122 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1892. bestaanom de andere geneeskundigen in genoemd geval met dien dienst te beletten evenzeer als zij belast zijn met de verloskundigen dienst bij ontstentenis van de vroedvrouwen. De heer Troelstra wijst er op dat hier sprake is van ontstentenis dit duidt dus op eene afwezigheid voor geruimen tijd en nu meenen burgemeester en wethouders dat het niet aangaat, om de waarneming van den dienst van den genees heer-directeur gedurende dien tijd als verplichting aan de an dere geneeskundigen op te leggen. De heer Duparc vermeentdat dit bezwaar dan toch ook geldt bij afwezigheid van een der andere artsen de collega's krijgen dan bij hun eigen kring nog de wijken van den afwe zigen ambtgenoot. Die taak is bovendien zwaarder geworden nu er maar drie artsen zijn. Spr. zou daarom de laatste alinea aldus willen lezen„De bepalingen van de eerste drie leden van dit artikel zijn mede van toepassing op den dienst van het stadsziekenhuis indien de geneesheer-directeur verkeert in een der gevallen genoemd in het eerste lid." De Voorzitter gelooft weldat bij eene korte afwezigheid van den geneesheer-directeur de andere artsen wel zooveel collegiaal gevoel zullen hebben om zijn dienst te willen waar nemen. De bedoeling van burgemeester en wethouders met deze bepaling is echterdat bij de voorgestelde tractementen van de andere geneeskundigen het van hen niet te vergen is om den dienst van den geneesheer-directeur langen tijd waar te nemen. De heer Dup&rc zegtdat bij ontstentenis van een der andere artsen de dienst voor de overblijvenden toch ook veel zwaarder wordt. Of zou men willen beweren de memo rie van toelichting spreekt van ongesteldheid dat de genees heer-directeur langer ziek zal zijn dan de andere artsen Het amendement van den heer Duparc wordt niet ondersteund en komt derhalve niet in behandeling. Het artikel wordt nu zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Art. 22. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden zoowel voor den arts bedoeld bij art 4 al. 2 die uitsluitend belast is met de heelkundige behandeling der behoeftigen in een deel der gemeente als voor den geneesheer-directeur van het stadszie kenhuis wat betreft zijn dienst buiten die inrichting." De heer Troelstra stelt namens burgemeester en wethouders voor, dit artikel aldus te lezen „De bepalingen van dit hoofd stuk gelden mede voor den geneesheer-directeur van het stads ziekenhuis wat betreft zijn dienst buiten die inrichting." Zonder hoofdelijke stemming wordt het artikel aldus vast gesteld. Art. 23 wordt zonder discussie onveranderd aangenomen. Art. 24. „De ingekomen toestemmende antwoorden worden ten fine van advies in handen gesteld van den geneesheer directeur van het stadsziekenhuis." De heer de la Faille kan niet inzien waarom de ant woorden der vroedvrouwen alleen in handen gesteld moeten worden van den geneesheer-directeur. Wanneer de contróle op de vroedvrouwen aan alle artsen wordt opgedragen dan is 't rationeel dat zij ook allen eene stem hebben in de beoor deeling van de al of niet geschiktheid. Spr. stelt dus voor I in de plaats van de woorden „den geneesheer-directeur van het stadsziekenhuis" te lezen „de artsen." De heer Reeling Brouwer gelooftdat deze bepaling slechts schijnbaar onbillijk is. De geneesheer-directeur kan zijne collega's raadplegen voor burgemeester en wethouders is het gemakkelijker één advies te ontvangen. De heer de la Faille heeft uit de discussiën van heden opgemerktdat het gevoelen van den geneesheer-directeur tel kens door burgemeester en wethouders wordt op den voorgrond geplaatst. Spr. kan het voorafgegaan overleg goedkeuren maar hij wil 't daarbij laten blijven. Het wordt tijd dat de autoriteit van dezen ambtenaardie als deus ex machina in deze vergadering van den gemeenteraad gedurig ten tooneele wordt gevoerdbinnen de juiste proportie worde teruggebracht. Spr. blijft er bij dat het rationeel isalle artsen te raad plegen. De Voorzitter zegtdat burgemeester en wethouders gaarne één adviseur hebben maar 3 a 4 adviseurs niet noo- dig achten. Deze kunnen allen verschillende inzichten hebben, en dan is de beoordeeling voor burgemeester en wethouders zeer moeielijk. De heer de la Faille stemt toedat het niet wenschelijk is, 3 a 4 uiteenloopende adviezen te ontvangen. Maar dit be hoeft ook nietzij kunnen met elkander raadplegen en dan één collectief advies uitbrengen. De heer Menalda zou een bemiddelend voorstel willen doen nl. de toevoeging aan dit artikel van de woorden „de andere artsen gehoord." Dan hebben burgemeester en wet houders de zekerheid dat zij geraadpleegd zijn. Het amendement van den heer de la Faille wordt aangeno men met 16 tegen 4 stemmen, die van de heeren Reeling Brouwer, Troelstra, Kuipers en Meijer. Het artikel wordt, dienovereenkomstig gewijzigd, zonder hoof delijke stemming vastgesteld. Artt. 25 tot en met 28 worden onveranderd aangenomen. Art. 29. „De aangewezen vroedvrouw begeeft zich naar de patiente, zoodra hare hulp wordt ingeroepen. Is zij hierin nalatig of verhinderd dan is de zwangere vrouw bevoegd onmiddellijk den bijstand van eene andere der voor de armen-praktijk toegelaten vroedvrouwen te doen inroepen." Den heer de la Faille komt het woord „nalatig" in de 2e alinea minder gepast voor. Eene dergelijke insinuatie is niet gewenschtmen mag niet veronderstellen dat de vroed vrouw de kraamvrouw niet terstond zal bezoeken. Ook het overige gedeelte van deze alinea is hier niet op zijn plaats. Men heeft niet te doen met eene verordening voor de kraam vrouwen maar voor de vroedvrouwen. Het ligt in den aard I der zaakdat de aanstaande kraamvrouw bezorgd is en wel eens onnoodig haast maaktzoodat dit aanleiding kan geven tot misbruik nl. datwanneer de aangewezen vroedvrouw niet thuis ismen terstond naar eene andere loopt. De vroedvrouw moet verplicht worden eene plaatsvervangster aan te wijzen. Spr. stelt voorin de 2e alinea van dit artikel de woorden „nalatig of' te doen vervallen de woorden „dan is de zwan gere vrouw bevoegd" enz. te doen vervangen door „dan wijst zij onmiddellijk hare plaatsvervangster aan en aan dit artikel een nieuw artikel 28a te doen voorafgaan luidende „Bij tijde lijke verhindering ziekte of ontstentenis van eene vroedvrouw z:jn de andere verplicht haar te vervangen." Deze amendementen worden ondersteund en komen in be handeling. De heer Reeling Brouwer deelt mede dat burgemees ter en wethouders oorspronkelijk art. 29 geredigeerd hadden in den geest als de heer de la Faille wenschtmaar dat op voorstel van spr. de tegenwoordige redactie is aangenomen. Deze komt hem voor de praktijk wenschelijk voor. De vroed vrouw woont in den regel alleen wordt hare hulp ingeroepen en is zij niet thuis wie wijst dan den weg naar eene plaats- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leuwarden van Dinsdag 22 November 1892. 123 vervangster Men mag dit niet overlaten aan den goeden wil der huisgenooten van de vroedvrouw. De heer de la Faille zal zichevenals de heer Reeling Brouwer deedop practisch terrein begeven. Hij heeft zich ook eene voorstelling gemaakthoe het gaatals de bode van de kraamvrouw om hulp komt. De heer Reeling Brouwer stelt als regeldat eene vroedvrouw alleen woont. Dit is spr. niet bekendintegendeelvelen zijn gehuwdin ieder geval wonen zij bij een gezin in en zijn danals zij uitgaan verplicht, aan hare huisgenooten te zeggen waar zij te vinden zijn ofzoo zij daar niet gemist kunnen worden wie in hare plaats hulp zullen verleenen. En al woont eene vroedvrouw alleendan moet zij er toch voor zorgendat eene boodschap kan worden aangenomen. Komt die boodschap en heeft zij eene plaatsvervangster ge steld dan kan men zich terstond tot deze wenden. Alle vroed vrouwen moeten verplicht zijnals plaatsvervangsters voor elkaar op te treden. De heer Troelstra heeft geen bezwaar tegen de weglating van de woorden „nalatig of." Overigens behoeft deze bepaling geene moeielijkheden op te leveren. Volgens art. 27 is de vroedvrouw er op voorbereid dat zij bij eene kraamvrouw zal worden geroepen is zij verhinderddan geeft zij der kraam vrouw kennis en deze kan bij tijds eene andere aanwijzen. De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethou ders overnemen het amendement om de woorden „nalatig of' weg te laten. In de economie van de verordening past het echter dat de kraamvrouwaan wie de keus van eene vroedvrouw wordt overgelatenook vrij zij in de keuze van eene plaatsvervangster. De heer de la Faille acht het goed dat er eenige soli dariteit bestaat tusschen de vroedvrouwen en dat zij daarom verplicht worden bij ontstentenis eene plaatsvervangster aan te wijzen. Eene regelingals door burgemeester en wethou ders wordt voorgesteldmoge beter in de economie van de verordening passenmaar daartegenover stelt spr.dat eene kraamvrouw op het oogenblik dat werkelijk hulp noodig is dankbaar is voor iedere hulp en zeker wel vertrouwen zal stel len in haardie door de aangewezen vroedvrouw als plaatsver vangster is gesteld. De heer Troelstra wijst er op dat men geen stadsvroed- vrouwen meer zal hebben, maar dat de keus van eene vroed vrouw aan de kraamvrouwen zal worden overgelaten. Verleent zij bij eene verlossing hare hulp, dan krijgt zij daarvoor f 4. is zij verhinderd dan wordt die som uitbetaald aan hare plaats vervangster. Daar 't de vroedvrouwen toch om de verdienste te doen iszullen zij wel er zooveel mogelijk voor zorgendat zij niet verhinderd zijn. De heer Plantenga vraagtof het niet wenschelijk is in deze verordening op te nemen eene omschrijving van den werkkring der vroedvrouwen zooals ook in de bestaande ver ordening voorkomt. Spr. stelt die vraag naar aanleiding van het verschil van meening tusschen burgemeester en wethouders en den heer de la Faille. De eersten zeggen dat na de be valling de taak der vroedvrouw is afgeloopen en dit wordt door laatstgenoemde tegengesproken. De Voorzitter herhaaltdat er geen stadsvroedvrouwen meer zullen zijn en men dus voor haar geene voorschriften kan maken. De wet regelt op voldoende wijze hare verplichtingen, zoodat verdere omschrijving in deze verordening achterwege kan blijven. Het amendement van den heer de la Faille op de tweede alinea wordt in stemming gebracht en verworpen met 12 tegen 8 stemmen. Vóór stemden de heeren v. d. ScheerDirks Plantenga Bekhuis HijlkemaDuparc de la Faille en Me nalda. De heer Reeling Brouwer verlaat de vergadering. Hierop komt aan de orde het door den heer de la Faille voorgestelde nieuw artikel 28a. De heer Troelstra herhaaltdat de vroedvrouwen geen ambtenaren zullen zijn en men derhalve voor haar dergelijke voorschriften moeilijk kan maken. Bovendien is 't niet aan te nemen dat geen enkele der vroedvrouwen als plaatsvervangster zal willen optreden. De heer de la Faille erkentdat de vroedvrouwen geen ambtenaren zullen zijn maar ziet toch eenigen band tegenover de gemeente in het salaris dat zij uit de gemeentekas trekken. Zij worden ook door het gemeentebestuur voor de armen praktijk toegelaten. De heer Dijkstra beschouwt de vroedvrouwen thans met als gemeente ambtenaren. Wel wordt hare belooning voor even tueel te verleenen diensten geregeldmaar het kan toch zijnf dat hare hulp door niemand wordt ingeroepen in welk geval zij ook niets ontvangt. Den Voorzitter komt 't voor, dat de vroedvrouwen niet meer ambtenaren zullen zijn dan iedere leverancier of aanne mer die voor hunne leverantie of voor hun aangenomen werk door de gemeente worden betaald. De heer Bekhuis verwijst naar art. 23 volgens welke telken jare de vroedvrouwen zullen hebben te verklaren of zij genegen zijn overeenkomstig de bepalingen van deze ver ordening in het volgend jaar de verloskundige praktijk bij be hoeftige vrouwen waar te nemen. In deze verklaring ligt op gesloten dat zij ook bereid zijn in te vallen als hare colle ga's verhinderd zijn. De heer Troelstra wijst er opdat het bij niet behoeftige kraamvrouwen ook zoo zal gaan is de eene vroedvrouw ver hinderd dan wendt men zich tot eene andere. Ook volgens spr. past het door den heer de la Faille voorgestelde nieuwe aitikel niet in de economie van de verordening. Dat geachte lid zoektmeent spr., in dit nieuw artikel eene compensatie voor het niet aannemen van zijn amendement op art. 3 sub c. Het nieuwe artikel 28a wordt in stemming gebracht en ver worpen met 12 tegen 7 stemmen. Vóór stemden de heeren v. d. ScheerPlantenga Bekhuis HijlkemaDuparcde la Faille en Menalda. Art. 30. Bij stoornis in de baring of bij andere verloskun dige moeilijkheden is de vroedvrouw verplichtde hulp van een der artsen in te roepenin de eerste plaats die van den arts welke voor de wijkwaarin de bevalling plaats heeft voor de geneeskundige praktijk is aangewezen. De heer van Sloterdijck gelooft ookdat deze bepaling niet overtollig is. Bij art. 15 der wet worden uitdrukkelijk voor geschreven de gevallenwaarin de vroedvrouw de hulp van een geneeskundige moet inroepen. De bedoeling echter van art. 30 iste bepalen dat zij in dat geval zich in de eerste plaats moet wenden tot den arts van de wijk. Het artikel dient ech ter hiertoe eene wijziging te ondergaan en daarom stelt spr. voor, het aldus te lezen: „In de gevallen, waarin de vroedvrouw verplicht is de hulp van een geneeskundige in te roepen wendt zij zich hiertoe in de eerste plaats tot den arts die voor de wijk waarin de bevalling plaats heeftvoor de waarneming der praktijk is aangewezen." Dit amendement wordt door burgemeester en wethouders over genomen en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Artt. 31 32 en 33 worden onveranderd aangenomen zonder hoofdelijke stemming. De heeren Duparc en de la Faille verklaren zich tegen het laatste.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 5