136 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 6 December 1892. De heer de la Faille meent zich te herinneren dat door den heer Reeling Brouwer hetzelfde is geavanceerd in eene vorige vergadering maar spr. heeft hem niet hooren tegenspre ken dat met den bouw later is begonnen dan de heer Heida mocht veronderstellen. Er is eerst na het verblijf der Koning innen mede begonnen zoodat gedurende het tijdvak van April tot Juliwaarin anders althans de fundamenten hadden kunnen worden gelegd niets is gedaan het is dus niet te versvonde- ren dat de woning nu niet droog is. In ieder geval is het niet billijk den adressant de schade daarvan te doen dragen. De heer TheuniSSÖ had bij de vorige gelegenheid toen het verzoek van dezen adressantom de huur een half jaar later te doen ingaan aan de orde was aanvankelijk het voor nemen gehadtegen het voorstel tot afwijzing van dat verzoek te stemmen maar heeft toch zijne stem er aan gegeven na het antwoord van den voorzitter op de pertinente vraag van den heer Bekhuis of de woning op 12 November leverbaar zou zijn. Nu is echter gebleken uit eene verklaring van deskundi gen dat de woning niet bewoonbaar is. Op grond hiervan gaat spr. met den heer de la Faille mede en zal hij tegen het voorstel stemmen. Hij acht 't billijk den adressant te ontslaan van een half jaar huur. Spr. wenscht nog eene kleine opmerking te maken naar aan leiding van het gezegde van den heer Reeling Brouwerdat de adressant bezwaar maakt tegen de bewoning dezer woning op grond dat deze minder fraai is dan zij er op de teekening uit zag en zij hem is tegengevallen nu ze is voltooid. Dit is eene bewering die volgens spr. niet in het debat moest wor den gebracht en zeker niet als argument mag gelden ter be oordeeling van de al dan niet billijkheid van het verzoek. De Voorzitter zegt, dat de heer Theunisse het vroeger gesprokene niet geheel juist heeft weêrgegeven. Er is toen gezegd dat de woning leverbaar zou zijn op 12 November maar dat zij alle gebreken zou hebben die kleven aan eene woning die in den zomer is gebouwd. Ook beroept de vorige spreker zich ten onrechte op eene ver klaring van deskundigen dat de woning niet bewoonbaar is. Dergelijke verklaring is niet overgelegd en bestaat ook niet. De kwestie komt eenvoudig hierop neêrdat de adressant de risico die hij op zich nam door in April tegen November eene woning te huren die nog moest worden gebouwd wil overdragen op de gemeente. De heer de la Faille meentdat de bouw door de komst der Koninginnen is vertraagd en dat de woning anders eerder zou zijn voltooid, maar spr. gelooft dit niet. Ook betwijfelt hij 'tof het verschil van die paar maanden van veel invloed is Jgeweest op de bewoonbaarheid der woning. De heer Dijkstra kan zich geheel aan het door den voor zitter gesprokene aansluiten. Hij herinnert er ook aandat telkens ten onrechte is gesproken over eene verhuring in de maand April. In de raadsvergadering van den 9 Mei is het voorstel in behandeling geweestom tot stichting van dit ge bouw over te gaan en de bovenwoning aan den adressant te verhuren. Dus na dien dag kon eerst het bestek opgemaakt en daarna het werk aanbesteed worden. De heer van Slotsrdijck begrijpt nietwat de heeren de la Faille en Theunisse bedoelen. Het verzoek indertijd door den adressant gedaan om de huur eerst met 12 Mei 1893 te doen ingaandus voor een half jaar van de huur te worden ontslagenis afgewezen. Nu doet hij een tweeledig verzoek ontbinding van de huurovereenkomst en, subsidiair, vergunning, om de woning aan een ander te mogen verhuren. Het voorstel van burgemeester en wethouders strektom het subsidiair verzoek in te willigen dit alleen is aan de orde en dus kan een vroeger gedaan verzoek nu niet meer in aanmer king komen. De heer de la Faille heeft nogmaals het woord gevraagd, om eene indirect tot hem gerichte vraag van den heer van Slo- terdijck te beantwoorden. Het hoofdverzoek thans van den adres sant is niet hetzelfde als zijn vorige verzoek toen vroeg hij voor een half jaar van de huur te worden ontslagenmaar nu vraagt hij geheel ontslag tegen betaling van f 175 schadever goeding. Hiertusschen is dus wel verschil. Spr. moge in het zooeven door hem gesprokene hebben laten doorschemerendat hij den adressant gaarne van de geheele huur zou willen ontslaan zonder eenige schadevergoeding, maar nu deze dergelijke vergoeding aanbiedtzou spr. geheel kunnen medegaan met een voorstelom op die voorwaarde het verzoek in te willigen. Den heer van Ketwich Verschuur komt het voor dat het subsidiair gedaan verzoek tot onderhuur een gevolg is van het recht, den huurder bij het contract gegeven en dat hem redelijkerwijze niet kan worden geweigerd. Spr. kan niet ontkennendat burgemeester en wethouders met hun voorstel, betrekkelijk het hoofdverzoek, n.l. ontslagen te mogen worden van het huurcontract tegen betaling van een half jaar huur als schadevergoedingwaar het op ;t recht aan komt volkomen gelijk hebben toch zal men z.i. door afwijzing van dit verzoek een daad plegen waarop van toepassing zal zijn het „summum jus summa injuria." De adressant achtte zich om gezondheidsredenen en op een geneeskundig advies be zwaard de woning met November te betrekkenhij heeft eene andere woning moeten huren zeker wel niet voor een half jaar en zit dus thans met de huur van twee huizen. Inwilli ging van zijn verzoek zou dus billijk zijn. De heer Duparc is van oordeel dat het nemen van een besluitzooals dit door burgemeester en wethouders sub b wordt voorgesteld niet op den weg van den raad ligt. Vol gens art. 4 van het huurcontract is het den huurder verboden, zonder toestemming van burgemeester en wethouders het ge huurde aan een ander te verhuren. Wat heeft nu de raad zich hierin te mengen Ware er niets voorgevallen en had de huurder het gehuurde willen onderverhuren, dan zou hij zich eenvoudig met een verzoek hiertoe tot burgemeester en wet houders hebben gewend en deze zouden daarop zeker eene be slissing hebben genomen zonder den raad daarin te kennen en terecht. Er bestaat dus ook nu voor den raad volstrekt geen aanleidingom burgemeester en wethouders uit te noodigen het subsidiair verzoek van den adressant in te willigen. De Voorzitter wijst er opdat het adres aan den raad is gericht en dat college derhalve er eene beslissing in heeft te nemen. Bovendien is het huurcontract door den burgemeester gesloten krachtens een raadsbesluit tot verhuring aan den adres sant; waar dus deze een verzoek doet tot verbreking van dat besluitis het niet vreemddat de raad er in gekend wordt. Spr. kan nog mededeelendat bedoeld raadsbesluit eerst bij besluit van 25 Mei j.l. door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. De heer Duparc heeft geen antwoord op zijne vraag be komen of burgemeester en wethouders in het gevaldat de adressant onder gewone omstandigheden vergunning had ver zocht de woning te mogen onderverhurenook tot den raad zouden zijn gekomen Spr. herhaalt dit te mogen betwijfelen. Het is ook in andere gevallen nimmer geschied. Spr. is van meening dat het verzoek sub 2 eenvoudig aan burgemeester en wethouders ter beschikking moet worden gezonden. De heer Troelstra gelooft, datindien de heer Heida zich met een verzoek tot onderverhuring tot burgemeester en wet houders had gewend deze bevoegd waren krachtens het huur contract daaromtrent eene beslissing te nemen. Het onderha vige geval is echter eenigszins anders. De heer Heida richt tot den raad zijn tweeledig verzoekhet is dus rationeeldat de raad daaromtrent een besluit neme. Wat nu het verzoek zelf betreft spr. acht eene beslissing als door burgemeester en wethouders wordt voorgesteldvol komen juist. In de maand Mei is de huur aangegaan tegen V Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 6 December 1892. 137 12 Novemberzoodat de huurder zich zeer wel kon voorstellen, dat de woning op dien datum niet geheel droog zou zijn. Daarop is een verzoek gevolgd om de huur met 12 Mei 1893 te doen ingaandit verzoek sloot dus in zich de veronderstelling, dat tegen dien tijd de woning voor bewoning geschikt werd geacht, wat dan ook zeker wel het geval zijn zal. Nu wenscht de adressant echter ook dan de woning niet te betrekken waar hij dus van de geheele huur wil worden ont slagen kan de beweerde onbewoenbaarheid op 12 November niet meer als argument dienen. De Voorzitter herinnert er aandat dit niet de eerste maal isdat een verzoek om vergunning tot onderverhuring van eene woning aar. de beslissing van den raad wordt onder worpen. Dit is o.a. het geval geweest met de woning, door den secretaris der gemeente indertijd bewoonddie van den raad vergunning heeft bekomen de huur der woning over te dragen op den heer Ariëns Kappers. Burgemeester en wet houders achtten het ook in dezen niet ongewenscht het on- derwerpelijk verzoek bij den raad in debat te brengen. De beraadslagingen worden gesloten. Het eerste onderdeel van het verzoek wordt in stemming gebracht en aangenomen met 15 tegen 3 stemmendie van de heeren van Ketwich Verschuur, Theunisse en de la Faille. Het tweede onderdeel wordt aangenomen met 17 tegen 1 stemdie van den heer Duparc. Het voorstel in zijn geheel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 4. Voortzetting der behandeling van het rapport der raads commissie omtrent onbewoonbaarverklaring van woningen. De algemeene beraadslagingen worden geopend, De heer van der Scheer wenscht een enkel woord in het midden te brengen naar aanleiding van de amendementen van de wethouders. Spr. veronderstelt, dat die amendementen zijn gegrond op het advies van den directeur der gemeentewer ken in verband met den inhoud van het rapport der raadscom missie. Het is spr. gebleken dat in deze het nemen van eene beslissing moeielijk is, of men moet persoonlijk een onderzoek hebben ingesteld. Spr., die lid is der commissie tot onderzoek van een tweede voorstel tot onbewoonbaarverklaring van wo ningen kan verklarendat hem is geblekendat de opgaven van den directeur der gemeentewerken in werkelijkheid wel eens verschillen met den bestaanden toestand. Zoo werd door dien ambtenaar de hoogte der vloeren' in verschillende wonin gen opgegeven als te zijn 10, ja 15 centimeter beneden de straat en spr. bevond, dat juist het omgekeerde het geval is. De commissie heeft er den directeurdie bij haar bezoek der woningen tegenwoordig wasop attent gemaaktdat de straat lager is. Spr. heeft deze mededeeling gedaanomdat men andersafgaande op het advies van den directeur vaak tot eene verkeerde conclusie zou komen, De heer van Sloterdijck beeft ook eene enkele opmer king te maken naar aanleiding van de amendementen der wet houders. Vooraf echter deze opmerking waar spr. in de vorige ver gadering zijn leedwezen moest uitdrukken dat die amendemen ten en de nota van den burgemeester laat ter kennis van den raad waren gebracht, wenscht hij nu een woord van lof uit te spreken over den spoed waarmede het gedrukt verslag van het verhandelde in de laatste vergadering den leden is toege zonden. Zij waren daardoor in de gelegenheid vóórdat de be handeling werd voortgezetna te lezen wat reeds over dit on derwerp is gesproken. Wat nu de amendementen betreft, hieruit en ook uit de nota van den burgemeester blijktdal de voorstellers het in dit op zicht met de commissie eens zijndat elke woning op zich zelf moet worden beoordeeld en getoetst aan de eischenbij de verordening gesteld. Dit blijkt o.a. uit hetgeen in de toe lichting op het amendement ten aanzien van de woning Boter hoek No. 85 wordt gezegd n.l. dat zoolang deze woning slechts door twee personen wordt bewoondde voorstellers geen ter men kunnen vinden, het vooistel tot onbewoonbaarverklaring van deze woning van geringen inhoud te handhaven. In de toelichting op de amendementen staat echter haast bij elke woning vermeld dal ze niet is aangesloten aan de wa terleiding. Hierin ligt opgesloten een objectieve eisch op alle woningen toe te passen welke eisch niet strookt met het sy steem om elke woning op zich zelf te beoordeelen en daarbij na te gaan of zij in de nabijheid van een standpijp staat of wel een regenwaterbak bezit. Ten slotte heeft spr. nog eene opmerking naar aanleiding van de algemeene opmerking van de wethouders in de toelich ting op hunne amendementen. Zij verwijzen daarm naar eene opneming van arbeiderswoningen door eene commissie uit de vereeniging tot verbetering van armenzorg. Spr. zal niets af dingen op de capaciteit en de verdiensten van de leden dier commissie maar vraagtof, waar de bouwverordening spreekt van eene raadscommissieaan wie een onderzoek wordt opge dragen het wel opgaat om zich te beroepen op eene commis sie die aan den [raad geheel vreemd is en die niet naast nog minder boven de commissie uit den raad staat. De Voorzitter kan den heer van der Scheer ten opzichte van diens beweringdat de opgaven omtrent de woningen ver strekt niet juist zijndoen opmerkendat de verordening hierin voorziet, door het advies van den directeur der gemeen tewerken te onderwerpen aan eene herzieningdoor een nader onderzoek op te dragen aan eene speciale raadscommissie. In het rapport dier commissie vindt men de opmerkingen van dien geachten spreker terug. De heer van Sloterdijck wees er terecht op dat de voor stellers van de amendementen en ook spr. 't met de commissie eens zijn dat elke woning op zich zelf moet worden beoordeeld. Spr. heeft dit systeem ook op het oog gehad bij het stellen zijner nota. Hiermede heeft hij volstrekt niet bedoeld dat de raad een beginsel zou uitspreken maar dit indirect zou vast stellen door bij elke woning voorop te stellen datwaar de inhoud minder dan 40 M3 bedraagt en gebrek aan drinkwater bestaatde woning onbewoonbaar moet worden verklaardof dat de eigenaar gelast moet wordende noodige verbeteringen aan te brengen. Er kan geen bezwaar tegen bestaanom bij de beoordeeling van elke woning die voor de gezondheid der bewoners nadeelig kan worden geachtdeze beginselen als maatstaf aan te nemen en ze den doorslag te doen geven. De opmerking van den heer van Sloterdijckdat bij elke woning in aanmerking kan worden genomeno.a. of zij in de nabijheid van eene standpijp is gelegen komt spr. be denkelijk voorwant dan werkt men juist in de hand waar tegen spr. in zijne nota heeft gewaarschuwdn.l. het ver strekken van water van gemeentewegewaarin spr. niets an ders ziet als eene bedeeling. De heer Bekhuis heeft wel van den voorzitter vernomen dat het niet in zijne bedoeling ligt om een beginsel te doen vaststellenmaar toch wil hij elke woning doen beoordeelen naar vaste eischen omtrent luchtruimte en drinkwater. Dit zijn echter objectieve eischen tot het stellen waarvan de ver ordening geen ruimte laat. De commissie heeft bij elke woning overwogen, of er gele genheid is tot voldoende luchtververschingzij heeft daarbij niet alleen de grootte der vertrekken in aanmerking genomen, maar ook de ruimte van omgeving der straat of steeg waaraan ze is gelegenterwijl bij sommige woningen behoort een goede zol der die bij de beoordeeling van de ruimte der woning niet buiten invloed mag blijven. Wat nu het gebrek aan drinkwater betreftde voorzitter heeft

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 2