120 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 November 1^92. noch van bijzondere noch van buitengewone gevallen willen spreken. Wie zal moeten beoordeelen of er een buitengewoon of een bijzonder geval aanwezig is De heer TrOölstra had zich kunnen voorstellen dat de hoeren de la Faille en van der Scheer roieering van het ge- heele artikel wenschten. Deze willen echter in de le alinea behouden de bepaling dat de artsen elkander moeten raad plegen. In dat geval kan ook de 2e alinea behouden blijven omdat deze eene aanvulling is van de eerste. De geneesheer directeur heeft tegen deze bepaling geen bezwaar gemaakt. De heer de la Faille heeft vrede met het behoud van de le alinea, omdat het eene aanwijzing bevat voor de artsen, om in buitengewone gevallen elkander te raadplegen. Dit zal werkelijk in het belang der behoeftigen zijn Maar de 2e ali nea kan vervallenomdat dit in de praktijk van zelf spreekt. De heer Dijkstra erkentdat hij als leek op dit gebied zich wel niet thuis gevoeltmaar toch komt 't hem voordat tusschen de woorden „bijzondere" en „buitengewone" niet veel verschil bestaat. Blijft de le alinea behouden, dan wil spr. ook de 2e alinea behouden omdat men hierin de aanwijzing aantreftdat eene kunstbewerking een buitengewoon geval is. De beraadslagingen worden gesloten. De le alinea, zooals die door den heer de la Faille is ge amendeerd wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De 2e alinea wordt in stemming gebracht en verworpen met 11 tegen 9 stemmen. Vóór stemden de heeren Konter Dirks, Dijkstra, Plantenga van Sloterdijck Oosterhoff, Reeling Brou wer Troelstra en Kuipers. De behandeling van art. 6 wordt op voorstel van den heer de la Faille aangehouden tot na de behandeling van de overige artikelen der verordening omdat hij daarin wellicht aanleiding zal vindeneene wijziging van dit artikel voor te stellen. Artt. 7 8 en 9 worden onveranderd vastgesteld, het tweede na eene korte gedachten wisseling tusschen de heeren v. d. Scheer en Troelstra. Art. 10. „Geene behoeftige personen kunnen voor rekening der stadsarmenkamer in het stadsziekenhuis worden verpleegd, dan voor zoover daarvoor een lastbriefje als in het volgend artikel is bedoeld is of wordt afgegeven." De heer Duparc heeft tegen deze bepaling geen bezwaar, maar zou toch gaarne willen vragen of de woorden „voor re kening der stadsarmenkamer" wel juist zijn Moet dit niet zijn„door tusschenkomst der stadsarmenkamer De kosten van verpleging van behoeftige zieken in het stadsziekenhuis komen toch voor rekening van die inrichting. het artikeldienovereenkomstig gewijzigd wordt zonder hoof delijke stemming vastgesteld. Art. 11. De behandeling van behoeftige zieken geschiedt op vertoon van een lastbriefje afgegeven door den voorzitter of den secretaris-boekhouder der stadsarmenkamer. In bijzondere gevallen kan ook door den burgemeester een lastbriefje worden afgegeven; indien de burgemeester het lastbriefje afgeeft doet hij hiervan mededeeling aan den secretaris-boekhouder der stads armenkamer. Na ontvangst van het lastbriefje moet de betrokken arts den lijder zoo spoedig mogelijk bezoeken inzonderheid wanneer op het briefje het woord spoed" is vermeld. In andere spoedeischende gevallen verleent hij, zoowel bij nacht als bij dag, onmiddellijk hulp, in afwachting der last geving." De heer Menalda stelt voor in de 3e alinea van dit ar tikel te doen vervallen de woorden inzonderheid wanneer op het briefje »spoed" is vermeld. Deze woorden verzwakken de bedoeling van het eerste gedeelte dezer alinea volgens welke de betrokken arts na ontvangst van het lastbriefje den lijder zoo spoedig mogelijk moet bezoeken. Nu loopt men gevaar dat, indien er op het briefje niet „spoed" is vermeld, er geen bijzondere haast wordt gemaakt. Beter is 't dus om als regel te doen gelden dat spoed vereischte is. In verband met deze wijziging zou ook in de laatste alinea het tweede woord „an dere" moeten vervallen. De heer Reeling Brouwer kan zich met het amende ment van den heer Menalda niet vereenigen. Spr. stelt het gevaldat een arts thuis gekomen meer dan één lastbriefje vindt, waarvan een met het woordje „spoed" is voorzien. Dit zal voor hem dan de aanwijzing zijnwelke patient het meest en spoedigst hulp noodig heeftdeze zal hij dus het eerst bezoeken. De heer van Sloterdijck vond bij de stukken eene mis sive van de voogden der stadsarmenkamerwaarbij deze hun bezwaar te kennen geven tegen art. 11. Daargelaten nog dat hun bezwaar met het oog op deze bepaling spr. niet gegrond voorkomtbegrijpt hij niethoe zij tot hunne opvatting van dit artikel zijn gekomen. De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou ders hun oorspronkelijk ontwerp hebben gezonden aan de voog den der stadsarmenkamer en dat deze het hebben teruggezon den met eene gegronde aanmerking op art. 11 zooals het toen luidde. Ongemerkt was n.l. daarin geslopen een beroep van de beslissing van hun college op den burgemeester en hiertegen voerden zij aan dat hun college geheel zelfstandig iszoodat een beroep van hunne beslissing op den burgemeester niet mocht worden toegelaten. Burgemeester en wethouders heb ben ter voldoening aan hun verzoek dit artikel gewijzigd. De heer Troelstra deelt mede dat nu en dan in het stads ziekenhuis behoeftigen worden verpleegd welke verpleging komt ten laste van de armenkamer. Nu heeft deze bepaling ten doeldat de geneesheer-directeur voor de verpleging een last briefje zal vragen, opdat de voogdenjder stadsarmenkamer daar mede niet onbekend zullen zijn, als de nota der verplegings- kosten hun wordt aangeboden. De heer Kuipers deelt mede dat de behoeftigendie van wege de stadsarmenkarner in het stadsziekenhuis worden opge nomen daar verpleegd worden voor rekening van het zieken huis. De verplegingskosten worden niet door de stadsarmen kamer vergoed. Het zal dus juister zijn, in art. 10 te lezen „door tusschenkomst der stadsarmenkarner." De heer Duparc stelt nu voor, in de plaats van de woorden „voor rekening" te stellen „door tusschenkomst." Burgemeester en wethouders nemen dit amendement over en De heer Menalda gelooft niet dat het den heer Reeling Brouwer gelukt is aan te toonen dat niet de laatste woorden der alineawaarvan spr. weglating zoude wenschen de be- teekenis van het eerste deel der bepaling zouden verzwakken en dat had hij juist moeten doen. Het voorschriftdat na ontvangst van het lastbriefje de be trokken arts den lijder zoo spoedig mogelijk moet bezoeken, schijnt duidelijk genoegom als een goeden regel te kunnen gelden. Niets belet bovendien den afgever van het lastbriefje om in zeer bijzondere gevallen daarop tot buitengewonen spoed aan te sporen, zonder dat dit is voorgeschreven en het zal dan lichtelijk nog meer effect sorteeren. Het algemeene voorschrift van een bezoek zoo spoedig mogelijk kan niet anders dan ver zwakt worden door de door spr. gewraakte woorden. Het amendement van den heer Menalda wordt nu in stem ming gebracht en verworpen met 14 tegen 6 stemmen. Vóór stemden de heeren v. d. Scheer Bekhuis DuparcTheunisse, de la Faille en Menalda. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leuwarden van Dinsdag 22 November 1892. 121 Het artikel wordt nu onveranderd vastgesteld. Art. 12. »De artsen zijn verplicht, om na ontvangst van het bericht eener bevalling hun volgens art. 34 toegezonden de ki'&aniviouw minstens eenmaal, met gepasten spoed, te bezoe ken en zulks zonder bepaalde lastgeving." De heer de la Faille stelt voor dit artikel le doen ver vallen. In de toelichting op dit artikel staat „Deze bepaling wordt wenschelijk geacht. Met de bevalling is de taak der vroedvrouw afgeloopen." Als er ééne groote ketterij in de me morie van toelichting voorkomtdan is 't zeker deze. De taak der vroedvrouw is met de bevalling niet afgeloopen zij is ver plicht het kraambed te blijvtn surveilleeren althans nog ge durende de tradilioneele negen dagen. Spr. zal straks in verband daarmede eene aanvulling van de omschrijving der taak van de vroedvrouwen voorstellen. Hij blijft er voorts bij dat men de artsen niet moet belasten met de controle op de vroedvrouwen. De heer Troelstra verneemtdat in deze bepaling niet op den voorgrond treedt eene verplichting, die door de wet is op gelegd. Men moet hierbij met uit het oog verliezen dat bur gemeester en wethouders jaailijks de vroedvrouwen moeten aan wijzen die den verloskundigen dienst bij de behoeftige kraam vrouwen op zich zullen nemen. Nu is 't met het oog hierop wenschelijk dat de artsen de waarlijk zeer kleine moeite ne men om na elke bevalling een kijkje te nemen bij de kraam vrouw en beoordeelen of alles goed geregeld is. Deze bepaling heeft nog dit voordeel dat burgemeester en wethouders eenige gegevens zullen hebben bij de beoordeeling jaarlijks van de vroedvouwen of deze geschikt zijn voor de waarneming van dezen dienst. De heer Duparc is het geheel eens met den heer de la Faille dat het uitoefenen van controle op de vroedvrouwen door de artsen is af te keuren. Moet niet toch door deze be paling het vertrouwen verminderen, dat de behoeftige kraam vrouwen in de vroedvrouwen moeten stellen Wil de raad echter dit artikel behouden, dan geeft spr. in overweging, de laatste woorden: „en zulks zonder bepaalde lastgeving" te doen vervallen. In de woorden „met gepasten spoed" ligt al voldoende opgesloten dat niet op eene lastge ving moet worden gewacht. De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethou ders het amendement van den heer Duparc overnemen. De heer de la Faille acht het in het belang van de be hoeftige kraamvrouwen wenschelijk dat zij uitsl litend zijn toe vertrouwd aan de zorg van de vroedvrouwen. Wordt die zorg aan twee opgedragen dan kan de kraamvrouw er wel eens de dupe van worden want dan rekent vaak de een op de an dere. De vroedvrouw is verplicht om ten minste nog 9 dagen r.a de bevalling voor de kraamvrouw, de reinheid van het kraam bed enz. te zorgen en zou nu allicht hierin nalatig kunnen worden omdat zij rekent op den arts die eens komt kijken. In buitengewone gevallen echter inoel zij de hulp van een ge neeskundige inroepen dan treedt de arts niet als verloskundige, maar als geneesheer op. De heer Oosterhoff acht het behoud van dit artikel wen schelijk op de door den heer Troelstra aangevoerde gronden, n.l. omdat hierdoor controle wordt uitgeoefend op het werk der vroedvrouw, lntusschen pleit nog een ander motief bij spr. voor dit artikel. In den behoeftigen stand zijn de eischen vaak hoog en worden vaak klachten geuit die niet altijd recht van be staan hebben. Met het oog hierop meent hij te mogen bewe ren dat dit artikel de vroedvrouwen tevens tot bescherming dient en wel tegen klachten die ongegrond zijn. De heer Bekhuis kan zich geheel met de zienswijze van den heer de la Faille vereenigen. De vroedvrouwen verleenen hare hulp in honderde gevallen bij betalendenzonder dat con- tróle op haar wordt uitgeoefend. Waaroin moet deze wel plaats hebben waar het hulp aan behoeftigen betreft De heer Troelstra herhaalt 't dat burgemeester en wet houders de controle wenschelijk achten om te kunnen beoor deelen of de vroedvrouwen aan hare verplichtingen voldoen. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 12 zooals het nader is gewijzigd door burgemeester en weihouders, wordt nu in stemming gebracht en aangenomen met 14 tegen 6 stemmen, die van de heeren v. d. Scheer, DijkstraBekhuisDuparc de la Faille en v. Eijsinga. Artt. 13, li en 15 worden zonder discussie en hoofdelijke stemming onveranderd vastgesteld. Art. 16. „De artsen mogen geene geneesmiddelen voorschrij ven dan na de patiënten telkens vooraf te hebben onderzocht. Hiervan zijn alleen uitgezonderd de chronische zieken die zij evenwel ten minste tweemaal 's weeks moeten bezoeken." De heer de la Faille stelt voor, dit artikel te doen ver vallen. Het betreft eene verplichting tegenover de patiënten die nier niet op hare plaats is. Bovendien ontbreekt de con trole op de nchtige naleving van dit voorschrift. Het is dus beter het met le maken. De heer Reeling Brouwer weetdat de controle moei lijk is maar hel voorschrift is noodig om inisoruiken te voor - komen. Men heelt dan het recht den medicus wanneer het noodig isop zijne verplichtingenbij verordening geregeldte wijzen. De heer Minnema Buma IS acht jaar voogd geweest van de stadsarmenkameren heelt gedurende dien tyd de ervaring opgedaan dat er meermalen klachten inkwamendat de ge neeskundigen recepten uigavenzonder de zieken te hebben gezien, Bpr. zegt ;t den heer Troelslra na: ook de geneeshee- ren zijn mensehen ook zij maken zich wel eens aan minder goede gewoonten schuldig. De heer Troelstra herinnert aan het voor eenigeu tijd voorgevallen schandaal in Haskerland. Art. 10 wordt hierop in stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 4 stemmendie van de heeren v. d. Scheer BekhuisDuparc en de la Faille. Artt. 17 tot en met 20 worden zonder discussie onveranderd vastgesteld. Art. 21. Indien een arts ter zake van ziekte of andere wet tige verhinderingof wel tengevolge van een verleend verlof zijne betrekking met kan waarnemen zijn de anderen verplicht hem te vervangen. Zij zijn daartoe mede verplicht bij overlijden van een hunner en zoolang in de vacature niet is voorzien. De opdracht der vervanging geschiedt door den burgemeester, tenzij daaromtrent onderling eene schikking wordt getroffen. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op den dienst in het stadsziekenhuis bij ontstentenis van den genees heer-directeur. De heer Duparc leest in de laatste alineadat de bepa lingen van dit artikel niet van toepassing zijn op den dienst in het stadsziekenhuis bij ontstentenis van den geneesheer-di recteur. In de toelichting zeggen burgemeester en wethouders, dat de dienst in het stadsziekenhuis moeilijk als een verplichte dienst aan de andere geneeskundigen kan worden opgelegd. Waarom is dit moeilijk vraagt spr. Er kan toch geen bezwaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 4