50 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 12 Juni 1894. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het ver- verleenen van eervol ontslag aan den onderwijzer T. Banda. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van dit voorstel besloten met ingang van 11 Juli 1894 afin T. Banda op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de gemeente school no. 5. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van een plan van verbouwing van de brugwachterswoning op den hoek van het Noordvliet bij de Boomsbrug met bestek en voorwaarden van aanbesteding van dat werk. De heer Dijkstra vestigt de aandacht van burgemeester en wethouders op de aanwezigheid van een paar steenen in den gevel van deze woningdie wellicht om hun ouderdom of een opschrift waard zijn te worden behouden. De Voorzitter deelt mededat burgemeester en wethou ders hierop zullen letten. Hierop wordt het overgelegd plan met het bestek en voor waarden onveranderd goedgekeurd. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der jaarwedden van de onderwijzers aan de scholen van open baar lager onderwijs. (Zie bijlage no. 8 tot het verslag van 's raads handelingen.) Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorte be sluiten behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de verorde ning tot regeling der jaarwedden van de onderwijzers aan de scholen van openbaar lager onderwijs (Gemeenteblad 1892 no. 15) te wijzigen als volgt: 1°. In artikel 3 a. de laatste zinsnede van alinea 4 achter alinea 2 van dat artikel te plaatsen b. de 4e alinea te doen vervangen door de volgende bepaling De onderwijzers aan de gemeentescholen nos. 2 en 4 die belast zijn met het onderwijs in het Fransch of in het Hoog- duitsch worden geplaatst in de derde klasse en indien zij in het bezit der hoofdakte zijnin de tweede klasse. 2°. Artikel 11 behalve alinea één en artikel 12 te doen vervallen. 3o. Eene nieuwe overgangsbepaling vast te stellen Art. 11. De onderwijzers, die bij het inwerkingtreden der gewijzigde verordening vallen in de termen van artikel 3 alinea 4genieten hunne verhoogde jaarwedde van den eersten Januari 1895 af. 4°. Artikelen 13 en 14 te vernummeren in artikelen 12 en 13. Dit besluit treedt in werking den 1 Januari 1895. De beraadslagingen worden geopend. De heer Th0UniSSe leest in de toelichting tot dit voorstel, dat eene verhooging van jaarwedde voor onderwijzers be oogt dat burgemeester en wethouders het onnoodig rekenen ook de onderwijzeressen aan gemeenteschool no. 3 in de ver hooging te doen deelen. De jaarwedden aan de betrekkingen dier school verbondenzijnnaar hun oordeelvoor onge huwde dames ruim voldoende die jaarweddenenkel ter wille van eene uniforme regelingopnieuw te verhoogen achten zij niet wenschelijk. Ook naar aanleiding van het heden ter tafel gebracht adres van den onderwijzersbond meent spr. de vraag te moeten stellen wat burgemeester en wethouders er toe heeft genooptdit alzoo voor te stellen. Spr. toch is er van overtuigddat bij elke tak van dienst waaraan vrouwen werkzaam zijn de ondervinding leertdat deze werkzaam zijn met niet minder ijver, toewijding en suc ces dan de mannen. Waar dus dezelfde toewijding bestaat en dezelfde diensten worden gepraesteerddaar hebben de vrouwen ook aanspraak op gelijke belooning als de mannen. De heer Meijer kan in zijne beantwoording van de vraag van den heer Theunisse beknopt zijn door te verwijzen naar de discussiën bij de behandeling van de vigeerende verorde ning tot regeling der jaarwedden van de onderwijzers in 1892. Ook bij die gelegenheid heeft de heer Theunisse betoogd dat er geen verschil behoorde te zijn tusschen de bezoldiging der onderwijzers en die der onderwijzeressen. Hiertegen is toen aangevoerddat niet alleen op de dienstendie gepraesteerd wordengelet moet worden maar ook op de behoeftenwaar aan moet worden voldaan. En waar de onderwijzer vaak een gezin heeft te onderhoudenen de onderwijzeres natuurlijk- niet daar meenen burgemeester en wethouders, dat voor den eerste een anderen maatstaf moet gelden dan voor de laatste. De heer Theunisse deed dus eigenlijk eene vraag naar den bekenden weg. De heer Duparc herinnert er aan dat hij zich in 1892 bij de behandeling van deze verordening heeft geschaard aan de zijde van burgemeester en wethoudersmaar toen gold 't alleen de jaarwedde van het hoofd van school no. 3. Deze genoot een tracteraent van ƒ1400 en ƒ350 voor vergoeding van huishuureene belooning dusdieook in vergelijking met die van de leeraressen bij het middelbaar onderwijs, vol doende mocht worden geacht. Nu is 't echter iets anders men heeft hier te doen met eene betrekkelijk lage jaarwedde van jonge damesdie in haar eigen onderhoud moeten voor zien en zich tevreden zouden moeten stellen met ƒ100 minder belooning dan de onderwijzer, die denzelfden werkkring heeft. De behoeften van den onderwijzer toch zijn niet grooter dan die van de onderwijzereshij heeft aan zijne jaarwedde toch niet genoeg om daarop te kunnen trouwen. De onderwijzer en de onderwijzeres staan dus hierin gelijk. Spr. zou geneigd zijn te zeggen, dat de onderwijzeressenalthans aan de ge meenteschool no. 3 in mindere conditie zijn omdat zij, met het oog op den standwaartoe de ouders harer leerlingen be- hooren een zekeren staal hebben op te houden. Vóór de totstandkoming van deze verordening bestond er verschil tusschen de tracteinenten van het onderwijzend perso neel aan de gemeentescholen no. 2 en 3. De onderwijzers aan eerstgenoemde school genoten 650, de onderwijzeressen aan de andere school 600. Er was eenige jaren geleden wel eene poging gedaan om de tractementen op hetzelfde bedrag te brengen, doch met geen gunstig resultaat. In 1892, bij de vaststelling der nieuwe verordening, had echter gelijkstelling plaats in dien zin dat voor beide scholen de jaarwedde op 600 werd bepaald op grond dat de behoeften van den on derwijzer niet grooter dan die van een onderwijzeres werden geacht te zijn. Nu heeft spr. er wel bezwaar tegen, dien weg te verlaten en aan de onderwijzers aan de scholen nos. 2 en 4, die onderwijs in het Fransch of in het Hoogduitsch geven, 100 meer tractement toe te kennen, en aan de onderwijzeressen aan de gemeenteschool no. 3, die in hetzelfde geval verkee- ren niet. De heer van Ketwich Verschuur kan zich vereenigen met hetgeen door de heeren-Theunisse en Duparc is gespro ken. Het komt ook hem voordat de onderwijzeressen aan de gemeenteschool no. 3 moeten worden opgenomen in de gun stige bepaling van de door burgemeester en wethouders voor gestelde nieuwe 4e alinea van art. 3 der verordening. In den regel vallen deze onderwijzeressen niet onder de voordeelige bepaling betreffende het bezit der hoofdacteom dat weinigen die acte behalen. Ook bij de laatste vacature aan die school, toen het bezit der hoofdacte bij de sollicitatie tot aanbeveling strektemeldde zich geene sollicitantedie in het bezit dier acte was aan. Spr. heeft nog een ander bezwaar tegen het voorstel zoo als het Loor burgemeester en wethouders is gedaan en wel, dal hierdoor niet wordt voldaan aan den z. i. billijken wensch Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Juni 1894. van de commissie van toezicht op het lager onderwijs. Spr. cr van overtuigd en hij spreekt hier niet als lid dier commissie dat het onderwijs uuu de betrokken school zeer gebaat zou worden door verwezenlijking van het denkbeeld der commissieom n.l. voor het onderwijs in elk der talen het Fransch en het Hoogduitsch eene extra bezoldiging van ƒ100 vast te stellen. üe stoot aan de thans door burgemeester en wethouders voorgestelde wijziging der traclementsverordening is gegeven door een schrijven van het hoofd van gemeenteschool no. 4 den heer Boersma, en den arrondissements-schoolopziener. Het is toch gebleken dat er gevaar bestaatdat de beste onderwijskrachten deze school zullen verlatenindien niet meer belooning wordt uitgeloofd voor het geven van onderwijs in die twee moderne talen. De beste krachten worden thans, door meerdere verdienstennaar elders getrokkendit had onlangs tweemalen plaats. Men vergete daarbij nietdat op die school aan leerlingen tot hun 16e jaar onderwijs wordt verstrekt en dat de vier hoogste klassen 160 leerlingen heb ben. De gemeente mag zich dus wel een gering offer ge troosten om de goede onderwijs-krachten aldaar te behouden. Spr. is van oordeeldat de raad goed zal doen daartoe mede te werkeneene extra belooning van ƒ50, voor het onderwijs in elk van de beide vreemde talen is te gering. Spr. is het met burgemeester en wethouders ook niet eens dat verwisseling van onderwijzers voor het onderwijs niet scha delijk zou zijn. Hij geeft dit toe, indien het personeel slecht ismaar is dit goeddan moet men het trachten te be houden. Daar in het voorstel van burgemeester en wethouders ver wezen wordt naar het oordeel van den heer arrondissements schoolopziener heeft spr. met dezen een onderhoud over deze aangelegenheid gehad en het is hem daarbij geblekendat deze zich eenigszins beklaagt over de wijzewaarop burge meester en wethouders in deze van zijn advies hebben gebruik gemaakt. Deze ambtenaar deelde spreker mededat z. i. niet alleen bij het doceeren van één vreemde taal het aanvangs- tractement eenigszins verhoogd moest worden maar dat be paaldelijk ook voor gemeenteschool no. 4 door verhooging van het salaris bij het geven van onderwijs in twee vreemde talen, ac goede onderwijzers, aldaar werkzaam, moesten kunnen be houden blijven. Daarin was hij het met den heer Boersma en de commissie van toezicht geheel eens en in zijn schrij ven aan burgemeester en wethouders was een en ander uit voerig besproken. Spr. zou er dus prijs op stellen dat de raad alvorens in deze te beslissenkennis neme van bedoeld schrijven van den schoolopziener, dat wel in het voorstel van burgemeester en wethouders wordt aangehaalddoch niet bij de stukken is overgelegd en hij stelt daarom voor, de verdere behandeling van dit voorstel tot de volgende vergadering uit te stellen en burgemeester en wethouders uit te noodigenvóór de nadere behandeling de beide missives van het hoofd van gemeente school no. 4 en van den arrondissements-schoolopziener aan den raad ter kennisneming over te leggen. De heer ThöUniSSÖ zou na deze motie van den heer van Ketwich Verschuur van het woord kunnen afzien. Hij had den lieer Meijerdie hem verweetdat hij naar den bekenden weg vroeg welk verwijt door den heer Duparc eigenlijk reeds is weêrlegd willen antwoorden dat het beginsel, om te beloonen naar mate de behoeftegeen goede maatstaf is. Een gezond beginsel is 'tom te bezoldigen naar de verdienste en den arbeid die verricht wordt. Daarvan uitgaande moet men geen verschil maken tusschen de bezoldiging voor een onderwijzer en eene onderwijzeres. De heer Moijer wijst er naar aanleiding van de opmer king van den heer van Ketwich Verschuur omtrent de missive van den schoolopziener op dat deze missive en die van het hoofd van gemeenteschool no. 4 den raad bekend zijn. In de toelichting op het voorstel wordt gezegd bij welke gelegen heid die missives zijn ingekomen. En nu gaat 't toch niet aan omdat die stukken die den leden bekend zijn niet zijn overgelegd, te zeggen, dat de behandeling moet worden uitge steld. Indien de heer van Ketwich Verschuur er prijs op stelde, die stukken opnieuw te lezen dan had hij eenvoudig den secretaris inzage kunnen vragen. In ieder geval bestaat er geen reden, om de behandeling te verdagen. De heer van Ketwich Verschuur zegt dat de op merking van den heer Meijer juist is de leden van den raad hebben van de bedoelde stukken indertijd bij gelegenheid van eene onderwijzersbenoeming kennis kunnen nemen maar se dert zijn er maanden verloopen en is het te begrijpen dat de inhoud er van hun nu niet duidelijk meer voor den geest staat. Waar nu juist die stukken als uitgangspunten voor hun voorstel door burgemeester en wethouders zijn genomen al thans den stoot daaraan hebben gegeven hadden zij hier niet mogen ontbrekenvooralnu van het daarin aanbevolene slechts voor een deel schijnt te zijn gebiuik gemaakt. De heer Meijer doet opmerken dat bezwaarlijk het vrij omvangrijke advies van den schoolopziener in zijn geheel kon worden overgenomen. Alleen de zin van zijn schrijven is weergegeven. Mocht dit al niet geheel volledig zijn hierover heeft de schoolopziener zich dan te minder te beklagendaar hij toch zooals hij later aan den geachten vorigen spreker mededeelde, het geheel met de commissie van toezicht eens is wier advies vrij ampel in het voorstel wordt besproken. De heer van Ketwich Verschuur wijst er nog op dat in de toelichting op het voorstel door burgemeester en wethouders wordt aangehaalddat de schoolopziener en het hoofd van school no. 4 alleen aandringen op verhooging van het aanvangstractement, teneinde keus uit meerdere sollicitanten te erlangen. Dit schijnt echter niet alles te zijnwat do schoolopziener bij gelegenheid van de vacatures Vunderink en Dokter aan school no. 4 schreef; hij stelde, naar spr. is me degedeeld toen zelfs voorom het salaris van den onderwij zer die voor de beide vreemde talen moest optredentot 1000 in vooruitzicht te stellen. De raad is er thans echter van verstoken kennis te nemen van hetgeen de schoolopziener daarvoor aanvoerde en de bekendheid met diens oordeel acht spr. in deze van belang. De motie van den heer van Ketwich Verschuur tot verda ging der behandeling van dit voorstel wordt voldoende onder steund en maakt een punt van behandeling uit. De Voorzitter zegt, dat meer en meer blijkt, dat van den kant der onderwijzers aangedrongen wordtom aan de verordening te tornen die nog maar zoo koi ten tijd in wer king is. Het is bekend dat deze verordening der gemeente jaarlijks op eene meerdere uitgaaf van ruim 4000 is te staan gekomen. Aan alles komt echter een eind. Burgemeester en wethouders zijn tot het doen van een voorstel tot wijziging der verordeningdie eigenlijk alleen do gemeenteschool no. 4 betrofgedrongen omdat gebleken wasdat er zich geene voldoende sollicitanten voordeden voor eene betrekking van onderwijzer met acte voor talen tenzij eene wijziging in de bezoldiging voor dergelijke onderwijzers werd gebracht. Nu zijn burgemeester en wethouders- nog verder gegaan, en heb ben voorgesteldde wijziging ook op gemeenteschool no. 2 te doen slaan. Bij de behandeling van de gemeenlebegrooting voor dit jaar is aangedrongen op bezuiniging. Indien men nu den weg op gaat, dien de heeren Theunisse, Duparc en van Ketwich Ver schuur op willendan zal het bij de zooeven aangehaalde ver hoogde uitgaaf voor het onderwijs niet blijven. Het is te voor dien dat de eene verhooging van jaarwedde de andere zal uitlokken en waar zal dan het eind zijn Met de voorge stelde wijziging zalalthans wat de gemeentescholen 2 en 4 betreftnaar de meening van burgemeester en wethouders in de behoefte worden voorzien.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 2