44 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1893. te stellen een half uur na zonsondergang. In ons land valt toch niet direct na den endergang der zon de duisternis in, maar heeft men wel een half uur schemering, gedurende wel ken tijd het hebben van lichten niet bepaald noodzakelijk is. De heer DuparC geeft in antwoord op de vraag van den heer Dijkstra te kennen dat waar in het artikel reeds in het begin van rij- en voertuigen melding is gemaaktverder het woord „deze" kan worden gebezigddoch dat dit niet kan ge schieden van de paarden daar deze nog niet zijn genoemd. De heer van Ketwich Verschuur heeft ook bezwaar tegen het woord „koetsiers." Koetsier is men ook al bestuurt men niet steeds eenig trekdier 't is een beroep. Zooals de bepaling nu luidtkan men ze ook opvatten als geldende voor de rij- en voertuigen, ook al staan zij in den stal. De bedoe ling is echter, het hebben van lichten en luidklinkende bellen onder het rijden verplichtend te stellen. Om elke misvatting te voorkomen zou men kunnen lezen „de bestuurders of ge leiders". Daarin ligt eene actie, e#ne handeling, met eenig voer tuig opgesloten. De heer van Sloterdijck zegtdat de commissie ook deze vraag heeft besproken maar met opzet het woord „koetsiers" heeft genomenomdat anders onder deze bepaling ook zouden vallen de bestuurders van handkarren hetgeen niet de bedoeling is. Tegen het denkbeeld van den heer Wolff bestaat geen be zwaar. Voor de politie is hel even gemakkelijk na te gaan of de zon is ondergegaan, dan wel of reeds een half uur daarna is verloopen. De heer van Ketwich Verschuur gelooft, dat aan het bezwaar kan worden tegemoetgekomendoor aan het amende ment van den heer Dijkstra eene uitbreiding te geven en te lezen de bestuurders of geleiders der bespanning enz. Dan vallen handkarren er buiten. De heer Dijkstra neemt dat sub-amendement over. De commissie neemt hierop de amendementen van de heeren Dijkstra en Wolff over. Het aldus gewijzigd artikel wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Onderdeel 9 wordt zonder discussie aangenomen. Onderdeel 10. Na art. 87 in dezelfde verordening op te nemen navolgend artikel „Hij, die, in strijd met een verbod van den commissaris of van een beambte van politie, op de openbare straat eene samen scholing doet ontstaan of voortduren, wordt gestraft met geld boete van ten hoogste vijftien gulden. De heer van Ketwich Versohuur leest in de toelichting op dit artikel, dat de burgemeester de wenschelijkheid uitge sproken heeft van eene verbodsbepaling tegen het uitlokken van samenscholingen op de straat, ondanks een verbod van de politie. Spr. heeft bezwaar tegen het woord „samenscholingen". Artikel 186 van het wetboek van strafrecht spreekt ook van samenscholingen, doch hecht daaraan eene bijzondere beteeke- nis. Dit artikel luidt: Hij, die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of van wege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing gestraft enz." Eerst het niet voldoen aan het derde bevel om zich te ver wijderen, het daarna te zatnen zijn en blijven noemt de rijkswet „samenscholing" en stelt ze strafbaar. Om die reden is beter, in de verordening in plaats van samenscholingen te lezen „volksoploop", waartoe spr. het voorstel doet. Dit amendement wordt voldoende ondersteund. De lieer van Sloterdijck zegt, dat het wetsartikel voor komt onder den titelmisdrijven tegen het cpenbaar gezag. In verband met de vorige artikelen van dezen titel heeft in het aangehaald artikel 186 het woord „volksoploop" een bepaald karakter, nl. eene oproerige beteekenis. Hij, die niet op de waarschuwing zich van zulk een oploop verwijdert, is strafbaar wegens deelneming aan samenscholing. In de verordening evenwel is deze materie niet geregeld hierin is het woord „samenscholing" geene strafrechtelijke qualificatie, maar het begrip enkel van eene verzameling van menschen. De heer van Ketwich Verschuur acht de verschil lende beteekenis, die hetzelfde woord in eene verordening en in de rijkswet zoude verkrijgen, reeds een afdoend motief, om in de verordening een ander woord tc kiezen. De rijkswet straft niet de volksoploop op zich zelve maar het niet uiteengaan van de volksmassa na het derde bevel daartoe. Door de ver ordening wenscht men preventief te kunnen optredenhet door spr. voorgestelde amendement zal daartoe leiden. Het amendement van den heer van Ketwich Verschuur wordt in stemming gebracht en aangenomen met 10 tegen 6 stemmen, die van de heeren Buma, Kuipers, Bekhuis, Duparc, van Sloter dijck en Dijkstra. De heer Oosterhoff had inmiddels de vergadering verlaten. Het gewijzigd nieuwe artikel wordt zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld. Onderdeel 11 sub a wordt zonder discussie met algemeene stemmen vastgesteld. Sub. b. op art. 89 een nieuw art. te doen volgen. Hij, die, tenzij daartoe gerechtigd, een of meer geschriften afbeeldingen waarvan de inhoud of de beteekenis voor iemand hatelijk of grievend kan zijn, op eene van de openbare straat zichtbare plaats aanplakt of ten toon stelt, of doet aanplakken of tentoonstellen, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden. De heer Menalda maakt bezwaar aan^dit voorstel zijne stem te geven daar hij de bepaling te kras vindt. Wat is het criterium van hatelijk of grievend? De zucht om alles te reglementeeren kan wel te ver gaan. De heer van Ketwich Verschuur vraagtwat de be- teekening is van het woord „gerechtigd". Op wie slaat deze uitzondering De heer van Sloterdijck geeft in antwoord op de vraag van de heer van Ketwich Verschuur te kennen dat onder ge rechtigde wordt verstaan hij die geroepen is om bij voorbeeld een vonnis of eene faillietverklaring aan te plakken een ge schrift dat voor de betrokken personen in den regel met aan genaam is. De heer Duparc wijst naar aanleiding van het bezwaar van den heer Menalda op titel XVI van het wetboek van straf recht speciaal op art. 266waar o.a. straf wordt bedreigd alleen tegen beleediging bij geschrifte. Er kunnen zich echter Wslaq 'l.-r handelingen van ,lcn gniKv naraad te Leeuwarden, van Dinsdag il April 1893. 45 gevallen voordoen dat een geschrift niet zoozeer beleedigend, als wel hatelijk of grievend is en daarom niet onder de toepas sing van dit wetsartikel zou vallen. Vandaar de door de com missie voorgedragen voorziening. De heer Dijkstra heeft alleen het woord gevraagdom mede te deelendat hij tegen dit nieuwe artikel zal stemmen, omdat de toepassing er van zoo moeielijk zal zijn. De heer Menalda gelooftdatindien men tegen alles, wat grievend of hatelijk is strafbepalingen zou willen maken, men vooreerst aan geen eind zou komen. Bovendien zou de contróle zeer moeielijk zijn. Hier in deze gemeente waar zoo dikwijls strafbare handelingen in het open baar straffeloos geschieden, zal men daar handelingenals waarvan hier sprake is en die eigenaardig grootendeels in het verborgen geschieden kunnen beletten Spr. vertrouwt daarop niet al te zeer. De heer van Ketwich Verschuur vraagt, of men door deze bepaling niet treedt op het gebied van den rijkswetgever. Tegen beleediging toch is in Titel 16 van het strafwetboek voorzien en het verschil tusschen de beteekenis van „grievend'' en van „beleedigend" is al uiterst gering. De beraadslagingen worden gesloten. Het artikel wordt in stemming gebracht, met het resultaat dat de stemmen staken. Vóór stemden de heeren Buma, Kui pers BekhuisMeijer Duparc van Sloterdijck van Eijsinga en Beucker Andreae. I Het nemen van een besluit wordt tot eene volgende verga dering uitgesteldingevolge het bepaalde bij artikel 50 der gemeentewet. Hierop wordt besloten ook de overige aan de orde zijnde punten in eene volgende vergadering te behandelen. De voorzitter sluit de vergadering. Boekdrukkerij van A. Jongbloed U. Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1893 | | pagina 6