Vergadering van Dinsdag 6 December 1892.
Verslag der-handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 6 December 1892.
135
Tegenwoordig eerst 18, later 19 leden.
Afwezig de heeren F. PlantengaS. H. Hijlkema en H.
Beucker Andreae. Eene vacature.
Voorzitter de heer Mr. J. S. baron van Harixma thoe Slooten,
burgemeester.
I. De notulen van de vorige op 29 November j.l. gehouden
vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld en voor kennisgeving aangenomen
1. dat de pacht van het buffet in het beurslokaal door bur
gemeester en wethouders voor 3 jaren is gegund aan H. Gor
ter voor ƒ416 per jaar.
2. dat door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd de raads
besluiten
a. tot onderhandsche verhuring van gardeniersland bij het
Zuidvliet.
b. tot onderhandsche verpachting van het pontveer bij de
Oosterstraat.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. een voorstel van burgemeester en wethouders tot het
verleenen van eervol ontslag aan den stadsheelkundige Dr. S.
Meindersma.
2. alsboven tot onderhandsche verpachting van het pontveer
bij het stadsziekenhuis.
3. Alsboven tot het verleenen van eervol ontslag aan den
marktmeester der veemarkt J. Sartoriusonder toekenning van
pensioen.
De stukken sub 1 tot en met 3 worden voor de leden ter
visie gelegdom in eene volgende vergadering te worden be
handeld.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een lid der commissie van toezicht op
de scholen van middelbaar onderwijs wegens periodieke aftre
ding van den heer J. W. Kramers.
Door de commissie worden aanbevolen de heeren: 1. J. W.
Kramers2. G. A. Escher en 3. Mr. L. D. W. Losecaat
Vermeer.
De uitslag der gehouden stemming is dat alle (18) stem
men zijn uitgebracht op den heer J. W. Kramers zoodat deze
tot lid der commissie wordt benoemd.
De heer Meijer was nog niet ter vergadering verschenen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ingebruïk-
geving van eene strook grond aan de Eebuurt.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de
conclusie besloten
voorbehoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan
Mej. de wed. G. HoekstraMeeth alhier voor het aanleggen
eener stoep vóór haar perceel plaatselijk gekwoteerd Eebuurt
no. 18tot wederopzeggens in gebruik te geven den gemeen
tegrond op de door den directeur der gemeentewerken over
gelegde teekening met roode arceering aangeduid onder voor
waarde
1. dat de stoep worde gelegd volgens de door den direc
teur der gemeentewerken te geven voorschriften.
2. dat als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente
op den vorenomschreven grond door de adressante jaarlijks
vóór of op den 1 Mei alzoo voor het eerst vóór of op 1 Mei
1893ten kantore van den gemeente-ontvanger eene som van
één gulden moet worden voldaan.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei
ding van een verzoek van den heer F. Heidaom van de
huur der bovenwoning aan het Zuiderplein te worden ontsla
gen.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor te besluiten
a. het verzoek, om ontslagen te worden van het huurrecht
op de bovenwoning der brugwachterswoning tegen betaling van
eene schadevergoeding aan de gemeente van f 175, te wijzen
van de hand.
b. burgemeester en wethouders uit te noodigen overeen
komstig het bepaalde bij art. 4 van het huurcontract aan den
lieer F. Heida toestemming te verleenen de huur van de bo
venwoning aan een ander over te doen mits voor den gehee-
len huurtijd van 12 November 1892 tot 12 Mei 1896 en onder
voorwaarde dat aan burgemeester en wethouders wordt over
gelaten de beslissing of de nieuwe huurder voor de bewoning
van het perceel geschikt wordt geacht.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer d.0 la Faill© verklaartdatevenmin als hij zich
in eene vorige vergadering kon vereenigen met het voorstel om
het verzoek van dezen adressant af te wijzenom de huur de
zer woning eerst met 12 Mei 1893 te doen ingaan, zich nu
niet kan vereenigen met het onderwerpelijk voorstel. Hij heeft
vooral bezwaar tegen de toelichting waar burgemeester en
wethouders niet meer of minder zeggen dan dat volgens verkla
ring van den directeur der gemeentewerken de woning op 12
November j.l. zeer goed bewoonbaar was. Hiertegen moet spr.
opkomen. De woning is opgenomen door twee deskundigen
en bevonden zóó vochtig te zijn, dat het water bij de mnren
neêrloopt en het behangsel nu reeds schimmelt dus in een
onbewoonbaren toestand. Spr. heeft dus met bevreemding bo
vengenoemde verklaring gelezenbij eene vorige gelegenheid
heette de woning op 12 November leverbaar d. i. dat ze toen
voltooid zou zijn en kon worden opgeleverdmaar er is eene
wijde kloof tusschen leverbaar en bewoonbaar.
Er is echter nog een puntdat wel in aanmerking mag wor
den genomen. De adressant huurde deze woning in Aprilin
in de veronderstelling dat zoo spoedig mogelijk met den bouw
een aanvang zou worden gemaakt. De bouw is echter vertraagd,
naar spr. meentten gevolge van de komst der Koninginnen
die andere werkzaamheden eischte volgens mededeeling van
den adressant aan spr. is ook de bouw van het naastgelegen
perceel om die reden vertraagd de opslag van steenen werd
tijdelijk opgeheven enz. Uit een en ander is te verklaren
dat de woning later is voltooid dan de adressant had mogen
verwachten.
Spr. kan zich dus niet vereenigen met het ongunstig advies
van burgemeester en wethouders. Hij had gewenschtdat de
adressant voor 3 of 6 maanden werd vrijgesteld van de ver
plichting om de woning te betrekken zonder eenige schade
vergoeding maar nu hij zelfs eene schadevergoeding aan de
gemeente aanbiedt ten einde van de huur te worden ontslagen
kan spr. zich niet begrijpen dat men niet hierin treden wil.
Spr. gelooft weldat de adressant bij het verzoek om de
woning te huren zich niet volkomen rekenschap heeft kunnen
geven van hetgeen hij wenschte te huren.
De heer Rööling BroilWör wilevenals bij eene vorige
gelegenheidook ditmaal er op wijzendat de adressanttoen
hij in April eene woning huurde die nog moest worden ge
bouwd, begrijpen moest, dat de woning op 12 November on
mogelijk geheel droog kon zijn. De waarheid zal echter wel
zijndat de heer Heidazooals de heer de la Faille zeide
zich bij het huren niet genoeg rekenschap heeft gegeven en
dat de woningdie op het papier mooier leek te zijn dan zij
in werkelijkheid was hem is tegengevallen zoodat hij er zich
nu van wenscht te ontdoen. Burgemeester en wethouders
meenen echter geen vrijheid te hebben voor te stellenhem
van het huurrecht te ontslaan.