120 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 0 December 1890. 4. Benoeming van een lid der commissie van bestuur over het stadsziekenhuis ter vervulling der vacature te ontstaan door de periodieke aftreding van den heer H. Kuipers. Door de commissie worden aanbevolen de heeren H. Kuipers (aftr.) en Dr. J. A. Romer, welke aanbeveling overeenkomstig het bepaalde bij art. 2 van de verordening door burgemeester en wethouders is vermeerderd met de heeren Dr. H. A. Mid delburg en Mr. J. G. Peeting. De uilslag der gehouden slemrning is dat de heer 11. Kui pers met 17 stemmen tot lid der commissie wordt benoemd. De heer Dr. J. A. Romer verkreeg 1 stem. 5. Benoeming van een lid der commissie van toezigt op de scholen van Middelbaar Ondertcijs (vacature Mr. G. A. Visseher.) Door de commissie worden aanbevolen de heeren 1. Mr. G. A. Visseher (aftr.) 2. Jhr. Mr. O. de Marees van Swinderen en 3 P. R. Goudschaal. Met algemeene (18) stemmen wordt de heer Mr. G. A. Vis seher tot lid der commissie benoemd. 6. Benoeming van eene onderwijzeres aan de gemeenteschool no. 6 (vacature Mej. IJ. Dijkstra.) De voordragt door burgemeester en wethouders opgemaakt bestaat uit: 1. Mej. T. IJpes te Marssum 2. Mej. M. Vrolijk te Leeuwarden 3. Mej. W. H. Rademaker te Jelsum en 4. Mej. A. D. van der Woude te Murmerwoude. De uitslag der gehouden stemming is dat Mej» T. IJpes met algemeene (18) stemmen wordt benoemd. De datum van infunctietreding zal nader door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders, tot het verlee nen van eervol ontslag aan Mej. J. Boorsma als onderwijzeres. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie besloten aan mej. J. Boorsmaovereenkomstig haar verzoek met ingang van 1 Januarij 1891 eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres aan de gemeenteschool no. 9 alhier. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee nen van eervol ontslag aan den onderwijzer G. van der Veen. Burgemeester en wethouders stellen voormet ingang van 20 Januarij 1891 aan G. van der Veen op diens verzoek eer vol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de gemeenteschool no. 6. Dienovereenkomstig wordt besloten. 9. Een verzoek van den heer Mr. J. P. van Outeren om ontslag als voogd der Stadsarmenkamer. Wordt besloten, het gevraagd ontslag eervol te verleenen met ingang van hedenonder dankbetuiging voor de aan de ge meente bewezen diensten. 10. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek der begrooting voor het nieuwe stads eeshuisdienst 1891. Zonder discussie wordt conform het voorstel der commissie besloten bedoelde begrooting goed te keuren in ontvang met f 22417,55, in uitgaaf met f 22413,40, alzoo met een vermoe delijk batig slot van f 4,15. De heer Beucker Andreae onthoudt zich als voogd van het weeshuis van medewerking aan dit besluit. 11. De legger van onderhoudpligtigen van den weg en eene walbeschoeijing langs de Cichoreibuurt met daartegen inge- bragte bezwaren Tegen dezen legger zijn bezwaren ingebragt door J. R. Bos, A. Bosch en G. H. van der Meulen. Wordt besloten, de reclames van J. R. Bos en A. Bosch af te w-jzen die van G. H. van der Meulen toe te wijzen en alzoo diens naam en dien van A. Gorter wed. P. H. van der Meulen van den legger te roijeren en daarna met inachtneming van de verder door burgemeester en wethouders voorgestelde wijzi ging den legger voorloopig vast te stellen. 12. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder- handsche verpachting der opkomsten van het pont-veer over de Willemsgracht. Zonder discussie wordt overeenkomstig dit voorstel besloten, behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan Jacob de Vries alhier onderhands voor den tijd van drie jaren in te gaan 1 Mei 1891 en te eindigen ultimo April 1894, te verpach ten de opkomsten van het veergeld geheven wordende voor het met de pont overvaren van de stadsgracht tusschen de School straat en den toegang tot de Veemarktvoor een jaarlijkschen pachtprijs van vijftien gulden en verder op de bestaande voor waarden. 13. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder- handsche verpachting van de opkomsten der Vlietsterbrug. De conclusie van dit voorstel luidt, te besluiten: behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan Sjoerd Hedzers Krolalhier, onderhands voor den tijd van drie jaren, in te gaan den 12 Mei 1891 en te eindigen op gelijken datum in 18$4, te verpachten de opkomsten van het bruggeld, gehe ven wordende voor het draaijen van de Vlietsterbrug, zonder dat hij daarvoor eenige vergoeding behoeft te betalen en voorts op de door burgemeester en wethouders vast te stellen voor waarden. De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethou ders hun voorstel in dien zin hebben gewijzigd dat de ver pachting zal geschieden tegen eene jaarlijksche pachtsom van f 1 j aangezien er bij niet betalen van eenige ^vergoeding eigenlijk geen sprake kan zijn van verpachting. De bedoeling van burgemeester en wethouders is om de pachtsom zoo ge ring mogelijk te doen zijn. Het aldus gewijzigd voorstel wordt zonder discussie aange nomen. 14. Voorstel der verordenings-commissie tot wijziging der i verordening regelende de politie op den in- en vervoerden verkoop enz. en de keuring van vleeschvisch en vruchten. (Zie bijlage no. 20 tot het verslag van 's Raads handelingen). Daar geen der leden over dit voorstel in het algemeen het woord wenscht te voeren, wordt onderdeel 1 a aan de orde gesteld. Dit luidt als volgt Art. 2 van voornoemde verordening te doen vervangen door de volgende bepaling „Het is verboden, bij dag waaronder worden verstaan die „gedeelten van ieder etmaal, welke naar artikel 1 niet als nacht „worden aangemerktvan buiten de gemeente afkomstig versch „vleesch niet voorzien van een bewijs van goedkeuring van „den veearts der gemeente, waaruit het afkomstig is, in de „gemeente in te voeren, te vervoeren, te verkoopenaf te „slaan, ten verkoop voorhanden te hebben of aan te bieden, af „te leveren of ten geschenke te geven. Aan slagers en aan „vleeschverkoopers is het bovendien verboden vleesch, als in het „eerste lid van dit artikel is bedoeldin hunne winkelsberg plaatsen, woningen of op hunne erven voorhanden te hebben. „De bepaling van het eerste lid van dit artikel is niet van „toepassing ten aanzien van enkel voor doorvoer bestemd vleesch „mits in niet kleinere dan vierdedeelen van het geslagte dier." Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 9 December 1890. 121 De heer Troelstra wenscht eene kleine wijziging in dit artikel voor te stellen. Volgens de bepaling zou het voortaan verboden zijn vleesch in te voeren tenzij voorzien van een bewijs van goedkeuring van den veearts der gemeentewaar uit het afkomstig is. Deze bepaling zal in de practijk bezwa ren opleveren. Daargelaten r.og de vraagof in alle gemeen ten een veearts is kan het gebeuren dat het bijv. voor een slager te Wirdum die hier vleesch wil invoeren en dus vol gend deze bepaling vooraf het vleesch door den veearts die in de Schrans woontzou moeten laten onderzoekenbeter uitkomt den veearts te Weidum te raadplegen. Deze woont echter buiten de gemeente waarin die slager woont. Ook is het zeer bezwarend voor de slagersdie in het noordelijk deel van Leeuwarderadeel wonen en ook den veeartsdie in de Schrans woontzouden moeten raadplegenen dus liever zich wat digter bij tot den veearts in deze gemeente zouden willen wenden. Dit zou volgens de voorgestelde bepaling niet vol doende zijn. Spr. acht het daarom beterom in plaats van de woorden „den veearts der gemeentewaaruit het (vleesch) afkomstig is" te lezen „een veearts." De heer van Sloterdijck is door de toelichting van dit amendement niet overtuigd geworden dat het eene verbetering zal aanbrengen. Waarom heeft de commissie dit artikel zoo geredigeerd dat als eisch voor den invoer wordt gesteld het overleggen van een bewijs van goedkeuring van den veearts der gemeente Omdat deze in het algemeen het best in staat zal zijn tot eene beoordeeling. Deze hangt niet alleen af van het vleesch, dat gekeurd moet worden, maar ook van bekendheid met de stalwaar het geslagte dier van daan komt en of zich daar ook ziektegevallen hebben voorgedaan. A priori mag men aannemen, dat de gemeente-veearts hiervan 't best op de hoogte is. Om bij het voorbeeld van den heer Troelstra te blijven niet de veearts te Weidum, maar die in de Schrans, dus in het ressort van Wirdum zal het meest en het best bekend zijn met den slager te Wirdum. Het komt hier in de eerste plaats aan niet op eene verge makkelijking der naleving van de verordening maar op een waken voor de gezondheid der ingezetenen door het toezigt op het in te voeren vleesch zoo naauwkeurig mogelijk te doen zijn. De heer Troölstra zegt, dat de veeartsen niet beperkt zijn tot hun ressortmaar overal vrij hun practijk kunnen uitoefe nen. Evenals het bij doctoren het geval is wordt de eene veearts boven den anderen geprefereerden nu gebeurt hel welja dtkwijls is het regeldat een veearts buiten de ge meente practiseert. Het is in het algemeen niet aan te nemen, vooral in Friesland met zijne uitgebreide gemeentendat altijd een veearts, in de gemeente woonachtig, wordt geraadpleegd. De bepaling zooals die nu is voorgesteld levert geen waar borg voor een onpartijdiger onderzoek. Wil men dat een vee arts die bij den verkooper van het vee of vleesch practiceert het onderzoek zal moeten doen dan bestaat er juist te meer reden om aan partijdigheid te denken. De heer Meijer kan nog aan het door den heer van Slo- terdijck gesprokene toevoegen datwanneer de keus van een veearts aan de slagers werd overgelatenhiervan het gevolg zou kunnen zijndatzoodra bij de slagers bekend was dat een veearts zeer gemakkelijk was in het geven van een bewijs van goedkeuring zij zich het liefst lot dezen zouden wenden waardoor de geheele verordening vrij wel illusoir zou worden. Om deze reden zal spr. tegen het amendement stemmen. De heer Buma deelt mede, dat in de vergadering der com missie dit punt in het breede is besproken. Spr. herinnert zich dat bij het vaststellen van deze redactie door de com missie op den voorgrond is gesteld dat de gemeente-veearts zoowel uit den aard zijner betrekking den meesten waarborg voor vertrouwen aanbied' als ook meer dan ieder ander vee arts bekend is met zijne omgeving. Bij de ervaring, hoe ligt- vaardig soms wordt omgesprongen met het afgeven van certi ficaten van oorsprongkan men niet te voorzigtig zijn bij het vaststellen van den persoon van wien de goede werking der nieuwe bepalingen in de eerste plaats zal afhangen. De heer Troelstra vermeentdat in dit artikel geen ge meente-veearts wordt bedoeldmaar een veearts in de ge meente wonende. Nu kan juist op dezen van toepassing zijn hetgeen door den heer Meijer is ter sprake gebragt, waardoor de gunstige werking van het door de commissie voorgestelde voorschrift geheel zou te loor gaan. Kan echter het afgeven van het bewijs van goedkeuring door iederen veearts geschie den, zooals spr. dat wenscht, dan zal er door burgemeester en wethouders in de verordening, krachtens art. 12 door hen vast te stelleneen formulier kunnen worden opgenomenhou dende de verklaring van den veeartsdat hij het vleesch heeft gezien en onderzocht. Kan men op dergelijke verklaring niet afgaandan kan men evenmin steunen op een bewijs van een gemeente-veearts. De heer van Sloterdijck wijst op de bewoording in de nieuwe redactie van dit artikelwaar sprake is van den vee arts der gemeentewaardoor ondubbelzinnig wordt te kennen gegevendat men den gemeente-veearts bedoelt. Ware de bedoeling anders geweestdan had men gesproken van een veearts in de gemeente. De heer Troölstra vraagt, of er in alle gemeenten een gemeente-veearts is. Hij gelooft niet, dat er bijv. in Leeu warderadeel een dergelijk ambtenaar bestaat. De heer Duparc erkentdat niet in alle gemeenten een gemeente-veearts isdoch er zijn gemeenten die gezamenlijk één veearts aanstellen. Uit de provinciale fondsen wordt in elk geval een alterum tantum van de toegekende belooning verstrekt. Met de omstandigheid intusschen dat er gemeen ten zijn die geen veearts hebben behoeft deze raad zich met in te laten. Eene bepaling als door de commissie wordt voor gesteld, zal voor die gemeenten veeleer eene douce violence zijn om een veearts aan te stellen, hetgeen zeker zeer ook in het belang van de eigen ingezetenen zal zijn. Spr. heeft vóór zich een missive van Gedeputeerde Staten dezer provincie van het jaar 1888 waarbij deze de gemeentebesturen uitnoodigen, .naauwkeurig toe te zien op de vleeschkeuring. Zij deden dit, naar aanleiding van een schrijven van den geneeskundigen raad, die in dezen op verscherpt toezigt aand rong, verder op het wen- schelijke zelfs van een microscopisch onderzoek wees en voor namelijk drie punten onder de aandacht brach tn.l. dat er al gemeen behoefte bestaat aan beter toezigt op den verkoop van vleesch dat het noodzakelijk is dat een keurder het vleesch naauwkeurig onderzoeke en wel met behoorlijke kennis van zaken en dat de keuring dus moet worden opgedragen aan deskundigenzooveel mogelijk veeartsen. De raad ging der halve van de veronderstelling uitdat zelfs alle gemeenten een gemeente veearts hebben. De heer Reeling Brouwer kan met het amendement van den heer Troelstra medegaan omdat het voorschriftdat door de commissie wordt voorgesteld, hoewel correctertoch in de practijk met uitvoerbaar zal blijken te zijn. Hiervan zal het gevolg zijndat er veel gesmokkeld en de verordening eigenlijk een wassen neus wordt. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer Troelstra wordt nu in stem ming gebragt en verworpen met 14 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de heeren Menalda, Bekhuis, Reeling Brouwer, Dirks en Troelstra. Onderdeel 1 a wordt nu zonder hoofdelijke stemming onver anderd aangenomen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1890 | | pagina 2