130
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Zaterdag 4 November 1893.
economische gronden wensehelijkmeer dan eene verhooging
van den hoofdelijken omslag en hij vleit zich te hebben aan
getoond, dat die heffing in overeenstemming is met de begin
selen van de gemeentewet.
De heer Duparc vernam van den heer Meijer, dat hij iets
onweersproken heeft gelaten n.l. de economische waarde van
de voorgestelde heffing. Spr. moet er dat geachte lid op wij
zen, dat er onderscheid bestaat tusschen wenschelijkheid en
wettigheid. De wenschelijkheid is door zijne autoriteiten ter
zijde gesteld. De economische waarde is door burgemeester
en wethouders van hun standpunt uit hooggesteldmaar de
meerderheid èn in de sectiën èn van rapporteurs is van een
ander gevoelen.
Spr. moet den heer Meijer nogmaals doen opmerkendat
het arrest van den Hoogen Raad waarop hij zich beroept
door de Commissie zelve het eerst is aangehaald.
De opmerking van den heer Meijer dat spr. slechts mannen
van gezag en niet hunne argumenten aanvoerdemoet spr.
verklaren niet te begrijpen. Daargelaten dat spr. wel degelijk
met citaten van de door hem genoemde mannen van gezag
voor den dag kwam zou spr. willen vragen of men zich be
roepende op zulke mannen daardoor niet allereerst hunne
argumenten op het oog heeft.
Den heer van Ketwich Verschuur komt het voor
dat met recht de wettigheid van de heffing van straatgeld door
rnr. Meijer is verdedigd. De autoriteiten, door den heer Duparc
aangehaald, hebben, voor zooverre de kwestie der wettigheid
door enkele hunner behandeld is voor oogen gehad de heffing
van eene dergelijke belasting waarbij de huurwaarde als eenige
grondslag diende. Ware dit ook hier het gevaldan zou men
misschien met rapporteurs kunnen medegaan en in het voor
stel eene vermomde grondbelasting zien. Burgemeester en wet
houders hebben dit mogelijke bezwaar voorzien en namen met
hunne ambtgenooten te Amsterdam een tweeden factor n.l.
de gevelbreedte ter berekening dezer belasting tot grondslag.
Hier komt het nu juist op aan. Door dien tweeden grondslag
ontkomt men aan het bezwaar, dat deze heffing eene vermomde
grondbelasting zou zijndie tweede factor onttrekt deze belas
ting aan die qualifieatie.
Daarop was dan ook gebaseerd de beslissing van den Hoo
gen Raad van 25 Maart 1880 deze toch overwoog „dat al
„geschiedt de heffing van den kadastralen eigenaardaaruit
„niet volgtdat de belasting geheven wordt van den grond-
eigenaar als zoodanig vermits tot begrooting van het genot
„dat de eigenaar van de straat heeftzoowel de huurwaarde
„van het gebouw, als de ruimte, die het aan de straat in-
„neemtde grondslagen uitmaken.''
En deze beslissing wordt, wat hare juistheid betreft, niet
twijfelachtig door de door rapporteurs aangehaalde decisie
van den minister van binnenlandsche zaken mr. Lohman, van
1800. De gemeenteraad van Schiedam toch besloot onder den
naam van spuigeld eene belasting te heffen voor het genot van
waterververschingwaarvoor hij als eenigen grondslag aannam
de voor de grondbelasting geschatte belastbare opbrengst der
gebouwde en ongebouwde eigendommen. Ook deze decisie is
volkomen juistmaar ze kan hier van geen invloed zijnwe
gens het verschil in de grondslagen, dat opvallend is (men zie
de gemeenteslem no. 2020).
Tegenover het beweren van de rapporteurs, dat de heffing
van straatgeld onwettig zou zijn kaD spr. nog aanvoeren dat
in Amsterdam bij de behandeling van een, wat de beide grond
slagen betreftgeheel gelijk voorstel, dit punt door den tegen-
woordigen minister toen wethouder van Financiënmr. van
Tienhoven op gelijken grond is verdedigd. Ook mr. Treub
heeft in zijn werk„Ontwikkeling en verband van de rijks-
provinciale en gemeentebelastingen" pag. 504 de wettigheid
van een voorstelals het thans aanhangige betoogd.
Spr. meent hiermede nog nader te hebben gerefuteerd het
beroep in het verslag door rapporteursop de beslissing van
minister Lohman van 1890 en den aanval op het arrest van
den Hoogen Raad van 1880 gedaan.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het voorstel van rapporteurs sub I wordt in stemming ge
bracht en aangenomen met 13 tegen 8 stemmen, die van de
heeren Reeling BrouwerKonterWijbrandivan Ketwicli
VerschuurTheunisseTroelstra van Eijsinga en Meijer.
Het onderdeel II vervalt tengevolge van den uitslag van deze
stemming.
4. Ontwerp-gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1894.
(Zie bijlagen nos. 2425 2034 en 35 tot het verslag
van 's raads handelingen.)
Daar geen der leden in het algemeen over dit ontwerp het
woord verlangtwordt overgegaan tot behandeling der uitga
ven.
Hoofdst. 1 en II aid. I—X, volgn. 04 tot en met 100 worden
onveranderd vastgesteld.
Bij volgn. 100 „Kosten eener aan te gane geldleening f 1700"
zegt de heer Bekhuis dat hij over da zaak zelve niet spre
ken zalmaar datnaar het hem voorkomt, de op de begroo
ting geplaatste leoning niet geheel behoeft te worden vastge
steld. Hij vestigt hierop de aandachtom straks het verwijt
niet te hooren dat deze post onopgemerkt is aangenomen.
Hoofdstuk III, afd. I, volgnos. 101 tot en met 111 kosten
van de zorg voor de plaatselijke wegen straten pleinen enz.
wordt in haar geheel aan de orde gesteld.
De heer Duparc vindt bij den post onder volgno. 102 aan
leiding tot eene algemeene opmerking over deze afdeeling. De
rapporteurs zeggen in hun verslag In de 3e sectie werd ge
klaagd over de gelijk men het noemdeonrustbarende stijging
van verscheidene posten dezer afdeeling, Zoo was voor aan
koop van keien weder 2000 onder volgno. 102 opgenomen.
Waarwerd gevraagd moeten deze nieuwe keien worden ge
bruikt Burgemeester en wethouders deelen in hunne memo
rie van antwoord hieromtrent mede„In de laatste jaren wordt
steeds ƒ2000 voor keien onder de gewone uitgaven uitgetrok-
kea. Zij strekken tot vervanging van veldkcien waarvan dan
weer elders gebruik wordt gemaakt."
De opmerking in de 3e sectie werd niet door spr. gemaakt,
doch door een zyner medeleden. Toch moet hem persoonlijk
iets van het hart. In het voorwoord van het verslag van rap
porteurs wordt gewezen op de late indiening der begrooting.
Inderdaad, spr. althans heeft vóór het onderzoek in de sectiën
weinig tijd beschikbaar gehad. Van eeue reis uit Holland te
ruggekomen had hij maar één dag om alles na te gaan. Na
afloop echter van het sectieonderzoek heeft hij op de secretarie
van vele stukken inzage genomen en daarbij viel het hem op
dat deze afdeeling in den loop der jaren eene uitzetting heeft
verkregenwaartegen met kracht moet worden opgekomen.
Op de begrooting voor 1888 was het eindcijfer van deze af
deeling uitgetrokken tot een bedrag van f 52,GGO en op deze
begrooting tot ƒ03,100; in 1888 was daaronder voor straatver
lichting opgenomen ƒ23,140, thans ook wegens verlaagden
gasprijs ƒ17,350.
Nu zal men spr. tegenvoerendat het gemakkelijk is te kla
gen maar dat men dan ook middelen aan de hand moet doen,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Zaterdag 4 November 1893.
137
om aan de klaebt tegemoet te komen. Dit middel meent spr.,
om te beginnen te hebben gevonden in het bedrag van 2000
voor aankoop van keien, onder volgno. 102 opgenomen. Deze
post kan wel worden gemist, en daarom stelt spr., met het oog
op den stand dezer begrooting, voor, art. 2 van deze afd. on
der volgno. 102 met ƒ2000 te verminderen,
De VoorzittGr doet opmerken dat het verschil in het
eindcijfer van deze afdeeling tusschen de begrooting voor 1888
en die voor 1894 te vinden is in den post voor daggelden van
werklieden. Deze daggelden waren in 1888 niet op één post
uitgetrokken maar over vele verschillende posten in de be
fooling verdeeld. Zij bedragen voor 1894 f 12310, een cijfer
derhalve dat van geen gcringen invlood is op het eindcijfer
van deze afdeeling.
De lieer Reeling Brouwer wijst er op dat de uitgaaf
vuor aankoop van keien vroeger onder afd. IX van dit hoofd
stuk werd opgenomen. Die afdeeling bevatte buitengewone
uitgaven waarvoor geleend werd.
Onder volgno. 102 komt ook nog een uitgaaf voor riolen
voordie eerst sedert de laatste jaren geregeld onder dezen
post wordt opgenomen. Dit is dus ook een reden van de ver-
liooging van het eindcijfer.
Spr. zou niet gaarne het bedrag voor aankoop van keien
missen. Niet alleen de stratenmaar ook kaden en wallen
eischen veel onderhoud. En goed onderhoud is ook financiëel
in het voordeel der gemeente.
De heer Duparc geeft toe, dat ieder de wenschelijkheid
van goed onderhoud der straten zal beamen. De noodzakelijk
heid echter dringt er toede zuinigheid in acht te nemen en op
de kleintjes te letten. En nu vreest hij nietdat het onder
houd er erg onder zal lijdenindien voor één jaar geen keien
worden aangekocht.
Spr. stelt voor, den post onder volgno. 102 met ƒ2000 te
verminderen.
Dit amendement wordt ondersteund en komt in behandeling.
De Voorzitter wijst er op dat de heer Reeling Brouwer
niet gezegd heeftdat de gemeente niet zuinig behoeft te zijn
maar alleen wilde doen uitkomen dat de zuinigheid op dit
punt de wijsheid wel eens kon bedriegen. Dit ziet men aan
de walmuren langs de Tweebaksmarkthet onderhoud van
deze is eenigszins verwaarloosden daarom zou eene geheele
afdoende herstelling eene belangrijke uitgaaf medebrengen.
De heer Bekhui8 stemt met den heer Duparc in. Op zich
zelf acht hij aankoop van nieuwe keien wensehelijk maar om
den stand dezer begrooting heeft hij er geen bezwaar tegen
dien aankoop voor een jaar te verschuiven. Successievelijk is
de uitgaaf voor aankoop van keien verminderd en zij kan voor
dit jaar wel geheel van de begrooting worden geschrapt. Spr.
heeft de begrooting van den directeur der gemeentewerken na
gegaan en heeft daaruit niet kunnen opmaken dat speciale
belangen het behoud van dien post wensehelijk maken.
Spr. wenscht mede te werken tot vaststelling van eene zui
nige begrootingdoch wil aan burgemeester en wethouders de
middelen niet onthoudenom de wegen en straten in goeden
staat van onderhoud te houden. Hij gelooft echter niet, dat
er gevaar voor verwaarloozing van het onderhoud zal ontstaan,
indien in 1894 geen keien worden aangekocht.
Wanneer met zorg wordt gewaaktdat de herstellingen vol
gens de regelen der kunst worden uitgevoerd zullen de stra
ten en wegen ook zonder het gebruik van nieuwe keienin
goeden toestand kunnen blijven.
De lieer Troelstra zegtdat voor het onderhoud van stra
ten noodig is grintzandklinkert en keien. Indien nu deze
laatste niet kunnen worden aangokochtmist men eenvoudig
materiaal voor het gewoon onderhoud der keibestratingen.
De heer van Ketwicli Verschuur deelt mede dat
in de 2e sectie door een der leden de aandacht is gevestigd
op de nieuwe bestrating van den Wirdumerdijk die zóódanig
is verhoogddat het hemelwatereenigszins overvloedig val
lende de veel lager gelegen huizen moet binnendringen. Bur
gemeester en wethouders zeggen in hunne memorie van ant
woord, dat omtrent die gevolgen der verstraling bij hen geene
klachten zijn ingekomen. Spr. heeft na de gemaakte opmer
king in zijne sectiein zijne hoedanigheid van rapporteur, een
onderzoek daarnaar ingesteld en daarbij is hem geblekendat
o.a. bij een flinke regenbui het water den winkel op den hoek
van de Ayttasteeg inloopt en alsdan alles moet worden aange
wend om het geheel ondcrloopen te keeren. De straat ligt
daar veel liooger dan dat huis het ongerief zou te voorkomen
zijn indien de goot langs de straat ook verlegd werd, maar
deze is zeer ondiep en kan al het water niet opnemen.
De heer Wolff vernam van den heer Troelstra, dat de
keien noodig zullen zijn als materiaal voor het onderhoud der
straten. Dit strijdt echter met de mededeeling, in de memorie
van antwoord dat de keien zullen strekken tot vervanging van
veldkeienwaarvan dan weer elders gebruik wordt gemaakt.
Het komt spr. voordat de veldkeien nog wel een jaar kun
nen blijven liggen.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester eu wethou
ders nu niet in staat zijn de klacht van den heer Van Ket
wich Verschuur over de bestrating van den Wirdumerdijk te
beoordeelenmaar dat zij gaarne bereid zijn daaromtrent een
onderzoek in te stellen. Het is vreemd, dat de bewoner van
bedoeld winkelhuis zelf niet heeft geklaagd.
Wat de opmerking van den heer Wolff betrefthet antwoord
van burgemeester en wethouders is in zoover juistdat in ge
meenten als Leeuwarden waar vele soorten van steenen en
keien voor de bestrating worden gebruikt, opschuiving van
materiael plaats heeft. In den regel vervangen Belgische kei
en de veldkeien waar nu reeds Belgische keien liggenmoet
men waar het noodig is voor herstellingen natuurlijk het
zelfde materiaal gebruiken. De bedoeling is dus niet zoo zeer,
om de nieuwe keien uitsluitend ter vervanging van veldkeien
te gebruiken.
De heer Beucker Andreao heeft het amendement van
den heer Duparc op den post onder volgno. 102 ondersteund.
In verband met het door de heeren Bekhuis en Troelstra
gesprokene doet spr. de vraag aan burgemeester en wethou
ders ofwanneer de uitgaaf van 2000 voor aankoop van
keien wordt geschraptook andere posten niet eene verminde
ring moeten ondergaan. Worden er geen nieuwe keien aan
gekocht dan hebben er minder vervloeringen plaats en is er
dus ook minder zand noodig. Er kan derhalve ook op de uit
gaven voor aankoop van zand en kosten van vervloering wel
licht bezuinigd worden.
De Voorzitter doet opmerken dat de heer Beucker An-
drcaewaar hij tot burgemeester en wethouders de vraag richt,
of ook nog andere posten kunnen worden verlaagdde rollen
omkeert.
Die geachte spreker moet zelf, indien het hem voorkomt,
dat enkele posten moeten worden verlaagddc noodzakelijkheid
daarvan aantoonen en dit niet van burgemeester en wethou
ders vragen.