138
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwarden, van Dinsdag 6 December 1892.
tegen het verstrekken van water uit de standpijpen dit bezwaar,
dat men daardoor de bedeeling in de hand werkt. Spr. gelooft
evenwel dat eene kostelooze verstrekking van drinkwater van
gemeentewege evenmin bedeeling isals het verstrekken van
kosteloos onderwijs. Bovendien spr. heeft in eene vorige ver
gadering reeds doen opmerkendat de concessionarissen van
de waterleiding volgens art. 17 der voorwaarden verplicht zijn,
jaarlijks 5000 M3 ter beschikking van het gemeentebestuur te
stellen gedurende de jaren waarin door de gemeente subsi
die wordt verleenden zulks voor uitdeeling aan min- en on-
vermogenden. De raad heeft daardoor in beginsel besloten tot
gratis waterverstrekking hij heeft ook altijd met groote vrij
gevigheid de kosten voor het aanbrengen van standpijpen goed
gekeurd en op elke begrooting de uitgaven gevoteerd voor de
bediening dier standpijpen.
Spr. heeft reeds in de vorige vergadering er op gewezen dat
hij in 1889 heeft aangedrongen, om betere maatregelen te ne
men om de waterleiding meer aan de behoeften van al onze
medeburgers te laten voldoenen daartoe den verkoop van wa
ter aan de standpijpen het beste middel genoemd. Wil men
echter met den voorzitter medegaan en de verplichting stellen
elke woning aan de waterleiding te doen aansluiten dan zul
len burgemeester en wethouders het daarheen moeten leiden
dat in alle straten en stegen buizen worden gelegd. Spr. wil
den voorzitter gaarne volgen als hem een goede weg wordt
aangewezenom de aansluitingen meer algemeen te doen wor
den maar zoolang het buizennet niet belangrijk wordt uitge
breid acht spr. den eisch tot het doen aansluiten onuitvoer
baar.
De heer Reeling Brouwer zal slechts eene korte opmer
king maken vreezende anders in herhalingen te zullen verval
len. Hij wenscht onder de aandacht van de vergadering te
brengen dat het burgemeester en wethouders met hun voor
stel niet alleen te doen is geweest om deze woningen onbe
woonbaar te doen verklaren maar bovenal om dwang uit te
oefenen op de eigenaren van woningen die op de grens staan,
en dezendoor eene onbewoonbaarverklaring hunner woningen
in uitzicht te stellen er toe te nopen daarin de noodige ver
beteringen te doen aanbrengen ten opzichte van lucht, lichten
drinkwater.
Spr. kan het goedkeurenals in tijden van het heerschen
van besmettelijke ziekten of bij het dreigen van epidemiën drink
water van gemeentewege m ruime mate wordt verstrekt maar
later, wanneer deze omstandigheden het niet meer noodig ma
ken moet het verstrekken van water worden beperktopdat
de gemeente de eigenaren niet mag ontheffen van hunne ver
plichting om te zorgen voor goed drinkwater in de door hen
verhuurde woningen.
De heer van Ketwich Verschuur wenscht enkele al-
gemeene opmerkingen in het midden te brengen.
In de vorige vergadering heeft de heer van Sloterdijck terecht
betoogd dat art. 14 der verordening alleen subjectieve eischen
van onbewoonbaarheid toelaatnu dit heden door den voorzit
ter werd toegegevenis een nader taal- en geschiedkundig be
toog dat spr. zich had voorgesteld te houden, overbodig ge
worden. Spr. releveert echter te dezen opzichte dat de leid
draad voor die subjectieve eischen is te vinden in het voorstel
den 28 September 1871 van burgemeester en wethouders uit
gegaan en waarvan de opdracht aan de verordeningscommis
sie tot het ontwerpen eener bouwverordening en het ontstaan
van diewelke wij thans op dat stuk bezitten, het gevolg is
geweest.
In de raadsvergadering van 22 Januari 1874, waarin die ver
ordening werd behandeld en vastgesteldhaalde de voorzitter
uit dat voorstel van burgemeester en wethouders het volgende
aan: „Wij (burgemeester en wethouders) achten het dus alles
zins noodigdat ook in deze gemeente evenals in vele andere,
het bouwen en inrichten van woningen het onderwerp worde
eener wettelijke regeling waarbijmet eerbiediging van de
vrijheid der eigenarenzoolang die niet met de publieke be
langen in conflict geraakteenige waarborgen worden gegeven
dat niet door grove nalatigheid en verwaarloozing der panden
de zorg des bestuurs voor het leven de gezondheid en de vei
ligheid der ingezetenen onophoudelijk worde verlamd." Dit
merkte de voorzitter er toen bij op zijn de redenendie tot
de indiening der verordening hebben geleid.
Die zorg van het gemeentebestuur is nu, wat bestaande woningen
betreft, belichaamd in art. 14 der verordening. Spr. is echter
van oordeeldat de bepalingen in dit artikel niet juist zijn ge
rangschikt z.i. moest het 2e lid vóór het 1 e gaan. In de vo
rige vergadering voelde hij zich nog niet volkomen thuis in die
verordening doch hij heeft ze nu nauwgezet nagegaan en daarbij
is hem gebleken dat art. 14 toch niet zóó rigoureus is als 't
schijnt. Volgens art. 21 toch heeft de raad de bevoegdheid,
om zijn besluitwaarbij eene woning onbewoonbaar is ver
klaard op verzoek van den belanghebbende in te trekken in
dien deze aantoontdat die woning in een voor bewoning ge-
schikten toestand is gebracht. De belanghebbenden kunnen
dus, door de noodige verbeteringen aan te brengen het blijven
voortduren van den toestand van onbewoonbaarheid voorkomen.
Zij kunnen zeiven dien toestand opheffen. De schijnbare wreed
heid van art. 14 bestaat derhalve niet; art. 21 toch geeft een
middel althans tot revisie van het volgens art. 14 gevelde von
nis.
Burgemeester en wethouders hebben nu het voorstel gedaan
om eenige woningen onbewoonbaar te verklaren uit niets blijkt,
dat aanzegging tot verbetering toepassing van de 2e alinea
van art. 14 is voorafgegaan.
Burgemeester en wethouders hebben het raadzaam geacht
terstond de toepassing van het le lid te vragen deze wonin
gen acht dit college dus per se onbewoonbaar.
Wat stelt nu de commissie in haar rapport voor Dat de
raad besluiteburgemeester en wethouders uit te noodigen, op
enkele dier woningen het bepaalde bij het 2e lid van art. 14
toe te passen. Dit nu gaat niet op. Bij de beraadslagingen
in 1873, 1874, 1880 en 1888 over deze verordening en hare
wijziging gevoerdis het duidelijk uitgekomen dat de raad in
de artt. 14 en volg. eene bepaalde procesorde heeft willen re
gelen waaraan men zich strict heeft te houden. Nu den raad
een voorstel tot onbewoonbaarverklaring heeft bereikt heeft
deze niet meer te oordeelen over het al of niet wenschelijke
van eene toepassing van het 2e lid van art. 14. De vraag n.I.
of die woningen al dan niet voor verbetering vatbaar zijn, staat
ter beoordeeling enkel van burgemeester en wethouders en deze
hebben in ontkennenden zin daarop geantwoord. Art. 17 schrijft
voor dat de raad bij een met redenen omkleed besluit eene
woning al of niet onbewoonbaar verklaart. Tertium non datur.
Een besluitom burgemeester en wethouders alsnog uit te
noodigen tot het opvolgen van het 2e lid van art. 14 acht
spr. derhalve onwettigde raad zelfde wetgever in deze
heeft het zoo en niet anders gewild. De grieven tegen deze
woningen van de commissie zijn dezelfde als die van burge
meester en wethouders de eerste oordeeltdat aan de ge
breken alsnog kan worden tegemoet gekomen terwijl de laat-
sten van eene tegenovergestelde meening zijn en die gebreken
onherstelbaar en overwegend achten hetgeen nog nader blijkt
uit de door de wethouders raadsleden op de voorstellen der
commissie ingediende amendementen.
De heer van Sloterdijck heeft bezwaar tegen de toelichting
op die amendementenwaar de voorstellers er op wijzen dat
de woningenwaarop die amendementen betrekking hebben
vroeger zijn opgenomen door eene commissie uit de vereeniging
tot verbetering van armenzorg, welke in haar rapport die wo
ningen voor bewoning ongeschikt hebben verklaard. Waar spr.
echter in dat verslag hoofdzakelijk dezelfde grieven vindt opge
nomen als door burgemeester en wethouders en ook door de
raadscommissie tegen die woningen zijn aangevoerddaar ge
looft hijdat dit verslag opgemaakt door erkende deskundigen,
wel eenig gewicht in de schaal mag leggen. Het verslag is
van 1889 en de toestand dier woningen zal er sedert wel niet
op verbeterd zijn.
Spr. is derhalve van oordeeldat de raad wel zal doenmet
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
burgemeester en wethoeders in hoofdzaak mede te gaan en al
I de woningen die in een toestand verkeeren welke ze volgens
I dat college voor bewoning ongeschikt maken onbewoonbaar te
I verklaren bij een met redenen omkleed besluit, zooals art. 17
I der verordening wil. Dan zullen de belanghebbenden er wel
I voor zorgen dat de noodige herstellingen en verbeteringen
I worden aangebracht waardoor zij intrekking van het hunne
I eigendommen zoozeer benadeelend raadsbesluit volgens art. 21
I kunnen verkrijgen is die verbetering ondoenlijk dat die wo-
I ningen dan ook onbewoonbaar verklaard blijven. Zoodoende
I zal men hetzelfde doel bereiken als de commissie op het oog
I heeft met haar voorstelom alsnog omtrent sommige woningen
I het 2e lid van art. 14 toe te passen, doch, de commissie vol-
I gende, heeft men dubbel werk en zullen die krotten nog lang
I bewoond blijven. Na aanneming van dat voorstel toch zou
I men volgens de bepalingen der verordening weder van voren
I af aan moeten beginnen de belanghebbenden zouden dan wor-
I den aangeschreven zekere herstellingen en verbeteringen aan
I te brengen en wanneer zij binnen een ook billijkheidshalve niet
I te kort te stellen tijd daaraan niet hebben voldaanzouden
I burgemeester en wethouders toch weder met een zelfde voor-
I stel als thans n.I. tot onbewoonbaarverklaring dier zelfde wo-
I ningen bij den raad moeten komen. Die weg zou zeer om-
I slachtigen bovendien volgens de verordening niet wettig zijn.
De heer Minnema Buma heeft ook eene algemeene op-
I merking te maken. In de toelichting op de amendementen van
I de wethouders staat omtrent de woning Boterhoek No. 85
I aangeteekend het is straks reeds aangehaald datzoo-
I lang die woning slechts door twee personen wordt bewoond zij
I geene termen vinden hun voorstel tot onbewoonbaarverklaring
I van deze woning van geringen inhoud te handhaven. Dit acht
I spr. een erroneus beginsel. Woningen als waarvan hier sprake
I iswisselen gedurig van bewoners het bewonen door 2 of 6
personen is dus een tijdelijke omstandigheiddie niet van in-
I vloed mag zijn op de al of niet absolute onbewoonbaarverkla-
I ring. Hiertoe moeten geheel andere motieven gelden. Is eene
I woning met 6 bewoners onbewoonbaar dan is ze 't ook met
I 2 bewonershet gering getal bewoners mag dus niet als norm
I worden aangenomen om eene woning niet onbewoonbaar te
I verklaren. De raad zal dus bij het bespreken van iedere wo-
I ning afzonderlijk dat onderdeel van beoordeeling buiten het de-
I bat dienen te houden.
De heer dö la Faille heeft in de vorige vergadering in het
I algemeen uit een hygiënisch oogpunt zijne sympathie te kennen
gegeven met het beginselin de nota van den voorzitter ne-
I dergelegd en evenzeer met de amendementen van de wethou
ders. Toch moet hij ten tweede male verklaren dat de ar-
I beid der commissiedie terecht zich gebonden achtte aan het
I bepaalde bij artt. 14 en 16 der verordening, daardoor niet on-
I gedaan kan worden gemaakt.
Beschouwt men de kwestie van onbewoonbaarheid geheel
I van een hygiënisch standpuntja dan zou men nog veel ver-
I der moeten gaandan de commissie en burgemeester en wet-
I houders willen. Dit blijkt uit het verslag van de commissie
I van armenzorgdie, buiten den raad om een onderzoek heeft
I ingesteld naar haars inziens onbewoonbare woningen. Het re-
I sultaat van dat onderzoek is niet dat er 36zooals volgens
I burgemeester en wethouders, maar 183 volstrekt slechte wo-
I ningen bestaan welk getal nog wel met andere kan vermeer-
I derd worden. De commissie is bij haar onderzoek uitgegaan
I van zekere ideale hygiënische gegevens en heeft daarbij sub-
I jectieve eischen gestelddie niet in de verordening zijn be-
I lichaamdblijkbaar met de bedoeling eene razzia te houden
onder slechte woningen.
Welsprekend zijn de laatste twee alineas van haar verslag
„Mogen ten slotte ondergeteekenden hunne meening uitspreken,
dan zou het deze zijn dat de door hen afgekeurde woningen
zoo spoedig mogelijk afgebroken en, daar zij meestal in on
dergeschikte buurten zijn gelegen voor het meerendeel niet
meer opgebouwd werden.
te Leuwardenvan Dinsdag 6 December 1892. 139
Doch tevens zouden zij dan wenschen dat. in plaats van deze
afgebroken huizen op geschikte terreinen woningen voor dit
deel der bevolking werden gestichtovereenkomstig de finan-
cieele draagkracht der eventueele bewoners. Mogen deze wen
schen niet tot de pia vota blijven belmoren.
Waar nu aan het oordeel dezer commissie door de wethou
ders wordt herinnerd, rijst de vraag, waarom niet met haar
nog verder te gaan en de meeningen en wenschen dezer com
missie overgenomen Dit zou logisch geweest zijn maar het
is te betwijfelen, of het gemeentebestuur dien weg zou kunnen
volgen. Men moge der commissie dankbaar zijn voor de door
haar genomen moeite om de vele woningen te onderzoeken
men moge van het door haar uitgebracht verslag nota nemen,
maar men mag zich daar niet op beroepen tegenover de raads
commissie noch trachten er door te inlluenceeren op de overige
leden van den raad. Spr. kan met alle waardeering voor de
genomen moeite verklaren dat het verslag hem als lid van
den raad koud laat.
De heer van Slotördijck hoorde den heer van Ketwich
Verschuur de opmerking maken, dat art. 17 deel uitmaakt van
de regeling der procesorde, zoodat men zich strikt daaraan
heeft te houden. Spr. ziet evenwel niet in dat een maatregel
van procesorde als zoodanig aan eene strikte toepassing is on
derworpen.
Evenmin sluit genoemd artikel volgens spr. een derde uit.
De raad heeft te besluitendat eene woning al of niet onbe
woonbaar is. Besluit hij nu tot niet-onbewoonbaarverklaring
dan is daarmede niet beslistdat ze bewoonbaar ismaar wel
dat ze voor onbewoonbaarverklaring nog niet rijp is.
Art. 14 bepaaltdat woningen onbewoonbaar kunnen worden
verklaard maar bevat in het 2e lid de opschortende voorwaarde,
dat vooraf pogingen in 't werk kunnen worden gesteldom de
woningen bewoonbaar te doen maken.
Hierin ligt de sleutel ,van het voorstel der raadscommissie
waar dit afwijkt van het voorstel van burgemeester en wethou
ders zij is n.I. ten opzichte van sommige woningen van oor
deel dat die opschortende voorwaarde alsnog kan worden toe
gepast. Door het renvooi aan burgemeester en wethouders ko
men die woningen geheel onder het regime van art. 14 2e lid bur
gemeester en wethouders zijn in hun oordeel onafhankelijk van
het rapport der raadscommissie hetwelk slechts de motieven
bevat die eene dadelijke onbewoonbaarverklaring moeten ver
hinderen en burgemeester en wethouders zijn geheel a même
om aan de belanghebbenden liet aanbrengen van die verbete
ringen op te leggen waardoor naar hun oordeel de woningen
voor bewoning geschikt zullen worden.
De gestrengheid van art. 14 le alinea wordt getempeid door
art. 21 zegt de heer van Ketwich Verschuur. Dit is slechts
ten deele juist. Is eene woning krachtens art. 14 alinea 1 on
bewoonbaar verklaarddat blijft ze ditzoolang de toestand
onveranderd blijft en zij niet hersteld of verbeterd wordt. De
raad kan niet verder gaan niet gelasten eene woning af te
breken wel haar niet meer te doen bewonen. Eerst wanneer
zij gevaarlijk voor de veiligheid van de voorbijgangers is dan
voorziet hierin art. 62 der verordening houdende algemeene be
palingen van politie.
Art. 21 dezer verordening werkt alleenwanneer eene wo
ning die onbewoonbaar is verklaard geworden wordt opgelapt,
en indien de eigenaar overtuigend kan aantoonen dat de wo
ning voor bewoning geschikt is gemaaktkunnen burgemeester
en wethouders op zijn verzoek den raad intrekking van zijn be
sluit tot onbewoonbaarverklaring voorstellen. Het artikel bevat
dus eigenlijk geene revisie van art. 14, noch strekt 'tom het
rigoreuse van dit laatste artikel te beperken.
De heer van Ketwich Verschuur heeft straks aan
gehaald het verslag der commissie uit de vereeniging voor ar
menzorg een beroep op welk verslag door den heer de la
Faille wordt gewraakt. - Niet dat spr. alle consequenties van dat
verslag wil aanvaarden maar om aan te toonen dat èn die
commissie èn de raadscommissie zoowel als burgemeester en