126 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Zaterdag 4 November 1803. tief had gesteld, maar dan op minder imperatieve wijze, n. 1. door de jaarwedde te bepalen op ƒ200 a 300. Dan zou de raad telkens als hij 't noodig oordeeldetot eene verhooging van jaarwedde kunnen besluiten tot het maximum van 300. En wat zou er gebeuren indien hel amendement van den heer Bekhuis werd aangenomen De tegenwoordige beursmeester zou dan in het volgende jaarals wanneer hij tien jaren dienst zal hebben, in eens eene jaarwedde van ƒ300 bekomen, wat blijkens daarover gehouden stemming de raad niet heeft ge wild. Door aanneming van dat amendement zou men dus te rugkomen op het raadsbesluit van 10 Oetober toen een voor stel in dien geest van burgemeester en wethouders werd ver worpen. De heer Bekhuis doet opmerken dat hij er geen bezwaar tegen heeftden beursmeesternadat hij tien jaren dienst heeft, eene jaarwedde van 300 toe te kennen, maar dat zijn voornaamste bezwaar tegen het vorig voorstel van burgemees ter en wethouders was dat de verhooging niet facultatief zou zijn en niet alleen den tegenwoordigen maar ook eiken opvol genden beursmeester terstond bij zijne infunctietreding ten goede zou komen. Zooals het nieuwe voorstel van burgemeester en wethouders luidtzal 't evenwel den beursmeester voor altijd onmogelijk zijn, eene jaarwedde van 300 te verkrijgen. De heer Menalda wil nu de jaarwedde hebben bepaald op 200 k ƒ300. Dit is echter voor den raad en spreker nog minder aannemelijkwant aan bestaan er in het geheel geen waarborgen dat de verhooging na langdurigen dienst zal wor den toegekend. De verhooging kan dan ten allen tijde ge schieden. De heer Dijkstra heeft bezwaar tegen het amendement van den heer Bekhuis, hoofdzakelijk op dezelfde gronden, door den heer Menalda daartegen aangevoerd. Men is dan zooals de heer Menalda terecht deed opmerken eenigszins gebonden tegenover dezen ambtenaar en men kan niet dan om zeer ge wichtige redenen na verloop van het vijfjarig en het tienjarig tijdvak niet tot verhooging overgaan. Besluit men nu tot ver hooging der jaarwedde met ƒ50, dan verhindert niets om later, wanneer wederom eene verhooging wenschelijk blijktdaartoe te besluiten. De tegenwoordige beursmeester is dus volstrekt niet in de onmogelijkheidom ooit eene jaarwedde van f 300 te verkrijgen daar een verzoek daartoe door hem of een voor stel van de beurscommissie later kan worden gedaan. De heer Theunisse vermeent, dat in eene vorige vergade ring een voorstel tot verhooging der jaarwedde van den beurs meester is verworpen tengevolge van eene onzuivere stem ming. Nu zijn er onder de gemeente-ambtenaren die eene hoogere bezoldiging genieten, dan bij de betrekkelijke verorde ning is bepaald en wel bij wijze van persorieele toelage of gratificatie. Indien nu werkelijk de tegenwoordige beursmeester zóó verdienstelijk is als de beurscommissie en burgemeester en wethouders mededeelen waarop spr. niets wil afdingen welk bezwaar is er dan tegen, om hem eene gratificatie toe te kennen om zijne verdiensten. Spr. vreest er anders voor, dat èn tiet voorstel van burgemeester en wethouders èn het amendement van den heer Bekhuis zal worden verworpen en dan zal men weder even ver zijn. De heer van Sloterdijck heeft nu reeds vier verschil lende denkbeelden hooren ontwikkelen over de wijze, waarop den beursmeester eene verhoogde belooning kan worden toe gekend. Het komt spr. voordat de discussiën een groo teren omvang hebben gekregen dan de zaak inderdaad ver dient. Spr. zal zich voor het amendement van den heer Bekhuis verklaren omdat dit het meest overeenkomt met de bedoeling van de beurscommissie in verband met de verdiensten van den tegenwoordigen titularisterwijl daarbij niet is voorbijgezien eene eventuëele vervanging van deze. Spr. heeft eigenlijk het woord gevraagd naar aanleiding van een argument, door den heer Menalda aangevoerd, n.l. dat aan neming van het amendement van den heer Bekhuis zou zijn eene reactie tegen een vorig raadsbesluit. Spr. kan niet ont kennen dat dergelijk argument in den regel wel klank voor hem heeft, maar in deze niet. Ware in bedoelde vergadering reeds door den lieer Bekhuis dit amendement ingediendhet ware dan zeker aangenomen. Het voorstel van burgemeester en wethouders vo id toen tegenstand èn bij de leden, die eene verhooging der jaarwe .de tot ƒ300 te groot vonden, èn bij hen, die er tegen waren, dat dit bedrag werd vastgesteld zóó dat ook opvolgende beurs- mtesters terstond in het genot daarvan zouden worden gesteld. De heer Theunisse deed dus terecht opmerken dat de stem ming niet zuiver was. Het amendement is derhalve zoo al met de letter, zeker niet met den geest van het vorig raadsbesluit in strijd. De heer van Eijsinga neemt ten dezen nog hetzelfde stand punt inals in eene vorige vergadering. Waar de dienst van den beursmeester zich bepaalt tot één dag in de week en het op een paar dagen toezicht houden op het schoonmaken van het lokaal, mag eene belooning van f4 per week meer dan voldoende worden geacht vooral bij den tegenwoordigen stand der gemeente-financiën. Maken echter de verdiensten van dezen beursmeester eene verhooging der jaarwedde volstrekt noodig, dat men dan het denkbeeld van den heer Theunisse volge en hem eene gratifi catie toekenne. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer Bekhuis wordt in stemming gebrachtmet het resultaatdat de stemmen staken. Vóór stemden de heeren van der Scheer, Bekhuis, Wijbrandi, Wolff, van Ketwich Verschuur, Hijlkema, Oosterhoff, Duparc, van Sloterdijck Beekhuis en de la Faille. Ingevolge liet bepaalde bij art. 50jder gemeentewet, wordt het nemen van een besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. Hierop is het eerst aan de orde de onlwerp-gemeentebegroo- ting voor 1894 De heer Duparc steltmede namens zijne mede-rappor teurs vooreerst het verslag van rapporteurs omtrent het voorstel van burgemeester en wethouders tot heffing van een straatgeld te behandelen en daarna de gemeente-begrooting. Het voorstel tot heffing van straatgeld betreft eene principieele kwestie de al of niet aanneming er van zal van belangrijken invloed zijn op de gemeente-begrooting waarvan de behande ling gemakkelijker zal worden indien omtrent de heffing van straatgeld een besluit is genomen. Wordt eerst de gemeente- begrooting aan de orde gestelddan moet de behandeling toch bij den post wegens de opbrengst van straatgeld gestaakt en omtrent deze heffing eerst beslist worden. De Voorzitter zegt, dat ook bij hem een punt van nauw gezette overweging heeft uitgemaakt de vraag, wat het eerst te behandelen. Het is hem rationeel voorgekomen te begin nen met de begrooting dan eerst de uitgaven af te doen en vervolgenswanneer men gevorderd is tot den post voor op brengst van straatgelden het betrekkelijk voorstel in behande ling te nemen. De heer Duparc kan zich wel begrijpen dat de vraag wat eerst te behandelen de gemeente-begrooling of de heffing Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Zaterdag 4 November 1893. 127 van straatgeldeen punt van nauwgezette overweging heeft uitgemaakt. Er is op zich zelf mets tegen de volgorde van behandelingdoor den voorzitter wenschelijk geachtbij den betrekkelijken post zou dan het verslag van rapporteurs om trent de heffing van straatgeld in behandeling kunnen worden genomen. Dit onderwerp acht spr. echter te zwaar als entre mets en daarom acht hij het beter eerst het voorstel te behan delen. De heer TrOGlStra is ook voor het denkbeeld van den voorzitter. De rapporteurs stellen in hun verslag omtrent de begrooting een vermindering van uitgaven van ongeveer 13000 voor. Aanneming van de onderscheidene voorstellen der rap porteurs zal dus van invloed zijn op het oordeel betreffende het straatgeld. De heer Bekhuis is het met den heer Duparc volkomen eensdat de begrooting niet vóór de heffing van straatgeld moei worden behandeld. Dit punt toch grijpt zoozeer op me nig onderdeel van de begrooting in dat hetvoor spr. althans, aanbeveling verdientom daaromtrent eerst eene beslissing te nemen. De voorzitter zeide weldat eerst de uitgaven konden wor den behandeld en daarna de inkomsten doch sommige posten van uitgaaf zijn afhankelijk van eene beslissing omtrent de hef fing van straatgeld die toch zijn alleen noodigals tot die heffing wordt besloten. Spr. hoopt dus dat het voorstel van den heer Duparc zal worden aangenomen. De heer van Sloterdijck zal zich ook met het denkbeeld van den heer Duparc vereenigenop de door dezen aange voerde gronden. Spr. heeft ook nog dit argument er voor dat eene beslissing omtrent het straatgeld bevorderlijk kan zijn tot eene inkorting der discussiën over de gemeente-begrooting. Want indienvolgens gewoonteeerst de uitgaven worden be handeld dan is men in het onzekere, over welke inkomsten men zal kunnen beschikken en zullen de tegenstanders van het straatgeld elke gelegenheid aangrijpen om de uitgaven te besnoeien teneinde daardoor de heffing van straatgeld onnoo- dig te maken. De discussiën zouden dan te lang duren. De uitgaven der begrooting kunnen wel vóór de inkomsten worden behandeldmaar men dient daarbij een blik te hebben over I de belastingen en andere inkomsten. Het voorstel van den heer Duparc wordt in stemming ge bracht en aangenomen met 19 tegen 3 stemmen, die van de heeren Reeling BrouwerTroelstra en Meijer. Alsnu komt aan de orde I 3. Verslag van de commissie van rapporteurs uit de sectiën I van den raad omtrent het onderzoek van het voorstel van bur- I gemeester en wethouders tot het heffen van een straatgeld en I het invorderen daarvan (Zie bijlagen no. 23 en 33 tot het verslag van 's raads lian- I delingen.) De rapporteurs stellen hierbij voor I I. Bij meerderheid van stemmenniet aan te nemen het voorstel van burgemeester en wethouders tot het heffen van leen straatgeld. 11. Met eenparige stemmenom indien punt I wordt ver- I worpen lo. in genoemde verordening aan te brengen de volgende I veranderingen a. Considerans. In plaats van art. 232 te lezen „artt. 232, I 238240 en 254." b. Den aanhef van art. 1 te veranderen als volgt: „Te be ginnen met het jaar 1894 wordt jaarlijks in deze gemeente voor het genot der werken" enz. c. In art. 6 letter b, na het woord „eeredienst" te laten volgen „of voor godsdienst-onderwijs." 2o. De aldus gewijzigde verordening vast te stellen. 3o. De verordening op de invordering van het straatgeld onveranderd vast te stellen. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Troelstra zegt, dat, ofschoon rapporteurs over de begrooting voorstellen doendie zouden kunnen leiden tot eene verkleining van het tekort met ƒ12000.het toch niet waarschijnlijk isdat de raad hiertoe zal besluiten. Men moet dus aannemen dat de belasting met 30.000 zal moeten wor den verhoogd. Wij zijn dus voor de vraag gesteld: op welke wijze moet hierin worden voorzien? Burgemeester en wethouders zijn van oordeeldat onder deze omstandigheid moet worden overgegaan tot het heffen van een straatgeld en zij meenen op beknopte doch zakelijke wijze te hebben aangetoond, dat de invoering van zoodanige belasting op gronden van recht en billijkheid is aan te bevelen waar we opnieuw staan voor het feit, dat er van de ingezetenen meer zal worden gevraagd. Blijkens het sectie-verslag bestaat er bij een groot deel der leden geen ingenomenheid met dit voorstel en, afgaande op het rapport omtrent de begrooting, bestaat er bij die leden veel geneigdheidom maar weer den hoofdelijken omslag te verhoo- gen met het tekortkomende bedrag. Dit is /.eker het eenvoudigstmaar is het ook in 't belang der gemeente, daartoe over te gaan en is de hoofdelijke om slag een belasting waaraan de minste gebreken klevenzoodat men maar telkens en telkens kan voortgaan, die belasting te verhoogen met uitzondering van alle andere Beide vragen moeten naar spr.'s overtuiging beslist ontken nend worden beantwoord. De hoofdelijke omslagen zijn waar zij tot een meer of min der belangrijk bedrag moeten geheven wordenhet verderf voor de gemeenten. Zij scheppen eene concurrentie tusschen de gemeenten onderlingwaarvan het gevolg isdat de eene gemeente bloeit ten koste van de anderedie even snel ver armt. Groote en kleine gemeenten lijden onder dien ongelijk- matigen druk. Is het niet bespottelijk, dat in de eene gemeente soms 10 maal meer van een gelijk inkomen moet worden be taald dan in eene andereterwijl men in de goedkoopste ge meente nog vaak het meeste levensgenot vindt Ieder die niet gebonden is aan zijn woonplaats of daaraan bijzonder gehechtontvlucht een gemeentewaar alleen aan hoofdelijken omslag den lOdcn of 20sten penning van zijn in komen wordt gevraagd. Endat zijn juist diegenen, die het meest in die belasting bijdragen. Dan kunnen de anderen te zatnen het daardoor ontstane tekort weer meer opbrengen. Maar dat is nog niet alles. Bakkers, slagers, winkeliers en nog vele an deren lijden daardoor schade in hun bedrijf. Dus dat vertrek veroorzaakt dubbele schade en reikt nog veel verder, dan het gemis van den aanslag in de plaatselijke directe belasting op het inkomen. Het werkt ook schadelijk terug op de waarde der eenigszins belangrijke panden. Want het getal gegoede ingezetenen neemt af en daardoor komt er concurrentie in die soort huizen. Een verstandig gemeentebestuur tracht nietde kapitalisten te verdrijven, maar ze te lokken. Hoe meer er die zijn, hoe beter. Zij dragen niet alleen ruimschoots bij in de gemeentelasten, maar verspreiden ook door tal van uitgaven welvaart in de ge meente. Leeuwarden heeft reeds tal van gegoede ingezetenen zien vertrekkenen ofschoon de reeds hooge hoofdelijke omslag niet de ecnige drijfveer van dat vertrek moge zijn geweest

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1893 | | pagina 2