42 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1893. naar van een mesthoop waarvan of waaruit water of eenige andere vloeistof op de openbare straat uitloopt." Aan het slot van dit artikel op te nemen de volgende bepaling Laatstgemelde bepaling lijdt uitzondering ten aanzien van huizen en erven in straten, waar geen gelegenheid bestaat tot uitloozing van water of van eenige andere vloeistof in een ge meenteriool of in het openbaar water. 5. In art. 51 sub 1 der voormelde verordening te doen vervallen de woorden „of in de daarnevens gelegen goot." 6. Art. 67 der voormelde verordening te lezen „Hij, die in het openbaar eigene, onder zijn beheer staande, of hem toevertrouwde goederen heeft hangen over of aan een hiertoe niet bestemd eigendom, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden." 7. In art. 70, sub 2, in plaats van de woorden „ofdiedaar- opliggende," te lezen„of de daaropliggende sneeuw." 8. Art. 80 der voormelde verordening te lezen „De koetsiers van rij- of voertuigen, die van zonsondergang tot zonsopgang deze rij- of voertuigen niet van lichten en die bij besneeuwde straten hunne paarden met van luidklinkende bellen hebben voorzien, worden gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden." 9. Ir. de voormelde verordening na art. 86 op te nemen na volgend artikel „Hij, die openbare inzameling van gelden of goederen niet vallende in e termen van het bepaalde onder 2o van het Ko ninklijk besluit van 22 September 1823 (Staatsblad No. 41) of in die van art. 13, alinea's 1 en 5, der wet van 28 Juni 1854 (Staatsblad No. 100), houdt of doet houden, of lijsten van in- teekening daartoe aanbiedt, zonder dat tot het een of het ander vooraf vergunning is verleend door burgemeester en wet houders, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien gulden'" 10. Na art. 87 in dezelfde verordening op te nemen na volgend artikel „Hijdiein strijd met een verbod van den commissaris „of van een beambte van politie op de openbare straat eene „samenscholing doet ontstaan of voortdurenwordt gestraft „met geldboete van ten hoogste vijftien gulden." 11. In de voormelde verordening op art. 89 te doen volgen deze twee artikelen a. „Hij, die, in strijd met een door den commissaris of een „beambte van politie op verzoek van een ingezetene gedaan „verbod, aan de woning van dezen aanbelt, wordt gestraft met „geldboete van ten hoogste vijf gulden." b. „Hij, die, tenzij daartoe gerechtigd, een of meer geschriften „of afbeeldingenwaarvan de inhoud of de beteekenis voor „iemand hatelijk of grievend kan zijn, op eene van de openbare „straat zichtbare plaats aanplakt of ten toon steltof doet aan plakken of tentoonstellenwordt gestraft met geldboete van „ten hoogste tien gulden." 12. In art. 90 der voormelde verordening na het woord „trottoirs" te laten volgen: „goten.' 13. In de voormelde verordening na art. 90 op te nemen navolgend artikel „Onder de uitdrukking „bebouwde kom" wordt voor de toe passing dezer verordening verstaan elke verzameling van drie of meer woonhuizen die aan- of op een afstand van minder dan 50 meter van elkander zijn gelegen." 14. In art. 91 der voormelde verordening vóór het cijfer 48 op te nemen het cijfer 46na het cijfer 58 te doen volgen „sub lo. en 2o" en na het cijfer „40" te doen volgen „58 sub 3o." 15. In art. 92 der voormelde verordening na het cijfer „1" te doen volgen „17a." 16. Burgemeester en wethouders uit te noodigende voor melde verordeningzooals zij na aanneming van het boven staande en met het oog op eerder aangebrachte wijzigingen luidt, met doorloopende nummering van de artikelen, opnieuw in het Gemeenteblad te doen opnemen. Geen der leden wenscht in het algemeen over dit voorstel het woord te voeren. Wordt alzoo overgegaan tot behandeling der verschillende onderdeden. De onderdeden 1 tot en met 4 worden zonder discussie aan genomen. De heer van Sloterdijck Stelt namens de commissie voor, naar aanleiding van het zooeven genomen besluit betrekkelijk het verbieden van het schrobben der straten met grachtswater, op art. 48 in de verordening te laten volgen een nieuw artikel, luidende „Hij, die, in strijd met een door burgemeester en wethouders uitgevaardigd verbod, water, afkomstig uit grachten of slooten, gebruikt of doet gebruiken tot het schrobben, reinigen of be spoelen van de straat, of een aan de straat gelegen stoep, pui of gevel, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien gulden:" Dit artikel sluit in de reeks van artikelen betreffende de openbare gezondheiden vindt zijne toelichting in het straks behandelde voorstel van burgemeester en wethouders betreffende dat verbod. De teneur van dat voorstel was strict genomen alleen het verbieden van het schrobben der straten met grachts water maar de commissie meende in het nieuwe artikel ook te moeten opnemen het bespoelen van stoep, pui of gevel. Dit toch kon ook infectie medebrengen. Zonder hoofdelijke stemming wordt het nieuwe artikel vast gesteld. Onderdeel 5 wordt zonder discussie aangenomen. Sub 6. art. 67 der voormelde verordening te lezen „Hij, die in het openbaar eigene, onder zijn beheer staande of hem toevertrouwde goederen heeft hangen over of aan een hiertoe niet bestemd eigendom, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden." De heer Dijkstra gelooft dat de redactie van dit artikel aan duidelijkheid zou winnen door de toevoeging van „het open baar of bijzonder" aan het woord „eigendom." De redactie toch van het oorspronkelijk artikel is niet alleen gewijzigd, maar ookblijkens de memorie van toelichting de bestemming van het voorschrift. Het beoogt thans voornamelijk de verzekering van de veiligheid van het verkeer doch heeft ook nog evenals het oorspronkelijk artikel de bedoeling, om het gebruik van Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1893. 43 openbaar eigendom door particulieren te voorkomen. Velen hebben een vreemde en beperkte opvatting van het begrip eigendom wat niet het hunne is, beschouwen zij vaak niet als een eigendom. Het zou daardoor kunnen voorkomendat iemand, die goederen had hangen over of aan zijns buurmans eigendom meende, dat hij zich niet aan overtreding van het verbod, in dit artikel vervat, schuldig maakte. Daarom is het beter te lezen „openbaar of bijzonder eigendom", waartoe spr. het voorstel doet. Den heer Wolff komt het voor, dat de door de commissie voorgestelde wijziging van het bestaand art. 67 geene aanbe veling verdient. Vele processen-verbaal zullen daarvan het gevolg zijn. Men behoeft maar de stad door te wandelen, om overal handelingen in strijd met dit verbod op te merken menigmaal ziet men beddegoed hangen uit zolderramen. Hier tegen kan geen gegrond bezwaar bestaan en toch staat ieder welke die handeling pleegt, bloot aan straf, omdat het dakraam niet voor het uithangen van beddegoed is bestemd. De commissie zegt, dat de bedoeling van de door haar voor gestelde wijziging is, in de eerste plaats te voor komen,dat hij, die den daad van het ophangen pleegt of hij, wien het gebruik ten goede komt, straffeloos blijft, en in de tweede plaats het voorschrift beter aan zijne bestemming te doen beantwoorden, nl. de verzekering van de veiligheid van het verkeer, inzonder heid met paarden. Is dit tweede de strekking, dan zou ook elke uitstalling op stoepen, die ook aanleiding tot het schrikken der paarden kan geven, moeten worden verboden. Spr.'s hoofdgrief tegen het nieuwe artikel is echterdat het aanleiding zal geven tot verwarringen. Hij erkent, dat het bestaande artikel niet recht duidelijk is en daarom zou hij ook ter tegemoetkoming aan de bedoeling van de commissiedat willen zien gewijzigd als volgt„Hij die eigeneonder zijn beheer staande of hem toevertrouwde goederen heeft hangen over een voorwerp van openbaar eigen dom wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden." De amendementen van de heeren Dijkstra en Wolff worden voldoende ondersteund en maken dus een punt van behande ling uit. De heer van Sloterdijck treft bij de voorstellers der beide amendementen een opmerkelijk verschil aan in opvatting van het woord „eigendom" in dit artikel. De heer Wolff ver staat er blijkbaar onderhet recht van eigendom. De com missie echter vat het op als „voorwerp van eigendom" men kan verschil hebben over terminologiemaar de commissie heeft geen reden om van de tot nu toe gevolgde af te wijken. Deze heeft nooit tot eenige stagnatie aanleiding gegeven. De heer Wolff wil terug tot de bestaande redactie en alleen spreken van „openbaar eigendom". Is nu het doel van het voorschrift de verzekering van de veiligheid van het verkeer dan moet men erkennendat het er weinig toe afdoetwelk eigendom het is dat gebruikt wordteen openbaar of een particulier. Er zijn vele particuliere eigendommendie aanlei ding tot misbruik kunnen geven. De commissie komt dus niet van haar voorstel terug. De bedoeling van het amendement van den heer Dijkstra kan spr. niet vatten. Deze wil blijkbaar de bepaling specia- liseeren wat breedsprakiger in den goeden zin van het woord, maken hetgeen overbodig is. Indien men van eigendom spreekt, dan is daaronder elk, hetzij openbaar, hetzij bijzonder eigen dom begrepen. De heer WolfF maakte uit de toelichting op dit artikel op dat aanleiding tot de wijziging o.a. is geweestdat de com missaris van politie er de aandacht op gevestigd heeftdat het voorschrift van het bestaand artikel zelden kan worden in geroepen omdat de daad van het ophang?n zelden wordt waar genomen. Het bestaand artikel spreekt alleen van openbaar eigendom zoodat de bedoeling zeker is om het gebruik van dat eigendom strafbaar te stellen. De commissiedie bedoe ling hebbende, moest zich gelijk gebleven zijn en met de on- derwerpelijke wijziging hebben voorgesteld te meerdaar zij in de toelichting zegtdaarbij lokken de woorden „daartoe niet bestemd" de vraag uitof er dan ook openbare eigendommen zijn wèl bestemd voor het ophangen van goederen. Spr. wil dus de commissie weder tot het eerst betreden spoor terug brengen. De heer van Sloterdijck zegtdat in het eerste voor stel der commissie het nieuw artikel 67 anders was geredi geerd en in de toelichting alleen het relaas van de opmerking van den commissaris van politie werd weergegeven zonder eenige nadere toelichting op de nieuwe redactie. De politie vindt vaak goederen in het openbaar hangenzonder dat zij de daad van het ophangen waarneemt. De text van het ar tikel vond de commissaris van politie dus te beperkten hij wilde in dien geest het artikel doen wijzigendat niet hij die de goederen ophangt1 maar hij die ze heeft hangen strafbaar wordt gesteld. Nu de commissie tengevolge van eene ontvangen andere opmerking weder voor dit artikel werd gesteld meende zij, met het oog op zijne eigenlijke bestemmingdat aan eene geheele revisie te moeien onderwerpen. Zij is niet gebonden aan wenken van anderenmaar mag ook uit eigen oogen zien. De beraadslagingen over dit onderdeel worden gesloten. Het amendement van den heer Wolff wordt in stemming ge bracht en verworpen met 13 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de heeren Konter, Wolff, OosterhoffBekhuis en Reeling Brouwer. De heeren Plantenga de la Faille, Theunisse en Hijlkema hadden inmiddels de vergadering verlaten. Het amendement van den heer Dijkstra wordt hierop in stem ming gebracht en verworpen met 14 tegen 3 stemmen. Vóór stemden de heeren Buma, Dijkstra en Beucker Andreae. De heer van der Scheer had vóór deze stemming de verga dering verlaten. Onderdeel 6 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming onver anderd aangenomen. Onderdeel 7 wordt zonder discussie vastgesteld. Onderdeel 8. Art. 80 der voormelde verordening te lezen „De koetsiers van rij- of voertuigen die van zonsondergang tot zonsopgang deze rij- of voertuigen niet van lichten en die bij besneeuwde straten hunne paarden met van luidklinkende bellen hebben voorzienworden gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden. De heer Dijkstra stelt voorachter „koetsiers" op te ne men de woorden „en alle andere bestuurders." Hierdoor komt beter de bedoeling uitdat deze beide bepalingen niet alleen op koetsierswaaronder gewoonlijk een zekere categorie van personen wordt aangeduid maar ook op particulieren die rij- of voertuigen besturen van toepassing zijn. Nog heeft het spr's. aandacht getrokkendat van deze rij en voertuigen en van hunne paarden wordt gesproken. Hij vraagt of het geen aanbeveling verdient om te lezen de paarden. De heer Wolff vraagt, of er bij de commissie bezwaar te gen bestaatom dc verplichting tot het opsteken der lichten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1893 | | pagina 5