er dus voor dat op dit stuk met groote vrij
gevigheid worde te werk gegaan maar toch heeft hij eene
enkele opmerking.
Van tijd tot tijd ziet men op de wallen min of meer groote
hoeveelheden baksteen opgeslagen lang voor dat ze voor het
doelwaarvoor ze bestemd zijn worden gebruikt. Niet het
minst geschiedt dit door de gemeente.
Door deze wordt de levering van steen voor de bestrating
aanbesteed. Wanneer de ^teenen per schip zijn aangevoerd
worden ze op den wal gelost en blijven daar vaak langen tijd
opgeslagen omdat ze niet terstond kunnen worden gebruikt.
Dit geeft aanleiding aan de straatjeugd om die steenen te ge
bruiken voor andere doeleinden, dan waarvoor ze bestemd zijn.
Nu is spr's. vraagof de aanvoer niet kan worden geregeld
in verband met het te maken gebruik, en, indien dit niet mo
gelijk is of dan niet de manier, zooals die in sommige Hol-
landsche steden wordt toegepast kan worden gevolgd waar
nl. 0111 de hoopen steen houten staketsels worden aangebragt,
zoodat de steenen niet maar zoo voor het grijpen liggen.
De Voorzitter deelt mede, dat de aanvoer en het gebruik
der steenen door den directeur der gemeentewerken wordt
geregeld. In den regel worden de steenen spoedig na den aan
voer gebruikt, doch bij werken als de verbetering van de be
strating op den Stienserweg kan dit niet. Zoo gaat het ook
met de steenendie voor den bouw van woningen tijdelijk zijn
opgeslagen. Ook deze kunnen niet terstond alle gebruikt wor
den. De vergunning voor dien opslag wordt echter voor zoo
beperkt mogelijken tijd gegeven. Intusschen zal spr. gaarne er
op doen letten dat de steenenook die voor gemeentelijke
werken zijn bestemd niet langer dan noodig is blijven opge
slagen.
Dit volgno. wordt nu onveranderd aangenomen.
Bij volgno. 104. „Onderhoud van vaarten waterleidingen
enz. zegt de heer Hijlkema dat burgemeester en wethou
ders blijkens hun antwoord de opmerking van rapporteurs in
hun rapport niet juist hebben begrepen. Rapporteurs zeggen
dat in de 2e sectie er op werd gewezenhoe Gedeputeerde
Staten bij voorkomende gelegenheden meermalen hadden be
weerd dat de ondiepte van de buitengrachten het gevolg was
van de verontreiniging der binnengrachten. Hoewel nu weke
lijks door den directeur der gemeente-reiniging een verslag wordt
ingeleverd van gedane leikwerken achtte men het wenschelijk,
dat een of tweemaal in het jaar de binnengrachten gepeild wer
den en van de verkregene resultaten een verzamelstaat werd
opgemaakt. Door burgemeester en wethouders wordt naar aan
leiding van deze opmerking medegedeeld dat ingevolge hunne
opdragt door den directeur der gemeentewerken bij herhaling
peilingen moeten worden verrigten de resultaten daarvan aan
hen ingezonden. Rapporteurs hebben van de ingekomen peil-
staten inzage genomen en daaruit is hun gebleken dat in dit
jaar vier opnemingen zijn gedaantelkens van verschillende
gedeelten der binnengrachten. Hun is echter niets gebleken
van een algcmecnen staatzooals zij bedoelen. Zij wenschen
n.l. dat een- of tweemalen 's jaars een verzamelstaat worde
opgemaakt van de diepten in alle grachten waaruit de feite
lijke toestand duidelijk blijkt.
De Voorzitter zal dit denkbeeld gaarne bij burgemeester
en wethouders ter sprake brengendie zeker geen bezwaar
zullen hebben hiertoe opdragt te doen aan den directeur der
gemeentewerken. Deze doet de grachtendie vanwege den
directeur der stads-reiniging worden geleiktgeregeld peilen
ten einde te kunnen nagaan, waar uitbaggering noodig is. Uit de
resultaten van die verschillende peilingen kan gemakkelijk een
verzamelstaat worden opgemaakt.
De post onder volgno. 104 wordt hierop aangenomen.
Bij volgno. 105.- „Kosten van aankoop van boomen planten,
zaden enz." deelt de heer Dijkstra, mede, dat in de le sectie
er op gewezen werd dat de toegang tot het plantsoen op de
oude veemarkt, tegenover de Sociëteit Amicitia, meestal belem
merd wordt door aldaar geplaatste hondenkarren. Spr. zal er
geen voorstel van maken maar wenscht alleen hierop de aan
dacht te vestigen van den burgemeester als hoofd van de po
litie omdat er gemakkelijk in kan worden voorzien door die
karren op eene andere plek op dat plein te doen plaatsen.
De Voorzitter geeft de verzekering, dat hij den commis
saris van politie zal uitnoodigende plaatsing van karren an
ders te regelen zoodat de toegang tot dat plantsoen vrij en on
belemmerd zij.
Het volgno. wordt onveranderd goedgekeurd.
Volgno. 100. „Onderhoud van pompen, standpijpen, putten
en de vijvers met aanbehooren."
De heer de la Faille heeft naar aanleiding van eene mede-
deeling van rapporteurs het woord gevraagd. In hun verslag
is aangeteekenddat in de 2e sectie door een der leden de
wenschelijkheid werd uitgesprokenom de pompen in sommige
gedeelten van de stad te amoverendaar het reinigen van de
straten met het water uit die pompen dat ontleend wordt aan
het dikwijls bedorven water uit de binnengrachten, zijns inziens
in strijd is met zooveelwat ter bevordering van de volksge
zondheid wordt gedaan. Rapporteurs wijzen er op dat ook
na het opruimen van de bedoelde pompen de bewoners van
pandengelegen aan de nog bestaande grachtenzullen voort
gaan de straten met grachtwater te laten reinigen terwijl het
gemis van de pompen groot ongerief zoude veroorzaken voor
de bewoners van panden gelegen aan de gedempte grachten
waar deze pompen meestal zijn geplaatst.
Spr. deelt deze bezwaren niet en vraagt, ol nu niet het oogen-
blik is gekomen om de pompen op te ruimen. Hij acht het
reinigen van de straat met grachtwater wanneer dit reini
gen moet heeten - zeer af te keuren. Ook de commissie voor
volksgezondheid heeft er al eens op aangedrongen om dat ge
bruik te verbiedendat vooral in den warmen zomertijd zoo
schadelijk voor de gezondheid is. In dezen tijd van het jaar
bestaat er minder bezwaar tegenmaar toch is het altijd beter,
om geen grachtwater voor dit doel te gebruiken noch het wa
ter uit de pompen die op riolen staanmet de grachten in
verband. Vroeger waren die pompen noodzakelijk voor brand-
blusschingmaar nu door de waterleiding hierin wordt voor
zien kunnen ze gerust verdwijnen. Spr. doet nu de vraag
of er geen termen bestaan om de pompen op te ruimen en
daardoor eene uitgaaf van ƒ710 wegens onderhoud er van te
besparen.
Nog wenscht spr. te vernemenwat met „putten" onder
dezen post wordt bedoeld.
De Voorzitter deelt mede, dat op de plaatsen, waar geen
grachten zijn brandriolen zijn gemaaktwaarin op geregelde
Verslag der handelingen van den genfeenteraad te Leeuwarden, van Donderdag 30 October 1890.
109
afstanden putten zich bevinden om de slangen der brandspuiten
in te leggen.
Die putten en die brandriolen kunnen niet gemist worden
evenmin als de pompen waar de slangen aangeschroefd kun
nen worden. Bij een brand van eenig belang zou de water
leiding alleen niet voldoende zijn. Wij kunnen dan de gewone
brandspuiten niet missen en daarvoor zijn de brandriolen
putten en pompen aangelegd.
De heer Reeling Brouwer kan aan hel door den voor
zitter gesprokene toevoegen dat hij het met den heer de la
Faille in hoofdzaak eens isdat het schrobben der straten met
water uit de pompen zooveel mogelijk moet worden tegengegaan,
maar men heeft te doen met een oud gebruik. Op de gedempte
grachten zijn pompen geplaatstals vergoeding voor het gemis
van de vroegere gracht. Burgemeester en wethouders zijn ech
ter al begonnenmet eenigszins in den geest van den heer
de la Faille te handelen door bij de bestrating en riolering
van de Romkeslaan geene pompen aan te brengen, zooals eerst
het plan was.
Het gebruik der waterleiding is evenwel nog niet algemeen
genoegom overal de pompen te kunnen afschaften. Misschien
kan dit geleidelijk geschieden maar dan met inachtneming van
de noodige voorzigtigheid.
De heer de la Faille heeft met genoegen vernomen dat
de aandacht van burgemeester en wethouders op deze zaak is
gevestigd en dat zij zich in de door hem gewenschte rigting
willen bewegen. Hij gelooft gaarne dat met het oog op brand
gevaar niet alle putten reeds kunnen worden opgeruimd. Dit
is eene consideratiewaarvoor andere moeten zwichten maar
wel zal het wenschelijk zijn dat burgemeester en wethouders
zich in deze rigting zullen blijven bewegen opdat het gebruik
van grachtwater tot een minimum gereduceerd of liever geheel
verboden wordevooral gedurende den warmen tijd van het
jaarbijv. van Mei tot October.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders vroeger wel het schrobben met grachtwater hebben ver
boden maardaar er geene strafbepaling op bestond gaf dat
verbod niets. Wel wordt scherp toegezien op het schrobben
na het vernieuwen der bestratingen hetgeen niet binnen vier
weken daarna mag geschieden. Bij de politie hangt een staat,
waarop steeds de nieuwe bestratingen worden aangebragten
wordt dan gehandeld in strijd met de bepaling der verordening,
zoo wordt proces-verbaal opgemaakt en opnieuw zand over het
vernieuwde gedeelte der bestrating gebragt.
Volgno. 106, zoomede de volgnos. 107 en 108 worden hierop
aangenomen.
Volgno. 109 „onderhoud van torens, klokken, uur- en speel
werken zoomede de jaarwedde van den toeziener op de tijd
regelingenz."
Rapporteurs stellen bij dezen postonder opmerkingdat de
belooning ad G00 voor den toeziener op de tijdregeling hun
te hoog voorkomtde vraagof de hier bedoelde werkzaam
heden ook uit een oogpunt van billijkheidniet aanbesteed
kunnen worden.
Burgemeester en wethouders beantwoorden de laatste vraag
in ontkennenden zin en achten de belooning niet te hoog.
De heer Dijkstra deelt mede, dat hij niet met zijne mede
rapporteurs kon meegaan in hun gevoelen omtrent de beloo
ning van den toeziener der tijdregeling. Deze belooning komt
hem met het oog op de instructie voor dezen ambtenaar, vol
gens welke hij met de meeste zorg toezigt moet houden op
alle uurwerken in de gemeenteniet te hoog voor. Ook acht
hij eene aanbesteding van diens werkzaamheden in strijd met
den aard er van omdat dan niet genoeg waarborg zal worden
verkregendat die werkzaamheden goed -zullen worden uitge
voerd en de controle er op zoo moeijelijk is. Bovendien zou
dan de betrekking van toeziener op de tijdregelingdie reeds
zoovele jaren tot genoegen van het gemeentebestuur is waar
genomen moeten worden opgeheven waartegen spr. wel be
zwaar zou hebben.
De Voorzitter acht het noodig, dat deze regeling, die al
zoovele jaren heeft bestaan, in stand blijve in de eerste plaats
omdat men nu waarborg heeftdat de werkzaamheden met den
meesten zorg worden verrigtmaar ook uit een finantiëel oog
punt. Vermoedelijk zouwanneer deze werkzaamheden werden
aanbesteedwegens de hulpdien de aannemer zou noodig
hebben, het kostenbedrag veel iiooger worden dan het nu is
omdat er dan zeker gedurig rekeningen wegens onvoorzien werk
zouden inkomen.
De heer Oosterhoff geeft te kennen dat de in de 3e
sectie gedane opmerking waarmede de rapporteurs zich kon
den vereenigen aanleiding gaf tot de vraagin het verslag
gedaan. Het antwoord van burgemeester en wethouders heeft
aanleiding gegeven tot een nader onderzoek. Een deskundige
werd geraadpleegd en deze, hoewel tot de concurrenten behoo-
rende achtte den werkkring van toeziener op de tijdregeling
niet geschikt om te worden aanbesteed en meendedat eene
belooning van ƒ600 niet te hoog was. Tengevolge hiervan
trekken rapporteurswat hen zeiven betreft de vraag in.
De post onder volgno. 109 wordt hierop onveranderd aange
nomen.
Volgnos. 110 tot en met 125, afd. I, 11 III en IV van hoofd
stuk III worden goedgekeurdonder opmerking dat de post
onder volgno. 111 „daggelden van werklieden" ƒ10830 op voor
stel van rapporteurs wordt verhoogd met 130 wegens kosten
voor het schoonhouden der lokalen in gebruik bij de door de
gemeente aangestelde geneesheeren.
Volgno. 126. Bezoldiging van het personeel van de gasfa
briek ƒ31000."
Rapporteurs stellen voor dezen post met 1723.80 te ver-
hoogen naar aanleiding van de aan dit personeel toegestane
loonsverhooging bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan dier
fabriek als gemeentelijke inrigling. Aangezien de uitgaven voor
dit artikel steeds belangrijk beneden ƒ31000 zyn gebleven en
over 1889 werkelijk hebben bedragen ƒ29101.683 komt het
burgemeester en wethouders r.iet noodig voor dezen post met
het voorgestelde bedrag te verhoogen.
De heer Oosterhoff geelt te kennendat hem het ant
woord van burgemeester en wethouders heeft bevreemd. Deze
hebben de uitgaaf oorspronkelijk geraamd op 31000 en nu
het een feit is, dat er 1723.80 meer loon zal worden uitge
geven maken zij bezwaar met dit bedrag den post te ver
hoogen. Aan den anderen kant schijnen zij toch eene verhoo
ging van dezen post niet ondienstig te achtenomdat zij voor
stellen het bedrag van 300 nu op den post onder volgno.
130 „kosten van de commissie voor de gasfabriek" voorgesteld
en welke post voor „memorie" kan worden uitgetrokken bij
den post onder volgno. 126 te voegen.
Het heeft dus allen schijn dat ten opzigte van de gasfabriek
maar eene willekeurige groepering van cijfers plaats heeft. Als
de post voor ƒ31000 is uitgetrokken en als het een feit is dat
er meer zal worden uitgegevendan bij de raming bekend was,
dan moet de post worden verhoogd.
Rapporteurs blijven bij hun voorslel.
De heer Troelstra acht in het algemeen de opmerking
dal nu eene verhooging van den post voor de hand ligt juist.
Burgemeester en wethouders hebben echter voor het nieuwe
dienstjaar de begrooting zooals die door de commissie voor de
gasfabriek was ingezonden geheel gevolgd zonder er aan te
tornenhetgeen zooals den heer Oosterhoff bekend zal zijn
niet alle jaren is geschied. Nu men in het onzekere ver-