92 Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwardenvan Dinsdag 8 Augustus 1893.
men tot het ten hun genoegen schoonmaken ol doen schoon
maken van die sloot of dat water, voor zoover zijn eigendom
strektdaaraan nirt binnen den bij die aanmaning bepaalden
tijd voldoetwordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf
tien gulden."
3. In art. 18, eerste alinea, der voormelde verordening na
het woord „steenen" te laten volgen „of steigerwerken op de
openbare straat plaatst," en de laatste alinea van dit artikel
te doen vervallen.
4. In de artt. 4041 sub 1 46 en 75 der voormelde
verordeningin plaats van „binnen de bebouwde kom" te
lezen „binnen eene bebouwde kom" in art. 71 in plaats van
„in de bebouwde kom"„in eene bebouwde kom" en in art.
47 in plaats van „buiten de bebouwde kom," te lezen „bui
ten eene bebouwde kom."
5. Art. 48, sub 2, der voormelde verordening te lezen:
„de bewoner van een huis de gebruiker van een erf of de
eigenaar van een mesthoop waarvan of waaruit water of eenige
andere vloeistof op de openbare straat uitloopt."
Aan het slot van dit artikel op te nemen de volgende bepaling
Laatstgemelde bepaling lijdt uitzondering ten aanzien van
huizen en erven in straten waar geen gelegenheid bestaat tot
uitloozing van water of van eenige andere vloeistof in een ge
meenteriool of in het openbaar water.
6. In de voormelde verordening na art. 48 op te nemen
navolgend artikel
„Hij die in strijd met een door burgemeester en wethou
ders uitgevaardigd verbod waterafkomstig uit grachten of
slooten gebruikt of doet gebruiken tot het schrobben reini
gen of bespoelen van de straatof een aan de straat gelegen
stoeppui of gevel wordt gestraft met geldboete van ten
hoogste vijftien gulden."
7. Art. 49 der voormelde verordening te lezen
„Hij, die een privaat of een riool, bestemd tot afvoer van
faecale stoffen, laat uitloopen in een openbaar water of in eenig
daarmede al of niet in verbinding staand water of in een
riool of in een zinkput of in een beerputwordt gestraft met
geldboete van ten hoogste twintig gulden."
8. In art. 51 sub 1 der voormelde verordening te doen ver
vallen de woorden: „of in de daarnevens gelegen goot."
9. Art. 67 der voormelde verordening te lezen
„Hij die in het openbaar eigeneonder zijn beheer staande,
of hem toevertrouwde goederen heeft hangen over of aan een
hiertoe niet bestemd eigendom wordt gestraft met geldboete
van ten hoogste vijf gulden."
10. In art. 70, sub 2 in plaats van de woorden „of die
daaropliggendete lezen „of de daarop liggende sneeuw."
11. Art. 80 der voormelde verordening te lezen:
„De bestuurders of geleiders der bespanning van rij- of voer
tuigen, die van een halfuur na zonsondergang tot zonsopgang
deze rij- of voertuigen niet van lichten en die bij besneeuwde
straten hunne paarden niet van luidklinkende bellen hebben
voorzienworden gestraft met geldboete van ten hoogste tien
gulden."
12. In de voormelde verordening na art. 86 op te nemen
navolgend artikel
„Hijdie openbare inzameling van gelden of goederen niet
vallende in de termen van het bepaalde onder 2o van het Ko
ninklijk besluit van 22 September 1823 (Staatsblad No. 41) of
in die van art. 13, alinea's 1 en 5der wet van 28 Juni 1854
(Staatsblad No. 100)houdt of doet houden of lijsten van in-
teekening daartoe aanbiedt, zonder dat tot het een of het an
der vooraf vergunning is verleend door burgemeester en wet
houders wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien
gulden."
13. Na art. 87 in dezelfde verordening op te nemen na
volgend artikel
„Hijdiein strijd met een verbod van den commissaris
„of van een beambte van politieop de openbare straat eene
„volksoploop doet ontstaan of voortduren wordt gestraft met
„geldboete van ten hoogste vijftien gulden."
14. In de voormelde verordening op art. 89 te doen volgen
navolgend artikel
„Hij diein strijd met een door den commissaris of een
„beambte van politie op verzoek van een ingezetene gedaan
„verbod, aan de woning van dezen aanbelt, wordt gestraft
„met geldboete van ten hoogste vijf gulden."
15. In art. 90 der voormelde verordening na het woord
„trottoirs" te laten volgen „goten."
16. In de voormelde verordening na art. 90 op te nemen
navolgend artikel
„Onder de uitdrukking „bebouwde kom" wordt voor de toe
passing dezer verordening verstaan elke verzameling van drie
of meer woonhuizen die aan- of op een afstand van minde.'
dan 50 meter van elkander zijn gelegen."
17. In art. 91 der voormelde verordening vóór het cijfer 48
op te nemen het cijfer 46 na het cijfer 58 te doen volgen „sub
lo. en 2o" en na het cijfer „40" te doen volgen „58, sub 3."
18. In art. 92 der voormelde verordening na het cijfer „1"
te doen volgen „17a."
19. Art. 94 van voormelde verordening te lezen:
„De privaten en riolen, die bij het in werking treden van
deze verordening bestaan in strijd met de bepaling van artikel
49, moeten binnen zes maanden na dat in werking treden
overeenkomstig die bepaling zijn en blijven ingericht.
B. Burgemeester en wethouders uit te noodigende voor
melde verordening zooals zij na aanneming van het boven
staande en met het oog op eerder aangebrachte wijzigingen
luidtmet doorloopende nummering van de artikelenopnieuw
in het Gemeenteblad te doen opnemen.
13. Voorstel van burgemeester en wethouders tot. het ver-
leenen van subsidie aan de commissie voor de feestviering op
31 Augustus e. lc.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor, te beslui
ten
aan voormelde commissie voor het beoogde doel eene som
van ƒ300 uit de gemeentekas toe te staan met tekennenge-
vingdat zij in het vervolg met op geldelijken steun van ge
meentewege kan rekenen.
De beraadslagingen worden geopend.
Den heer van Eijsinga heeft de laatste clausule van het
voorstel bevreemd. Dit is een vooruitloopen op omstandigheden,
waarover de raad dan wellicht anders kan denken dan nu.
Hij zou dus liever de laatste woorden „met te kennengeving"
enz. weglaten waartoe hij het voorstel doet.
De heer Duparc denkt er evenzoo over als de heer van
Eijsinga. De raad moet zich niet voor het vervolg binden,
doch elk geval op zich zelf beoordeelen. Het zou toch zeer
goed kunnen zijn dat de raad in het volgend jaar dit besiuit
weer illusoir maakte gelijk hij straks deed met het raadsbe
sluit van 13 Juni j. 1. ten aanzien van den gasprijs.
De heer Hijlkema is het ook met den heer van Eijsinga
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 8 Augustus 1893.
93
eens, dat door een besluit, als door burgemeester en wethou
ders wordt voorgesteldde raad noodeloos wordt gebonden.
Waartoe is dit noodig De raad kan elk verzoek om subsidie
op zich zelf beoordeelen en behoeft niet nu reeds te verkla
ren dat hij in het vervolg een gelijk verzoek zal weigeren.
De voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethouders
het amendement van den heer van Eijsinga overnemen.
Het aldus gewijzigd voorstel wordt nu zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
14. Rapport der commissie omtrent hei onderzoek der ge
loofsbrieven van de nieuw gekozen raadsleden.
Overeenkomstig de conclusie van dit rapport wordt besloten,
de ingezonden geloofsbrieven goed te keuren en mitsdien toe
te laten de heeren Mr. J. G. Meijer, Dr. J. Baart de la Faille,
W. J. Oosterhoff, J. F. H. Bekhuis, G. Menalda, J. Theunisse,
Mr. I. Wolff en Mr. G. Beekhuis.
V. De heer van Ketwich Verschuur vraagt en be
komt verlof van de vergadering om tot burgemeester en wet
houders eene vraag te richten omtrent eene zaakvreemd aan
de orde van den dag. Onlangs trok het volgende bericht in
de Leeuwarder Courant zijne aandacht „Het Vad. bevat het
vagende bericht: „Naar wij vernemen hebben burgemeester
„en wethouders van Leeuwarden definitief geweigerd gevolg
„te geven aan den aandrang van den districts-schoolopziener
„te Leeuwardenom den van soc. democratische gevoelens
„betichten onderwijzer Dijkstra te ontslaan." „De juistheid van
„dit bericht is ons (de redactie van de Leeuwarder Courant)
bij onderzoek gebleken."
Deze laatste tiradezegt spr.maakt het bericht tot eene
half officiëele mededeeling. En waar het hier de kwestie is
van het ontslaan van eenen onderwijzer wegens zijne gevoelens,
heeft dit artikel kennelijk de strekking, en zeer zeker het ge
volg, om den districts-schoolopziener, Mr. G. J. Prakken, in
een ongunstig daglicht te plaatsen.
De onderwijzer Dijkstra nu is geen hoofd eener school zoo
dat volgens art. 29 der wet op het lager onderwijs in geen
geval de districts-doch alleen de arrondissements-schoolop-
ziener zijn ontslag zou kunnen uitlokken. Van laatstbedoelden
ambtenaar is echterzooals aan spr. gebleken is dergelijke
aandrang evenmin uitgegaan. Hij verzoekt daarom beleefd
eenige inlichtingen omtrent deze zaak te mogen ontvangen.
De Voorzitter zal in het kort de vraag van den heer van
Ketwich Verschuur beantwoorden. Die geachte spreker heeft
in het juiste licht gestelddat het aangehaald dagbladbericht
in zich het kenmerk van onjuistheid bevatomdat hier geen
sprake kan zijn van aandrang van den districts-schoolopziener.
Spr. kan er aan toevoegen dat er hoegenaamd geen aandrang
van wie ook heeft plaats gehad. De zaak heeft slechts een
punt van overweging bij burgemeester en wethouders uitge
maakt.
Het bericht kan cfverigens noch een officieus noch een offici
eel karakter hebbenwant het komt niet uit eene bron die
voldoende op de hoogte kon zijn.
Overigens wenscht spi eker met nadruk te herhalendat van
eenigen aandrang van de zijde van het rijksschooltoezicht in
dezen geen sprake is geweest.
De heer vail Ketwich Verschuur betuigt den voor
zitter zijnen dank voor de verstrekte inededeelingen.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.