140 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 6 December 1892.
wethouders alzoo 3 colleges deze woningen in den toestand
waarin zij nu verkeeren, als ongeschikt voor bewoning oordee-
lendiende het beroep daarop. Op pag. 43 van dat verslag
leest spr. het volgende „Behoorlijke toetreding van luchtvol
doende verlichting noodzakelijke ruimte-inhoud vereischte graad
van droogte afwezigheid van gevaarlijke bouwvalligheid zijn
voorwaarden waaraan een verblijf, voor menschen bestemd
in de eerste en voornaamste plaats moet voldoen. Die voor
waarden nu waren de maatstaf van beoordeeling bij het on
derzoek." Die commissie had dus hetzelfde uitgangspuntde
zelfde norm van beoordeeling als de raadscommissieblijkens
de door haar noodzakelijk geachte verbeteringen.
De heer van Sloterdijck is het met spr. niet eens in de op
vatting van art. 17. Aan de verordening kleven gebreken, dit
is niet te ontkennenmaar spr. acht dat geachte lid te goed
rechtsgeleerde dan dat hij niet zou inziendat bij de toepas
sing van art. 17 een derde stelling niet mogelijk is; eene wo
ning wordt door den raad onbewoonbaar verklaard of zij wordt
dit niet. Om zich nu een derde te denken kan men niet ver
wijzen naar art. 14 2e alinea; bij het behandelen van een voor
stel tot onbewoonbaarverklaring door den raad (art. 14 alinea
1) is de periode van art. 14- alinea 2, waarbg burgemeester
en wethouders zelfstandig oordeelen en besluiten reeds lang
voorbij. De toepassing van art. 14 alinea 2 behoort niet bij
den raaden deze kan burgemeester en wethouders niet dwin
gen in die richting te gaan.
De wenschelijkheid om die bepaling toe te passen beoor-
deelen alleen burgemeester en wethouders komt het hun voor,
dat verbetering van eene woning mogelijk isdan geven zij er
den eigenaar kennis vanmet uitnoodiging die verbetering te
doen aanbrengen. Voldoet hij daaraan nietdan kunnen zij
onbewoonbaarverklaring aan den raad voorstellen. De raad
heeft dan enkel de beslissing (art. 17), of dat voorstel al dan
niet tot een raadsbesluit zal verheven worden.
Dit is spi's. principieel bezwaar tegen het voorstel der raads
commissie sub 1 dom n.l. ten opzichte van enkele woningen
in dit stadium der zaak nog toepassing van art. 14 2e alinea
aan burgemeester en wethouders op te dragen.
Ten slotte herhaalt spr. zijne meeningdat art. 21 eene re
visie en geen opschortende voorwaarde bevat van de schynbaar
rigoreuse bepaling van art. 14 le lid; immers, het stelt den
eigenaar in de gelegenheidom door het hoofd in den schoot
te leggende rechtens uitgesproken onbevvoonbaarverklaring
van zijn perceel te doen opheffen geenszins om dat vonnis
of zijne tenuitvoerlegging van eene toekomstige onzekere ge
beurtenis te doen afhangen. Brengt toch de eigenaar de noo-
dige herstellingen aandan kan het raadsbesluit worden inge
trokken en de woning zal wederom verhuurd kunnen worden.
De heer van der Scheer betuigt den voorzitter zijnen
dank voor de hem verstrekte inlichtingen. Spr. moet nog een
blijkbaar misverstand uit den weg ruimen misschien heeft hij
zich niet duidelijk uitgedruktmaar het is niet zijne bedoeling
geweest te beweren dat de opgaven van alle woningen bij
het instellen van een locaal onderzoek bleken onjuist te zijn
doch slechts van enkele woningen.
De Voorzitter wenscht terug te komen, op het heden
door den heer Bekhuis gemoveerde ten aanzien van het verstrek
ken van drinkwater. Die geachte spreker bracht te berdedat
de raad, door het vaststellen van de concessievoorwaarden voor
de waterleiding het besluit zou hebben genomen om uit de
standpijpen aan min- en onvermogenden water uit te reiken.
Het komt spr. voor, dat art. 16 dier voorwaarden niet kan
worden opgevat als een besluit, dat voor armenbedeeling min
of meer bindend is. De concessievoorwaarden zijn den 11 Oc
tober 1884 vastgesteld. Sedert de inwerkingtreding der water
leiding is zeker reeds veel goeds tot stand gebracht voor de
bewoners van panden die gebrek aan water hadden velen
zijn er van voorzien door toedoen van den eigenaar. Het is
spr. echter niet duidelijkwaaruit de bedoeling blijktdat die
maatregel van waterverstrekking voor altijd zal worden besten
digd noch, waarom het beding in art. 16 der voorwaarden
dat de concessionaris uit standpijpen aan de gemeente water
moet leveren zou medebrengen dat gedurende den tijddat
subsidie wordt verleend, dus tot 1902, het water gratis zal
worden uitgereikt.
Wat nu het onderwerpelijk rapport der raadscommissie aan
gaat dat de raad voorzichtig moet zijn dit in allen deele op
te volgen vooral waar het oordeel steunt op het geringe getal
bewoners van de eene of andere woning, dit is spr. gebleken
uit eene reclame legen het tweede voorstel van burgemeester
en wethoudersdat nog in onderzoek is. Deze reclame inge
diend door den heer G. IJpes bevat het volgende Ten tweede
„moet ik opmerkendat vóór twee jaar de woning daarnaast
„ook onbewoond is verklaard en deze dus toen niet in de ter
gen viel.
„Nu heb ik gepasseerde jaar ruim honderd gulden daaraan
„te koste gelegd tot verbetering en niettegenstaande wordt de
zelve nu toch onbewoonbaar verklaard. Wanneer ik nu ein
delijk opnieuw verbetering aanbreng welke waarborg heb
„ik dan dat ik over een of twee jaar niet voor hetzelfde feit
„staterwijl ik ook geheel in het onzekere benhoe en welke
„veranderingen er dan moeten worden aangebracht." Het feit
dusdat men zegt eene woning die door 1 persoon of 2
personen wordt bewoond is goedschept voor anderen eene
verwachting voor het vervolgwaarin zij wel eens kunnen wor
den teleurgesteld. Men doet dus wel door de verordening ri
goureus toe te passen.
De heer van Ketwich Verschuur beriep zich op het voorstel
van burgemeester en wethouders van 1871 dat geleid heeft
tot het in 't leven roepen van deze verordening. In de verga
dering van 22 Januari 1874, toen dat voorstel ter sprake kwam,
nam de voorzitter „de vrijheid in herinnering te brengen een
„paar overwegingen uit het voorstel van burgemeester en wet
houders, waarvan de opdracht aan de verordeningscommissie
„tot het ontwerpen dezer verordening het gevolg is geweest.
Reeds herhaaldelijk aldus luidt het daar heeft ons col-
„lege de moeielijkheid ondervonden voortspruitende uit het
„gemis eener voldoende verordening op het bouwen en inrich
ten van woningen in deze gemeente. Vooral in de laatste ty-
„den nu de aandacht meer dan gewoonlijk op het nemen van
„hygiënische maatregelen van wege het gemeentebestuur is
♦gevestigdbleek het ons hoe onvolkomen de wettelijke be
voegdheid van het gemeentebestuur is tegenover eigenaars van
huizen en erven, die zich niet ontzien, ter wille van eigen
«gewin de gezondheid en het leven niet slechts van de be-
woners, maar ook van andere ingezetenen in de waagschaal
„te stellen." Hiermede is ook beantwoord het beroep van den
heer Bekhuis dat de eigenaren vaak arme lieden zijn. Dit
mag geen motief worden om te gouteeren dat een woning niet
voldoet aan de eenvoudigste eischen van voldoende lucht en
licht en goed drinkwater.
De heer Bekhuis achtte den eisch van aansluiting aan de
waterleiding onuitvoerbaarzoolang het buizennet niet is uit
gebreid. Hierin voorzien de concessievoorwaarden door in art.
7 te bepalen dat de concessionaris verplicht is met het leggen
der buizen voort te gaan daar waar afnemers zich verbinden
tot een zeker waterverbruik gedurende de vijf volgende jaren.
Wanneer er nu in eene straat bijv. 12 woningen zijn, welker
eigenaren te zamen een verbruik van water voor meer dan f 60
garandeerendan behoeven zij in het leggen tot een bedrag
van f 600.niets bij te dragen behalve de kosten der dienst
leiding.
De heer Bekhuis kan de woorden van den voorzitter niet
onweêrsproken laten. De voorzitter kent den toestand in de
ondergeschikte buurten bijv. in de Wissesstraat; 12 woningen
hebben misschien 10 eigenaren tusschen welken van een ge-
meenschappelijken maatregel geen sprake kan zijn. Vele eige
naren van kleine woningen deelden spr. mede dat zij niet in
staat zijn iets te betalen terwijl zij ook de kosten niet konden
verhalen op de arme bewoners.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 6 December 1892.
141
Spr. blijft dus bij zijn beweren dat het niet opgaatden
eisch van aansluiting aan de waterleiding te stellen.
Spr. heeft straks gezegd dat hij gaarne met den voorzitter
zou medegaan in zijne pogingen om in den waternood te voor
zien maar hij bestrijdt het denkbeeld om aansluiting verplich
tend te stellen zoolang het buizennet met overal is verspreid.
De voorzitter zeidedat men niet in aanmerking moest ne
men hoeveel bewoners eene woning heeft. De commissie
doet dit wel. Art. 14 der verordening wil en dit is niet
voor twee uitleggingen vatbaar dat elke woning op zich zelf
in verband met allerlei omstandigheden worde beoordeeld. Ligt
dit denkbeeld ook niet opgesloten in het meermalen aange
haalde uit de toelichting op het amendement van de wethou
ders ten aanzien van de woning Boterhoek No. 85
De heer Menalda zal trachten kort te zijndaar de al-
gemeene beschouwingen toch al van grooten omvang zijn ge
worden. Geen wonder trouwensde zaak is van groot be
lang en niet gemakkelijk te regelen. Ieder zou zeker gaarne
de beginselen, door den burgemeester in zijne nota ontwikkeld,
in toepassing gebracht zien maar daaraan valt voor het te
genwoordige nog niet te denkentenzij de gemeente zich
daarvoor financieele opofferingen zou willen getroosten waar
voor zeker weinigen in deze vergaderingindien al iemand
zich zouden laten vinden.
Spr. heeft het woord gevraagd niet om te treden in eene
appreciatie van de zooeven besproken bepalingen der veror
dening of de regeling van het verstrekken van water maar
om te spreken over het standpuntdat z.i. een lid van den
raad, niet behoorende tot het college van burgemeester en
wethouders of de raadscommissie, in deze heeft in te nemen.
Wat staat hun te doen vraagt spr. Door de raadscommissie
is er op gewezendat voor de onbewoonbaarverklaring van
woningen in de verordening geen objectieve eischen zijn ge
steld het beste bewijs hiervoor is te vinden in het verschil
van opvatting tusschen de raadscommissie en burgemeester en
wethouders.
Beoordeel iedere woning op zich zelfzegt de commissie
maar is dit voor een lid van den raad wel mogelijk Spr.
meent deze vraag met het oog op de verordening ontkennend
te moeten beantwoorden. De raad kan niet anders doen dan
de voorstellen der commissie uit zijn midden en die van bur
gemeester en wethouders met elkander te vergelijken en een
antwoord te zoeken op de vraag hoever willen wij gaan zoover
als de raadscommissie of als burgemeester en wethouders
En dan moet spr. zich scharen aan de zijde van burgemeester
en wethoudershun voorstel lacht hem 't meeste toeomdat
zij iets verder gaan dan de raadscommissie enmet inachtne
ming der behoedzaamheiddie men bij beide partijen mag ver
onderstellen spoediger tot het doel zullen gerakendat zeker
allen wenschen.
Twee overwegingen vooral hebben spr. tot deze overtuiging
geleid. In de eerste plaats heeft het zijne aandacht getrokken,
dat de bewoners van de woningen waarover het verschil loopt
niet tevens eigenaar zijn men heeft hier dus te doen met eene
huisjesmelkerij van nederig gehalte. Hoe die eigenaren zich van
hunne taak kwijten blijkt uit de stukken en ook uit het rap
port der commissie t o.a. ten aanzien van ééne woning.
Deze is eerst vóór twee jaar gekocht door den tegenwoordi.
gen eigenaar die naar hij beweert haar toen in voldoen,
den staat van onderhoud heeft gebracht. Wat dit „voldoende"
beteekende blijkt daaruit, dat de woning nu zoowel door de
raadscommissie als door burgemeester en wethouders als onbe
woonbaar wordt voorgedragen.
Door de raadscommissie wordt in haar rapport opgemerkt
dat voor eene eenigszins redelijke woning f 1 a/"1.50 per week
moet worden geofferd en dat eene zeer groote klasse zulke
huurprijzen niet kan betalen. Dit bezwaar latende gelden zou
men eigenlijk nooit tot onbewoonbaarverklaring moeten over
gaan. Maar voor de gemeente kan liet toch niet wenschelijk
geacht worden dat men door den lagen huurprijs van onvol
doende woningen een toestand in het leven roept of onderhoudt,
die zoo licht oorzaak kan worden van ziekte en besmetting. En
is het voor de bewoners zeiven ook niet gewenschtdat hunne
werkgevers bij de bepaling hunner loonen met een boogere huis
huur zullen hebben te rekenen en dat de eischen aan de be
woonbaarheid niet al te laag worden gesteld. Bij alle waar
deering van het moeielijke werk door de raadscommissie ver
richt meent spr. toch dat men iels haastigerdan zij wil
op het doel moet afgaan dat allen wenschen eene goede wo
ning voor den kleinen man die hem physiek en moreel kan
opheffen.
De heer Bekhuis vraagt het woord.
De voorzitter stelt voorde algemeene beraadslagingen te
sluiten. Ingevolge het bepaalde bij art. 28 van het reglement
van orde raadpleegt hij hierover den raad.
De heer van Ketwich Verschuur geeft in overweging den
heer Bekhuis op zijn verzoek het woord nog te verleenen en
daarna de algemeene beraadslagingen te sluiten.
Hiertoe wordt besloten.
De heer Bekhuis had het voornemenmaar een enkel
kort woord te spreken. De heer Menalda besprak het door de
commissie gerapporteerde omtrent de afgelegde verklaring van
den eigenaar van een der woningen. De commissie heeft daar
van mededeeling gedaan om te doen uitkomen dat vele eige
naren te goeder trouw in het bezit zijn gekomen van slechte
woningen. Hadden de menschen kunnen vermoeden dat die
woningen onbewoonbaar zouden worden verklaardze zouden ze
niet gekocht hebben. Spr. kan echter de verzekering geven
dat deze omstandigheid niet van invloed is geweest op het oor
deel der commissie.
De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten.
De onderdeelen van het rapport worden nu aan de orde ge
steld.
Onderdeel I sub a luidtburgemeester en wethouders uit te
noodigen aan de eigenaren van de woning Amelandsstraat No.
24 sectie B No. 253 mede te deelen dat de aanschrijving d.d.
27 September 1892 No. 19/1267 berustte op een door een on
dergeschikt ambtenaar onjuist opgegeven perceelsnummer en
dat die aanschrijving wordt ingetrokken.
Dit onderdeel wordt zonder hoofdelijke stemming aangeno
men nadat op voorstel van den voorzitter het woord „onder
geschikt" is weggelaten omdat het onbekend iswie die amb
tenaar is geweest.
Onderdeel I sub bburgemeester en wethouders uit te noo
digen aan de eigenaressen van de woningen Schuitmakerssteeg
No. 1 sectie B No. 1709 en Boterhoek No. 85 sectie G No.
323 mede te deelen dat uit een ingesteld onderzoek is ge
bleken dat die woningen thans kunnen worden geacht aan de
bescheiden eischen der bewoonbaarheid te voldoen.
De wethouders stellen voorin dit onderdeel te roieeren de
woning Schuitmakersteeg No. 1, sectie B No. 1709 en in ver
band daarmede die woning onbewoonbaar te verklaren en alzoo
over te brengen onder No. II van het voorstel der commissie.
De heer de la Faille heeft gelezen wat de wethouder^
over deze woning schrijven n.l. dat de inhoud daarvan te ge
ring is daarbij geen drinkwater beschikbaar is en de ligging
in eene nauwe steeg toetreding van licht en lucht belemmert.
Dit perceel achten zij dus schadelijk voor de gezondheid.
Tegen de eerste twee beweringen kan spr. niet veel inbren-