Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Donderdag 30 October 1890.
secundair op de verantwoordelijkheid van den ontvanger gewezen,
en voorts getracht te doen uitkomen, dat de gemeente-ontvanger
niet zóóveel tractement heeftdat hij hieruit ook nog de be
looning voor zijn personeel zou moeten betalen. Dit is de gang
van spr.'s gedachten geweest. Ten aanzien van het begrip
„zorg" wijst spr. er eindelijk nog opdat aan den secretaris
bij art. 103 der gemeentewet mede is opgedragen de zorg voor
het gemeente-archief, doch dat het nooit nog iemand in de
gedachten is gekomendezen ambtenaar te belasten met de
geldelijke belooning van den archivaris.
De beraadslagingen worden gesloten.
De post wordt in stemming gebragt en aangenomen met 14
tegen 3 stemmen, die van de heeren Oosterhoff, Hijlkema en
Dijkstra.
De volgnos. 170 tot en met 183 worden zonder discussie
aangenomen, nadat de post onder volgno. 179 „subsidie aan
het stads-ziekenhuis" met ƒ300 is verlaagd tengevolge van de
met dit bedrag verlaagde subsidie aan die instelling.
Volgno. 184 suba „jaarwedden van de docenten aan het gym
nasium" 31450. Rapporteurs stellen voor, dezen post met
ƒ2400 te verhoogen uitgaande van het denkbeeld, dat de beide
nieuw benoemde tijdelijke leeraars voor den cursus 1891/92
zullen worden herbenoemd. Burgemeester en wethouders stel
len echter voor, den post met slechts 1334 te verhoogen, daar
die leeraars voor den cursus 1890/91 zijn benoemd, zoodat deze
uitgaven moeijelijk voor een langer tijdperk kunnen worden ge
raamd.
Dc heer Oostorlioff deelt mede dat rapporteurs zich met
het voorstel van burgemeester en wethouders kunnen vereeni
gen. Zij erkennen dat het beter isom uit te trekken wat
zeker noodig zal zijn. Wel is het waarschijnlijk dat de be
trekking ook voor den volgenden cursus zal worden bestendigd,
maar zeker is het niet.
De aldus gewijzigde post wordt goedgekeurd.
Volgnos. 185 tot en met 197 worden zonder discussie on
veranderd aangenomen.
Bij volgno. 198 „kosten van het plaatselijk schooltoezigt"
geeft de heer Beucker Andreae in overwegingin het
vervolg den text van dezen post zóó te doen luidendat het
duidelijk isdat hieronder begrepen worden de kosten van
verlichting en verwarming van het lokaal voor het houden van
vergaderingen, evenals dit het geval is bij volgno. 187. Vol
gens de memorie van toelichting behooren die kosten onder
dezen post.
De Voorzitter geeft de toezegging, dat de omschrijving
van dezen post volgens den wensch van den heer Beucker An
dreae in het vervolg zal worden aangevuld.
Dit volgno., zoomede de volgnos. 199—201 worden goedge
keurd.
Volgno. 202 „Uitgaven ter bevordering van getrouw school
bezoek" ƒ300.
Rapporteurs meenen dat deze post voor memorie kan wor
den uitgetrokken omdat de commissie nog 800 in kas heeft
en over 1888/89 niets voor dit doel is uitgegeven.
De Voorzitter deelt mede, naar aanleiding van deze op
merking van rapporteurs dat hij de omschrijving van dezen
post gaarne zag veranderddoch dat de wethouders niet met
hem medegaan. Hij zou jaarlijks een schoolfeest willen geven,
waardoor z.i. meer dan op andere wijze het getrouw schoolbe
zoek zou worden bevorderd. De commissie van toezigt is van
ecne andere meening.
De heer Troölstra wijst er op dat deze post een gevolg
is van een vroeger raadsbesluit en dat het dus niet opgaatom
den post te roijeren of er iets anders voor in de plaats te
stellen.
Burgemeester en wethouders zijn er echter wel voor om den
post voor „memorie" uit te trekken, omdat over de laatste twee
jaar niets voor dit doel is uitgegeven en het geld bij de com
missie nog berustende is.
De heer Duparc zegtdat deze post eene geschiedenis heeft.
Voor het eerst werd hij in 1882 na de invoering van de toen nieuwe
onderwijswet op de begrooting geplaatstnadat eerst de stem
men er over hadden gestaakt. De post vond zijne aanleiding in
art. 82, 2e alinea, dier wet, inhoudende „dat door het uitloven
van openbare belooningen en eereblijken het getrouwe school
bezoek van wege het gemeentebestuur kan worden aangemoe
digd". De gelden uit dezen post werden steeds verdeeld over
de openbare scholen en de bijzondere scholen, welke laatsten hun
deel gracieuselijk aannamen. Men meende, op het voorbeeld van
vroeger steunendede bevordering van getrouw schoolbezoek te
kunnen vinden in een schoolfeest. Nadat dit verscheidene ma
len had plaats gehadkwamen de hoofden der scholen tot de
overtuiging dat dit middel niet veel helpt. Is een schoolfeest
aanstaandedan komen de leerlingen goed ter school doch
is het eenmaal achter den rugdan verflaauwt de ijver en wordt
het verzuim steeds weder groot.
Dat dit middel niet aan het doel beantwoordde, is reeds uit
eengezet in het verslag van de commissie van toezicht op het
lager onderwijs over 1888 dat als bijlage is toegevoegd aan
het verslag van den toestand der gemeente over dat jaar.
Daarop werd nagegaan, of en, zoo jaop welke andere wijze
voor dit doel de gelden zouden kunnen worden besteed. Deze
zaak is lang hangende geweest bij de hoofden der scholen
die er zich als ware hetmoê over hebben gepeinsd. Einde
lijk is weinige weken geledenbij de commissie een voorstel
van de hoofden ingekomen dat thans bij haar in overweging
is. Het resultaat hiervan zal waarschijnlijk nog vóór het einde
van dit jaar aan burgemeester en wethouders kunnen worden
medegedeeld.
De voorzitter zeide iets anders te wenschenn.l. een feest
voor de schoolkinderen op bepaalde dagen. Het eene sluit ech
ter het ander niet uitdoch een dergelijk feest heeft niet de
strekkingals waarvoor deze post is bestemd en behoort niet
onder de rubriek „Lager onderwijs" thuis.
Spr. kan zich overigens zeer goed vereenigen met een me-
moriepost voor dit doelde commissie heeft nog gelden in kas,
die voor een feest voldoende zouden zijn. De kosten hiervan
beloopen p. m. 600.
De heer Dirks acht het consequentdat deze post voor
memorie wordt uitgetrokken nu de commissie van toezigt toch
nog ƒ800 is kas heeft, is voor het volgende jaar de uitkeering
van ƒ400 niet noodig. Evenzoo zijn de kosten van de com
missie voor de gasfabriek op deze en vroegere begrootingen
voor memorie uitgetrokken omdat de commissie zuinig is ge
weest daardoor nog geld in kas heeft van de vroeger toege
stane gelden en de ƒ300 dus niet noodig heeft in 1891.
De Voorzitter wijst op den post onder volgn. 201 „kosten
van belooningen en eereblijken"die geheel in overeenstem
ming is met de bepaling van art. 82 der onderwijswet. Uit
den post onder volgn. 202 worden evenwel de kosten voor een
schoolfeest gehoed. Nu wenscht spr. den post 201 te doen
strekken voor getrouw schoolbezoek en post 202 voor een
schoolfeest. Deze post kan dan toch onder deze rubriek blij
ven daar er geene rijksvergoeding voor wordt genoten en dus
vanwege de regering geene bezwaren hiertegen kunnen worden
gemaakt.
Blijft deze post onveranderd, dan kunnen burgemeester en
wethouders er over beschikkenal heeft de commissie die gel
ded niet noodig. En wat deze eenmaal in kas heeftkomt
niet weer terug.
Dat een schoolfeest het bezoek der scholen bevordert, blijkt
uit de woorden van den heer Duparcdie mededeeldedat
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Donderdag 30 October 1890.
115
tegen het naderen van een dergelijk feest de kinderen getrouw
opkomen.
De heer Duparc ziet wel eenig verschil tusschen de posten
201 en 202. Hij kan zich denken dat kinderen getrouw de
school bezoeken doch niet in die mate uitblinkendat zij in
aanmerking komen voor eene belooning of eene eereblijk. De
post no. 202 is speciaal voor de bevordering van getrouw school
bezoek. Spr. heeft wel gezegd dat een schoolfeest het bezoe
ken der school bevordertdoch dit is zeer tijdelijk; na het feest,
voegde hij er dadelijk aan toewordt het bezoek spoedig we
der minder. Zooals hij straks zeidezal men misschien een
maatregel weten te vinden die beter dan een schoolfeest aan
het doel zal beantwoorden.
De post onder volgno. 202 wordt nu voor memorie uitge
trokken.
Volgno. 203. „Jaarwedden van het personeel aan de bewaar
scholen 10770-"
Rapporteurs stellen voor, dezen post met ƒ100 te verhoogen,
aangezien aan bewaarschool no. 6 eene der onderwijzeressen
haar ontslag neemt en vervangen zal worden door eene onder
wijzeres die in het bezit is van de acte als onderwijzeres en
dientengevolge eene bezoldiging zal genieten van 400.
Burgemeester en wethouders zeggen in hun antwoord dat
de betrekking van onderwijzeres aan deze bewaarschpol met 1
Januarij 1891 niet terstond zal worden vervuld, en derhalve
verhooging van dit artikel niet noodzakelijk wordt geacht.
De heer Reeling Brouwer zegtdat in dat antwoord
abusief staat vermelddat geene onderwijzeres noodig zal zijn.
Dit is wel het geval, zoodat de post met ƒ100 zal moeten
worden verhoogd.
De Voorzitter geeft te kennen, dat burgemeester en wet
houders van meening warendat eene onderwijzeres niet noo
dig wasomdat het getal der leerlingen niet meer dan 20 be
draagt. Nu echter de voorzitter der commissie voor de bewaar
scholen mededeeltdat eene benoeming wel noodig is zal bij
burgemeester en wethouders geen bezwaar bestaan tegen de
voorgestelde verliooging.
De heer Reeling Brouwer deelt mede dat het getal
der leerlingen op dit oogenblik zoo gering is tengevolge van
vele voorkomende gevallen van kinkhoest. Op deze school is
echter nog meer dan op de andeie scholen eene onderwijzeres
noodig. In het begin van 1891 hoopt de commissie een voor
stel tot benoeming eener onderwijzeres te doen.
De lieer Oosterhoff deelt ter regtvaardiging van het voor
stel van rapporteurs mededat in eene der sectiën een lid der
commissie voor de bewaarscholen eene mededeeling deed, welke
aanleiding tot dit voorstel heeft gegeven.
De post wordt nu met 100 verhoogd en aldus goedgekeurd.
Volgnos. 204 tot en met 218 worden onveranderd aangenomen.
Volgno. 219 „Uitgaven ter zake inschrijvingen op het groot
boek der Ned. Werk. schuld in verband met den afkoop van
grondpachten en eeuwige renten ƒ100,"
De heer Plantenga deelt mede dat hij in zijne sectie het
voorstel heeft gedaan om dezen post te verhoogen met de af
koopsom van de Nesserzijlzijnde ƒ9503. Dit voorstel vond
evenwel geen bijval. Toch meent hij hier dat voorstel te moe
ten herhalen omdat het eene principiële kwestie betreft. Spr.
blijft bij zijne meening, dat deze bezitting, die herkomstig is
van het voorgeslachtals zoodanig moet blijven bewaard en
niet worden gebruikt voor buitengewone aflossing van schuld.
De heer Beucker Andreae zegt, dat hij in zijne sectie
in gelijken geest heeft gesproken ook hij wilde de som van
ƒ9503 beleggen en niet aanwenden voor buitengewone aflossing
van schuld. Rapporteurs hebben van deze bespreking melding
gemaaktdoch zich vereenigd met het voorstel van burgemees
ter en wethouders. Deze roeren echter in hun antwoord de
kwestie niet aan hoewel een der wethoudersdie met spr. in
dezelfde sectie zitting had, wel eenigszins zijne zienswijze kon deelen.
De Voorzitter zegtdat één lid van het dagclijksch be
stuur niet tegen de verhooging van den post onder no. 219
wasen de anderen er niet voor warenofschoon er wel iels
voor te zeggen is. Toch komt het eigenlijk vrijwel op hetzelfde
neöraflossing van schuld of belegging van kapitaal.
De heer Dijkstra deelt mede dat de rapporteur uit de
sectiewaarvan de heer Beucker Andreae lid isde in die
sectie gehouden bespreking bij zijne mede-rapporteurs heeft
overgebragtdoch bij hen geen steun vond. Deze gingen ge
heel met het voorstel van burgemeester en wethouders mede,
omdat zij ;t in het belang der gemeente achtenom schuld
tegen 4 pCt. rente af te lossen en geene inschrijvingen op het
grootboek te nemen, die slechts 3 pCt. rente geven.
Spr. kan er den heer Plantenga op wijzendat hoewel de
inkomsten van de Nesserzijl zullen vervallenzonder door an
dere directe inkomsten te worden vervangen, er toch andere
bezittingen zijn die productiever worden. Zoo wordt eene be
langrijke som besteed voor twee boereplaatsendie hierdoor
meer waarde verkrijgen. Ook door de sommen voor het beurs
en waaggebouw en de nieuwe veemarkt besteedzijn de be
zittingen der gemeente vermeerderd en de inkomsten der ge
meente belangrijk toegenomen.
De heer Troelstra erkentdat er in 't algemeen iets te
zeggen is voor het behoud van inkomsten uit bezittingenmaar
men moet niet uit het oog verliezen dat wanneer de afkoopsom
van de Nesserzyl op het Grootboek wordt geplaatst, het tegen
woordige geslacht onbillijk wordt bezwaard. De leening, waarop
buitengewoon zal worden afgelost, is groot ƒ21000; wanneer
nu hiervan in 1891 ƒ10000 wordt afgelost, dan zal de rest ad
ƒ11000 in elf jaren zijn afgelost. Dit zou niet het geval zijn,
als de som op het Grootboek werd geplaatstdan zouden vol
gens het plan van leening de volgende tien begrootingen nog
jaarlijks worden bezwaard met eene aflossing van 1000. Ook
vergete men nietdat vele leeningen zijn gesloten voor eene
productieve uitgaaf, bijv. voor de veemarkt, voor de Beurs enz.
De leeningen hebben gedrukt op het tegenwoordige geslacht
toch blijven de zakenwaarvoor zij zijn aangegaanook voor
het nageslacht langen tijd hare productieviteit behouden. Zoo
ook de leeningen voor den aankoop van de herberg de Bleek en
van de linnenbleekerij zijn deze leeningen eenmaal afgelost, dan
komen de inkomsten dier bezittingen geheel ten bate van het
nageslacht.
Indien men het stelsel streng wilde volhouden dan zou men
bij verkoop van huizen of andere vastigheden die reeds vóór
langen tijd zijn betaaldhetzelfde moeten doen en de koopsom
op het Grootboek plaatsen.
Spr. gelooft dus dat men wel zal doen met de afkoopsom
van de Nesserzijl te gebruiken voor buitengewone aflossing van
schuld zooals ook indertijd is geschied met de afkoopsom van
de Irnsumerzijl. Het is nu te doen om eene betrekkelijk ge
ringe som betrof het groote kapitalen dan ware het misschien
wat anders.
De heer Plantenga wijst er op dat toch in beginsel is
besloten om de afkoopsommen van grondpachten en eeuwige
renten op het Grootboek te plaatsen. Men heeft nu eigenlijk
met niets anders te doen. Spr. zal zich niet verdiepen in be
spiegelingen over het nageslacht dat ook zijne eigenaardige be
zwaren zal hebbenzeker niet minder dan het tegenwoordige
geslacht. Maar hierom juist moet men voorzigtig zijn en niet
ten dienste van den tegenwoordigen tijd de toekomst te veel
bezwaren. Deze bezitting heeft men van het voorgeslacht ge
kregen en moet men voor het nageslacht behouden.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.