68
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 13 Juni 1893.
Thans heeft men evenwel te doen met een klein werkje
dat spoedig zal zijn uitgevoerd en dus geen bezwaar behoeft
op te leveren. In ieder geval zal de toestand ter plaatse er
door worden verbeterd. De raad zal wel doen met het voor
stel aan te nemen.
De heer de Ia Faille wil gaarne gelooven dat wegens
den lagen waterstand de sloot tegenwoordig droog ligtdit is
echter een buitengewone omstandigheid. Het is spr. nooit op
gevallen, dat deze sloot in zulk een slechten toestand verkeert;
ze stait, gelijk hij straks reeds zeideaan twee kanten met
ander water in verbinding zoodat er altijd eenige strooming
zal zijn. Tallooze slooten verkeeren in nog veel slechter toe
stand o. a. de sloot van Werkmanslust naar Oldegalileën
die langs een lange rij huizen is gelegen en zeker in de eerste
plaats moest worden gedempt.
Indien de sloot langs het Keetwaltje wordt gedemptdan
zal de sloot langs de Cichoreibuurt geheel worden algesneden
en in slechter toestand geraken. De vervuiling der slooten is
veelal aan de bewoners zeiven te wijten die alles wat zij
kwijt willen zijn er plegen in te werpen.
YVat de opportuniteit van de uitvoering betreft, spr. herhaalt
hetdat uit seizoen daarvoor niet geschikt is. Dergelijke wer
ken behooren alleen in het voor- of in het najaar te worden
uitgevoerd.
De heer Dijkstra vraagtof het gemeentebestuur wei be
voegd is, dit gedeelte sloot, dat eene communicatie is tusschen
het Vliet en de Cichoreibuurtte dempen. Spr. stemt in met
het beweren van den heer de la Faille dat de eigenaren deze
sloot verwaarloozen. De slootdie oorspronkelijk eene breedte
van 2 a 3 el hadis thans door uitzakking der wallen slechts
1 el breed.
De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders
hadden verwachtdat dit voorstel althans bij den heer de la
Faille sympathie zou ondervinden die altijd heeft medegewerkt
tot het nemen van maatregelen in het belang van de hygiène.
Spr. houdt het er voor, dat de heer de la Faille niet goed op de
hoogte is en waarschijnlijk een andere sloot op het oog heeft.
In het vorige jaar hebben burgemeester en wethouders deze
sloot geschouwd en toen haarjbevonden niet veel meer te zijn dan
een zeer vuile modderpoel. Zij valt geheel in dezelfde catego
rie van slooten als diewelke in vorige jaren met volle sym
pathie van den heer de la Faille krachtens raadsbesluit zijn
gedempt geworden; o. a. de moienslootde sloot Achter de
Hoven die achter Tulpenburg enz. Ze is eigenlijk niets meer
dan een mestvaalt.
De sloot bij Werkmanslust, die de heer de la Faille wenscht
te dempen is verleden jaar met eene geringe bijdrage van de
belanghebbenden van wege de gemeente schoongemaakt. Liet
de gemeente die sloot dempen dan zou zij ook het maken van
erfscheidingen moeten bekostigen. Fn nu moge het waar zijn,
dat die sloot ook in slechten toestand verkeert, dit behoeft dan
toch geen reden te zijn om de verbeteriug langs het Keet
waltje achterwege te laten. Door demping zal voor het vervolg
allr» misbi uik van die sloot worden voorkomen en de toestand
daar veel verbeterd worden.
De heer de la Faille zal de eerste zijn om alle hygië
nische maatregelen te steunen voor zoover zij rationeel zijn.
En waar spr. vroeger heeft medegewerkt tot het doen dempen
van slooten die met geen ander water in verbinding stonden
en dus in slechter conditie warendaar behoeft het niet be
vreemdend te wezen dat hij zich minder warm maakt voor de
demping van deze slootdie naar zijn oordeel in niet bijzonder
slechten toestand verkeert. Het is hier geen verschil in prin
cipe maar een verschil in uitvoering van een principe.
De heer Reeling Brouwer herhaalt het, dat de heer
de la Faille ten onrechte van de hier bedoelde sloot heeft ge
sproken als te zijn een stroomend water. Bij de schouwing
hebben burgemeester en wethouders haar zóó slecht bevonden
dat voorziening dringend noodzakelijk is.
De heer Theunisse heeft negen jaar langs deze sloot ge
woond, die aan den tuin achter zijne woning grensde hij kan
dus wel cenigszins uit ervaring spreken. Nog niet vele jaren
zijn er verloopensinds hij die buurt verlieten dan moet
dc to stand van die sloot in dien tijd al verschrikkelijk achter
uit zijn gegaan zal ze nu wezen zooals ze van de zijde van
burgemeester en wethouders wordt afgeschilderd. Tijdens zijn
wonen aldaar heeft hij nimmer last van onaangename lucht
of v in stank ondervonden. Spr. geeft liet den heer de la Faille
toe dat er door de verbinding met twee andere wateren eenige
strooming in de sloot is. Hij is in geen paar maanden in die
buurt geweest en het kan zijn dat tengevolge van de lang
durige droogte het water in de sloot bijzonder laag is maar
indien aan de verordening de hand weid gehouden behoefde
de sloot niet in zoo'n toestand te zijn gekomen dat lot hare
demping moet worden overgegaan. Spr. vreest met den heer
Dijkstra, dat hierdoor als ware het eene premie zal worden
gesteld op verwaarloozing van dergelijke slooten.
De Voorzitter doet opmerken dat de heer Theunisse
heeft gewoond aan het Vliet en misschien wel eens de uitmon
ding van de bewuste sloot in oogenschouw heeft genomen
maar waarschijnlijk nooit de daarachter gelegen kom die het
hier voornamelijk geldt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangenomen
met tG tegen G stemmen die van de heeren Plantenga, Dijk
stra Theunisse, DuparcOosterhoff en de la Faille.
11Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
van het besluit tot heffing van schoolgeld voor het onderwijs
aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes.
(Zie bijlage no. 14 tot hek verslag van 's raads handelingen).
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
art. 2 van het besluit tot helling van schoolgeld voor on
derwijs aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes
(gem. blad no. 9 van 1875) te wijzigen als volgt:
I. in de le alinea achter het woord „alle" in te voegen de
woorden„of in meer dan vier."
II. in de 3e alinea te roieeren de woorden„met dien ver
stande dat voor verschillende vakken het te betalen schoolgeld
de som van 50 niet te boven gaat."
12. Voorstel van de Commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen tot aanvulling van de ve ordening houdende
algemeene bepalingen van politie.
(Zie bijlage no. 12 tot het verslag van 's raads handelingen.)
Hierbij wordt voorgesteldvast te stellen het navolgend be
sluit
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende dat er noodzakelijkheid bestaat tot aanvulling
van de verordeninghoudende algemeene bepalingen van po
litie voor de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij raadsbesluit
van 28 Juni 1887 Gem. bl. no, 7 gewijzigd bij raadsbesluit
van 28 Januari 1890, Gem.bl. no. 3 en aangevuld bij raadsbe
sluit van 9 December 1890, Gem.bl. no. 2 van 1891
Gezien artt. 135 en 1G1 der gemeentewet;
Besluit
I. In de voormelde verordening op art. 49 te doen volgen
het artikel
„Met geldboete van ten hoogste twintig gulden wordt gestraft;
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 13 Jun 1893.
69
„1°. de eigenaar van een pand, waar inrichting tot het
uitloozen van faecalc stoffen in een openbaar waterof een
hiermede in verbinding staand water of riool aanwezig is
2°. hij die op andere wijze faecale stoffen in een water of
riool als sub 1° bedoeld, doet uitloopen."
II. In die verordening aan art. 92 als derde alinea toe te
voegen
„Tot het voldoen aan de opdrachtin dit artikel verstrekt
„hebben die ambtenaren en beambten ten aanzien van het
„voorschrift van het sub I. vastgesteld artikel toegang tot ieder
„pand waar inrichting, in dat artikel bedoeld, wordt vermoed
„aanwezig te zijn. Hun wordt de last verstrekttot dat einde
„de woningen vau de ingezetenen huns ondanks binnen te tre-
„den mits zij daarbij in acht nemen de voorschriften der wet
„van 31 Augustus 1853 St.bl. no. 83."
III. Het tegenwoordig art. 94 van die verordening in te trek
ken en in de plaats daarvan vast te stellen de navolgende
bepaling
„De bij het in werking treden van deze verordening in strijd
met het voorschrift van het sub I. vastgesteld artikel bestaande
inrichtingen moeten vóór 1 Januari 1894 zijn weggenomen."
Op verzoek van den heer Plantenga die er onbekend mede
was dat bij dc stukken ter visie heeft gelegen eene nota van
den heer Bumadie daarin zijne bezwaren tegen dit voorstel
heeft nedergelegdwordt, van dat stuk lecture gegeven.
De heer Buma verklaart in zijne nota, niet met het voorstel
der commissie te kunnen medegaan op de volgende motieven
1°. het voorstel geeft niet weder, wat de raad in beginsel
heeft bedoeld ook door niet de ingezetenen maar de eigenaren
te treffen
2®. de toepassing van het verbod veroorzaakt noodeloozen
last aan die eigenaars en mede aan de huurdersdoor de
vrijheid tot het binnentreden van het openbaar gezag in de door
hen gehuurde woningenter controleering van de nakoming
van een voorschrift aan derden opgelegd.
3°. het verbod zal zeer vatbaar zijn voor ontduiking en niet
tot het doel voeren, wat men zich voorstelt te zullen bereiken
4®. een direct verbod alle ingezetenen treffend zal beter
werken en genoegzaam le controleeren zijn door indirecte ge
gevens.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Reeling Brouwer was eigenlijk niet gaarne
de eerste om zich te verklaren tegen de voorgestelde wijziging
der politieverordeningdie door rechtsgeleerden is ontworpen.
Dit voorstel strekt, om een voor de ingezetenen onaangenamen
maatregel nog veel onaangenamer te maken. De strafbepalin
gen zijn te rigoreus. Bovendien is het minder juistom het
hebben van eene inrichting tot het uitloozen van faecalien in
een openbaar water te verbieden. Het daarstellen of hebben
van zulk eene inrichting kan toch niet strafbaar worden ge
steld wel het gebruikmaken er van.
In de tweede plaats heeft spr. bezwaar tegen de bepalingen
omtrent het binnentreden der woningen van ingezetenen. Hij
vraagtof de ingezetenen die thans nog doorloopende priva
ten in hunne panden hebben zóó veel minder Le vertrouwen
zijn dan anderendat bedoelde krasse maatregel op hen moet
worden toegepast.
Spr. had liever gezien, dat het bestaand artikel 49 was ge
wijzigd en aangevuld in den geest van het principieel raads
besluit. Dan ware de bepaling niet zoo rigoreus en voldoende
evenals de thans vigeerende bepaling in art. 49.
De heer van Sloterdijck kan het zich voorstellen dat
het ontwerp den heer Reeling Brouwer mishaagt. Deze noemt
het te rigoreusspr. vindt het rigoreus. Het is een harde
maatregel, die echter geheel past op een hard raadsbesluit ter
uitvoering waarvan hij moet dienen niet dit voorschrift maakt
den maatregel onaangenaammaar het principieel raadsbe
sluit.
De heer Reeling Brouwer vroeg of er voor de bepaling tot
uitvoeringwelke toelaatdat i e woningen der ingezetenen
worden binnengetreden, nu bijzondere aanleiding bestaat. De
raad heeft reeds indirect door zijn principieel besluit in beves
tigenden zin hierop geantwoord. Toen de zaak principieel werd
behandeldgaf spr. als zijne meening te kennendat men
hetzelfde doel ook zonder dwang kon bereiken het zou kalm
aan van zelf gaanin ieder geval achtte hij de nog bestaande
150 doorloopende privaten zoo ingericht, dat ze zoo min mo
gelijk schade konden veroorzaken.
De raad dacht er evenwel anders over. Nu is de commissie
voor de strafverordeningen niet enkel de trechter, waardoor
een principieel besluit in zijne eigene woorden wordt gego
ten in een wetsvorm maar zij moet een signalement ontwer
pen dat beantwoordt aan den eisch van nauwkeurige toepas
sing van het grondbesluit en dat het mogelijk maakt den maat
regel te handhaven dat den oveitreder aanduidt en de con
stateering van de overtreding mogelijk maakt.
Met een enkel woord wenscht spr. de nota van den heer
Buma aan te roeren. Hij behoeft in de refutatie van diens
bezwaren niet lang te zijn. De vraag, bij welke redactie, die
welke de heer Buma wenschtof bij die van de commissie de
meeste kans voor ontduiking bestaatkan niet in het nadeel
van het ontwerp der commissie uitvallen. YVil de raad in ernst
handhaving van zijn besluitdan vindt hij hiertoe den meesten
waarborg in de redactie der commissie. Bij aanneming hier
van zal voor ontduiking weinig aanleiding bestaan.
Bij eene redactie volgens den heer Buma is overtreding nooit
rechtstreeks te constateeren. Deze zegt in zijne nota„Ieder
bewoner van een huis waarin geene op geregelde tijden ge
vuld zijnde wisseltonnen voorkomenkan dus worden geacht
steeds het verbod te overtreden." Maar dit is slechts een ver
moeden zelfs geene aanwijzing. Nooit immers kan volgens
de redactie van den heer Buma worden aangetoond dat die
bewoner zijne faecalien in een openbaar water doet uitloozen
en dus overtreding niet worden bewezen.
Spr. neemt de vrijheid, zich op een geheel tegenovergesteld
standpunt te plaatsen als de heer Buma en te verklaren dat
juist bij eene redactie volgens het denkbeeld van den heer
Buma meer gelegenheid tot ontduiking zal bestaan.
De heer Hijlkema zal gaarne zijne stem geven aan het
ontwerp der commissie. Hij is het met de motieven van den
heer van Sloterdijck eens. De raad heeft een kras besluit ge
nomen dat dan ook kras moet worden uitgevoerd want doet
men dit niet, dan verzwakt men het raadsbesluit. Een streng
toezicht op de handhaving is noodigomdat men zoo licht door
de mazen heen kan kruipen. Op de voorgestelde wijze bereikt
men het spoedigst het beoogde doel.
De heer Plantenga vraagt, hoe het met de toepassing van
de publicatie van burgemeester en wethouders van 1874 zal staan,
indien de maatregel met 1 Januari 1894 wordt ingevoerd. Die
publicatie n.l. bepaaltdat de gemeente voor elke inrichting
van een privaat voor het wisseltonnenstelsel eene bijdrage van
een derde der kosten geeft tot een bedrag van ten hoogste
f25. Vallen zij, die vóór dien datum hunne privaten laten
veranderen nog onder die gunstige bepaling
De Voorzitter gelooft, dat zij, die vóór 1 Januari 1894
tot die verandering overgaan aanspraak hebben op de ver
goeding bedoeld in de aangehaalde publicatie van burgemees
ter en wethouders.
De heer Buma heeft zijne bezwaren reeds in de nota
ontwikkeld en kan dus kort zijn. Hij wenscht nog onder de
aandacht van de vergadering te brengendat indien het ont
werp der commissie wordt aangenomen dit dan nog aanmer
kelijk moet worden uitgebreid. Want wat is het geval De
eigenaren van de perceelenwaarin nog doorloopende privaten