Verslag dei handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 13 Februari 1894. Het resultaat der gehouden stemmingen is dat tot leden dezer commissie worden benoemd uit de le sectie de heer T. Konter met 18, uit de 2e sectie de heer Mr. C. Beekhuis met 20 en uic de 3e sectie de heer H. Beucker Andreae met 18 stemmen. 5. Benoeming van een onderwijzer met acte Fransch aan de gemeenteschool no. 4(vacature D. Vunderink). De voordracht is samengesteld als volgt: 1. H. Oberman te Bergum 2. K. R. Wester terp te Leeuwarden en 3. G. Andries- se te Leeuwarden. De uitslag der stemming is dat alle (21) stemmen op H. Oberman zijn uitgebrachtzoodat deze wordt benoemd. De datum van infunctietreding zal nader door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. 6. Rapport der raadscommissie omtrent een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der gemeentebegroo- ting dienst 1894 Burgemeester en wethouders stellen voor vooralsnog niet over te gaan tot het uitschrijven van de op de gemeentebegroo- ting uitgetrokken geldleening van ƒ357000, maar dit te ver schuiven tot een tijdstip waarop over het bedrag der uitgaven, waarvoor die leening moet dieneno.a. het graven van het ka naal GrachtswalTijnje beter kan worden geoordeeld en in- tusschen voor eenige thans reeds te doene betalingenonder die uitgaven begrepen aan te gaan eene tijdelijke geldleening van f 100,000. Conform het voorstel der commissie wordt dienovereenkom stig besloten en in verband daarmede de gemeentebegrooting te wijzigen volgens het door burgemeester en wethouders aan geboden ontwerp. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee- nen van eervol ontslag aan den onderwijzer K. Dokter. Wordt besloten, aan K. Dokter op zijn verzoek met ingang van 16 Maart 1894 eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de gemeenteschool no. 4. 8. Voorstel van burgemeester en icethouders naar aanlei ding van een verzoek van het comité der werkloozen om eenige werken te doen uitvoeren. Burgemeester en wethouders zijn van oordeel dat dit adres als in strijd met art. 8 der grondwet niet in behandeling kan worden genomen. Het adres is onderteekend door twee personen als voorzitter en secretaris van het comité der werkloozen eene vereeniging, die geene rechtspersoonlijkheid heeft. Volgens den aanhef van het adres is door de werkloozen aan het comité opgedragen dit verzoek tot den raad te richten. Onderteekening uit naam van anderen kan echter alleen ge schieden krachtens schriftelijke bij het verzoek overgelegde vol macht. Burgemeester en wethouders stellen op dien grond voor, het adres als niet voldoende aan de voorschriften der wetter zijde te leggen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt hiertoe be sloten. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ontbinding der huur van eene huizinge en gar denier sland Achter de Hoven. Burgemeester en wethouders deelen mededat zij in vei hand met het voornemenom in den loop van dit jaar een aanvang te maken met het graven van het kanaal Grachtswal- Tijnje, voor welk doel deze vastigheden in 1892 zijn aange I kochtmet de huurders onderhandeld hebben over de voor j waardenwaarop zij van het verdere huurrecht afstand wil I len doen. Het resultaat hiervan isvolgens het overgelegd voorloopig j contract, dat zij tot alstand bereid zijn op voorwaarde dat de I gemeente aan hen eene schadevergoeding van f 1ÜU0 in eem betaleboven de soin van f 99 als vergoeding voor de bootnenj door de laatst voorgaande huurders ingeplant die zij volgens art. 2 der huurovereenkomst verplicht zijn, bij expiratie vanl j den huurtijd op het gehuurde achter te laten tegen ontvang») van genoemde som en voorts op voorwaardedat de huizingi met voorerf, bovenbedoeld van 5 Maart 1894 tot 12 Mei 18951 I gratis aan hen ter bewoning zal worden afgestaan. Bij de vaststelling van deze voorwaarde hebben burgemeester en wethouders rekening gehouden met het feitdat de huur ders die niet in de gelegenheid zijnander geschikt garde- niersland te huren, hun bedrijf althans in 1894/95 niet zullen kunnen voortzetten. Burgemeester en wethouders stellen voor, te besluiten: behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten over te tot ontbinding van het huurcontract van December 1889 me! A. M. Kaastra en zijne echtgenoote F. Ablij aangegaan wegen; de huizingeplaatselijk gekwoteerd Achter de Hoven no. 73 et1 aangrenzend perceel gardeniersland ten kadaster bekend ge l meenle Leeuwarden in sectie G no. 3150, zulks op de voor waarden omschreven in het overgelegd voorloopig contract. De beraadslagingen worden geopend. De heer van Sloterdijck zegtdat de kennisneming van dit voorstel bij hem de vraag heeft doen rijzen of het wel noodig is dat de huur van deze vastigheden wordt ontbonden. Deze vraag is wel gerechtvaardigd als men overweegt, datJ na aanneming van het voorstel, van dezen grond, die voorl f 15000 is aangekocht, van Maart 1894 tot Maart 1895 geetj huur zal worden ontvangen dat aan den huurder f 1000 al schadevergoeding en ƒ99 voor boomgewas zal worden betaald en bovendien deze van 12 Mei 1894 tot 12 Mei 1895 de wc ning gratis zal bewonen. Hiertoe moet men nietdan om dringende redenen overgaan. En deze bestaan volgens spr. niet. Zooals de zaak nu staat is het naar zijne berekening niet te verwachten, dat in 1894 met het kanaal een aanvang zal worden gemaakt. Het kan zijn dat in het najaar enkele panden aan den Grachtswal zullen kunnen worden afgebroken maar of met het eigenlijke graven van het kanaal in dit jaar zal worden begonnen is zeer te betwijfelen. De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft de wetwaarbi de noodzakelijkheid tot onteigening van eenige vastigheden ter j behoeve van dit kanaal wordt uitgesproken aangenomen maar dit is nog maar een begin. Er moet nu volgen een konink lijk besluitaanwijzende de te onteigenen vastighedende benoeming van eene commissie dan aanbieding aan de eige naren van het bedrag, waarbij hunne eigendommen zijn ge schat waaruit een of meer processen kunnen voortvloeien. Voor dit alles is een tijdruimte van een jaar misschien nog te kort. Er is dus veel voor te zeggen dat in 1894 nog geen begin met het kanaal zal worden gemaakt en derhalve het land. waarvan in dit voorstel sprake is voor dat doel nog tot Maar! 1895 kan worden gemist. Spr. zaltenzij van dwaling overtuigdom die reden tegen het voorstel van burgemeester en wethouders stemmen. len moeten erkennenmaar zij meenen wel degelijk dat het rerk in 1894 zal kunnen worden begonnen. Dit zou niet kun- plaats hebbenindien de gemeente nog in het bezit ïoest komen van het grootste gedeelte van het benoodigd ter- fein doch wat de gemeente alleen nog door onteigening moet verkrijgenzijn drie huizen en gedeelten van eigendommen van Jonkvrouw du Tour de erven van Mr. J. Dirks en de er ven de Vries. Dit een en ander is echter van vrij gering be ding en staat voorloopig de uitvoering van het werk niet in den weg. Door deskundigen is de verzekering gegevendat ook |nder deze omstandigheden legen de uitvoering in dit jaar geen [ezwaar bestaat. Bovendien moet niet worden voorbijgezien datindien met de uitvoering tot 1895 wordt gewacht, wel de kosten, die van ïene aanneming van het onderwerpelijk voorstel het gevolg zullen zijn worden bespaard maar dat daartegenover de kus ten staan voor bezoldiging van de buitengewone ambtenaren, die voor dit werk zijn aangesteld en dan een jaar langer in dienst moeten blijven. tien de kunnen ■ïaarjh |eer he I Voor ■gen De heer Reeling Brouwer gelooftdatindien het voor l burgemeester en wethouders aan twijfel onderhevig waswan-1| neer met het kanaal een aanvang zal kunnen worden gemaakt, 1 zij de juistheid van het bezwaar van den heer van Sloterdijck zou- De heer van Sloterdijck hoorde den heer Reeling Brou wer namens burgemeester en wethouders betoogendat bij hen de overtuiging bestaat, dat in 1894 tmet het kanaal zal kunnen worden begonnen. Hieraan heelt spr. niet getwijfeld, ,hij acht de gronden, waaiop die overtuiging berustmet hecht. Voor een deel is door de mededeeling van den geachten vo- spreker aan zijne bedenkingen tegemoet gekomen. Hij Verkeerde n.l. in de meeningdat eerst wanneer al het be- Boodigde terrein in het bezit van de gemeeute was gekomen met het werk een begin kon worden gemaakt. Het is hem nu gebleken, dat dit niet het geval is en hij in zooverre heeft gedwaald. De laatste opmerking van den heer Reeling Brouwerdat indien tot 1895 met de uitvoering wordt gewachtal dien tijd de buitengewone ambtenaren in dienst moeten worden gehou den is juistmaar er staat weer tegenover datmocht de verwachting van burgemeester en wethouders later blijken te optimistisch te zijn geweest en in 1894 geen aanvang met het werk kunnen worden gemaakt, men dan èn de bezoldiging van het buitengewoon personeel heelt te betalen èn bovendien de huur mist van deze eigendommen indien het voorstel wordt aangenomen. Er bestaat voor spr. grond voor de vrees dat bij de ontei gening nog veel oponthoud zal worden ondervonden. Is men werkelijkzooals de heer Reeling Brouwer het deed voorko men voorloopig onafhankelijk van de te onteigenen vastighe den dan had men reeds eerder met het kanaal kunnen be ginnen. Het heeft dus allen schijn dat op het resultaat van de behandeling der wet tot onteigening in de kamers der Sta ten-Generaal is gewacht. iNu komt het spr. beter voor, nog te wachten tot de geheele onteigening is afgeloopen. Men hangt daarbij veel af van de bereidwilligheid der eigenaren die men tot nu toe niet in ruime mate heeft mogen ondervinden. Stuit men bij hen op geene moeielijkheden, dan kan men een spoe digen afloop der onteigening verwachtenmaar de ervaring in dezen verbiedt gunstige verwachtingen. De heer Meijer acht de vrees van den heer van Sloterdijck voor oponthoud, zoodat in 1894 niet met het kanaal zal kun nen worden begonnen, ongegrond. Dit geachte lid vermeent datindien men werkelijk van de te onteigenen vastigheden onafhankelijk waredan wel eerder met het kanaal een aan vang had kunnen worden gemaakt. Spr. kan hierop dit ant woorden de zekerheid, dat in 1894 kan worden begonnen, is eerst na de aanneming der wet door de Eerste Kamer ver kregen. Evenals dit ook altijd bij de Provincie plaats had, kunnen burgemeester en wethouders eerst nu, na die zeker heid te hebben verkregen overgaan tot de aanbesteding van het werk. Hoewel de onteigening nog niet heeft plaats gehad, i-s de gemeente toch voorloopig van de te onteigenen vastig heden onafhankelijk omdat het bezit daarvan voor de uitvoe ring niet direct noodzakelijk ismits het onderwerpelijk voor stel wordt aangenomen en de gemeente de vrije beschikking erlangt van het daarbij bedoeld terrein. Binnen enkele weken zullen de aanvankelijk benoodigde perceelen aan den Grachts wal geamoveerd kunnen worden en waarschijnlijk nog in den loop van deze week kunnen burgemeester en wethouders het bestek en voorwaarden verwachtenzoodat het werk spoedig zal kunnen worden aanbesteed. Onder deze omstandigheden behoeft er geen vrees voor te bestaan dat in 1894 geen be gin zal kunnen worden gemaakt. De heer van Sloterdijck vernam van den heer Meijer een argument, dat hij niet verwacht, doch wel gevreesd heeft. Dit komt in 't kort hierop neêr wordt het onderwerpelijk voor stel van burgemeester en wethouders niet aangenomendan zal niet in 1894 een aanvang met het kanaal kunnen worden gemaakt. Dus door niet aanneming van het voorstel zal de aad burgemeester en wethouders binden in de uitvoering van een werkwaarvoor een post op de gemeente-begrooting voor 1894 is gebracht. Spr. blijft zijn bezwaar handhaven, maar wil de verantwoordelijkheid voor belemmering van burgemees ter en wethouders in de uitvoering van hun plicht, door ver werping van het voorstelniet op zich nemen. Hij zal er zich dus niet tegen verklaren maar blijft bij zijn bezwaar ook al blijkt het niet door een zijner medeleden te worden gedeeld. De heer Bekhuis deelt de zienswijze van den heer van Sloterdijck in deze zaak geheel. Hij had aanvankelijk niet het voornemen zich in het debat te mengen. Hij vreesde ervoor, dat bij de behandeling van dit voorstel de discussiën in de richting zouden worden gestuurd die ze nu genomen hebben. De verantwoordelijkheid die de raad op zich zou nemenin dien hij dit voorstel niet aannam is als wapen gebruiktom den tegenstand te breken. Spr. heeft er reeds lang voor gevreesd dat in dit jaar geen aanvang kan worden gemaakt met het kanaal en daarom ver zette hij zich ook tegen den post voor dit werk op de ge meente-begrooting voor 1894. Hij meentbij de behandeling dezer begrooting duidelijk te hebben aangetoond de wensche- lijkheid, dat eerst de demping van de gracht langs de Twee- baksmarkt moet zijn voltooid en dan met het kanaal kan wor den begonnen. Ook de commissie voor openbare werken was van oordeeldat beide werken na elkaar moeten worden uit gevoerd. Die meening deelt spr. nog. Hij had bezwaar tegen den betrekkelijken begrootingspost en heeft nu ook tegen dit voorstel bedenking. Hij is van oordeeldat men met het kanaal moet wachten tot het volgend jaar. Zijn denkbeeld, dat aan burgemeester en wethouders volkomen bekend is, is, dat de aanbesteding van het graven van het kanaal plaats hebbebijv. in October 1894. Waarschijnlijk zal men dan zekerheid hebben en dan mag men nog van geluk spreken dat de gemeente in het bezit is van de voor het kanaal benoodigde terreinen. In den volgenden winter heeft men dan gelegenheid het werk voor te bereiden en met de uitvoering aan te vangen in het voorjaar. De heeren Reeling Brouwer en Meijer zeiden weldat de aan besteding kan plaats hebbenook al is de gemeente nog niet in het bezit van al het noodige terreinmaar dat blijft dan toch een critiek geval. Men zal we) hier en daar enkele werk zaamheden kunnen verrichtenmaar voor de uitvoering van het hoofdwerk is 't in ieder geval beter, om eerst stellige zekerheid omtrent den eigendom van alle terreinen te hebben. Spr acht dus dit voorstel niet aannemelijk. De heer Troelstra zegtdatzooals alle leden weten bij de behandeling van de gemeente-begrooting door den heer Bekhuis het denkbeeld is ontwikkelddat eerst de demping van de gracht langs de Turfmarkt en de Tweebaksinarkt moest plaats hebben en een volgend jaar tot het graven van het ka-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 2