68 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 14 Augustus 1894. 7. Benoeming van een stembureau voor de verkiezing van een lid van de Provinciale Staten. De uitslag der gehouden stemmingen isdat tot leden van dit stembureauwaarvan de burgemeester voorzitter iswor den benoemd de heer P. Fabry de Jonge en T. Konter. De overige leden van den raad worden aangewezen om de benoemden bij verhindering of ontstentenis te vervangen. 8. Opmaking van eene lijst van benoembaren tot leden van het college van Zetters. Ter vervulling der vacatures op 1 Januari 1895 in het col lege van zetters te ontstaan door periodieke aftreding van de heeren A. O. Swalue AsmanJ. G. Kutsch Lojenga en P. Fa bry de Jongeworden door burgemeester en wethouders aan bevolen de heeren A. O. Swalue Asman, J. G. Kutsch Lojenga, P. Fabry de JongeG. Hajonides van der MeulenH. ter Horst Wz. G. L. B. J. Feitz F. Hajonides van der Meulen T. P. Plantenga Pz. en P. Attema Dz. Het resultaat der gehouden stemmingen is, dat tot plaatsing op de nominatie, aan den Commissaris der Koningin in te die nen, worden geplaatst de heeren A. O. Swalue Asman met 15, J. G. Kutsch Lojenga met 15 P. Fabry de Jonge met 14 G. H. van der Meulen met 15 H. ter Horst Wz. met 13 en G. L. B. J. Feitz met 11 stemmen. 9. Benoeming van een niet-ambtelijk lid der commissie van aanslag bedoeld bij art. 19 van de wet tot heffing eener be lasting op bedrijfs- en andere inkomsten. Voor de benoeming van een niet-ambtelijk lid van genoemde commissie ter vervanging van den heer G. Menaldadie zijn ontslag heeft genomen wordt door burgemeester en wethou ders voorgedragen de heer T. B. Plantenga Oz. Het resultaat der gehouden stemming is, dat alle (15) stem men zijn uitgebracht op den heer T. B. Plantenga Oz. zoodat deze wordt benoemd. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders om lessen in de geschiedenis aan de Middelbare School voor meisjes op te dragen aan een tijdelijk leeraar. Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt besloten de lessen in geschiedenis aan de school van Middelbaar On derwijs voor meisjes vaceerende door het aan Mej. R. Plaat verleend eervol ontslag aan een tijdelijk leeraar op te dragen op eene bezoldiging, berekend naar ƒ1000 in het jaar, met eene verhooging van ƒ100 voor elk lesuur, dat boven de elf lesuren per week gedurende een cursus door hem wordt ge geven. Door burgemeester en wethouders wordt voor deze tijdelijke betrekking voorgedragen de heer J. H. Brunneleeraar aan de Rijks Hoogere burgerschool alhier. Het resultaat der gehouden stemming is, dat met alle (15) stemmen de heer J. H. Brunne wordt benoemd. 11. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee- nen van eervol ontslag aan den heer Dr. H. A. Middelburg als lid der commissie van toezicht op het lager ouderwijs. Conform de conclusie wordt zonder discussie besloten aan den heer Dr. H. A. Middelburg overeenkomstig zijn ver zoek met ingang van 15 Augustus e.k. eervol ontslag te ver- leenen als lid der commissie van toezicht op het lager onder wijs onder dankbetuiging voor de gedurende een tijdvak van bijna 12 jaren door hem in voormelde betrekking bewezen diensten. 12. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek der begrooting van de stadsarmenkamerdienst 1895. De commissie deelt mededat het onderzoek dezer begroo ting haar geene aanleiding tot eenige aanmerking heeft gege ven, maar dat zij het betreurt, dat de subsidie uit de gemeen tekas voor den dienst van 1895, tot een bedrag van ƒ37241.60 uitgetrokken, wederom hooger is dan het voor 1894 toegestaan bedrag ad ƒ35166.10. De commissie stelt voorde aangevraagde subsidie toe te staan en de begrooting goed te keuren in ontvang en uitgaaf tot een bedrag van ƒ43722.77. De heer TrOölstra heeft naar aanleiding van de opmer king in het rapport der commissie, dat wederom eene hoogere subsidie wordt aangevraagdmet goedvinden van het dage- lijksch bestuur eene conferentie gehad met den voorzitter en den secretaris-boekhouder van de stadsarmenkamer. In de laatste 2 a 3 jaren zijn de voogden genoodzaakt ge weest om eene hoogere subsidiedan aanvankelijk was toe gestaan aan te vragen. Het spreekt van zelf, dat zij hiertoe niet dan noode overgingen en het is dan ook, met het oog op de gemeentebegrooting, niet gewenschtvooral wanneer nog al eene vrij belangrijke verhooging der subsidie noodig is. Voog den wenschen dit voor het vervolg gaarne te vermijden. In die conferentie is voorts aan spr. medegedeelddat de toepassing van den nieuwen maatregeln.l. de instelling van de buurtbezoekers zeer gunstig heeft gewerkt en dat daarvan het gevolg is geweest eene vrij belangrijke besparing op de uitkeering des winters aan de zoogenaamde werkloozen. Daar entegen meenden de voogdennu er toe te mogen overgaan om aan de vastbedeelden n.l. de ouden van dagen en aan hendie door bijzondere omstandigheden bijv. door ziekte hulp noodig hebbeneene eenigszins ruimere bedeeling te verstrekken. Dit denkbeeld is zeer toe te juichendaar de bedeeling tot dusver zoo uiterst gering was. Volgens hunne berekening zouden nu de in 1895 uit te keeren weekgelden bedragen nagenoeg 13400evenals in 1893geraamd is echter 14000, wat niet overdreven kan worden geacht, daar bij een eenigszins strengen winter of door andere omstandig heden de weekgelden allicht tot laatstgemeld cijfer kunnen klimmen. Voor brandstoffen is uitgetrokken ƒ900 en voor kleeding ƒ700, terwij daarvoor in 1893 onderscheidenlijk is uitgegeven ƒ713 en ƒ600. De geneesmiddelen zijn op ƒ450 en de kosten voor het armhuis op ƒ400 meer geraamd dan in 1893 is uitgegeven. Men zou kunnen zeggen, dat de voogden, zich hadden kun nen houden] aan de uitkomsten over 1893, maar toch kunnen de ramingen niet overmatig hoog worden genoemd. Zoo is de raming voor het armhuis zooveel hooger, omdat het getal verlaten kinderen toeneemt en deze omstandigheid van invloed is op de uitgaven voor die inrichting. Hoewel de subsidie), de uitgaven voor 1893 als maatstaf ge nomen, met ten minste 1000 zou kunnen worden vermin derd, meent spr., dat er geen bezwaar bestaat, om de begroo ting onveranderd goed te keuren. Hierop wordt het voorstel der commissie zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 13. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van een verzoek van J. Wijnants e. a. aan Gedeputeerde Staten gerichttot het verkrijgen van eene nieuwe brug over de Tuinen. Door den Commissaris der Koningin is om bericht en raad in handen van den raad gesteld een verzoek van de adres Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 14 Augustus 1894. 69 santen, gericht aan Gedeputeerde Staten om den raad uit te noodigen op zijne afwijzende beschikkingbij besluit van 8 Mei j.l., op het verzoek van deze adressanten tot het maken van een nieuwe brug over het vaarwater de Tuinen, terug te komenen de verbroken communicatie door overbrugging zoo spoedig mogelijk te herstellen. Burgemeester en wethouders geven als hun gevoelen te kennen, dat er geen aanleiding bestaat, op 's raads besluit van 8 Mei j.l. terug te komen. Zij stellen daarom voor, te besluiten aan den Commissaris der Koninginter voldoening aan Z.H.Ed.gestr.'s kantbeschikkingmededeeling te doen van de motievenwaarop het raadsbesluit tot afwijzende beschikking op het adres van Joh. Wijnants e.a. berustmet tekennenge- vingdat bedoeld raadsbesluit, naar het den raad voorkomt, niet aan een hooger beroep onderworpen is zoodat Gedepu teerde Staten de adressanten kunnen verklaren niet ontvankelijk in hun verzoek. Zonder discussie e n hoofdelijke stemming wordt dienover eenkomstig besloten. 14. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van een verzoek van de heeren R. Bloembergen e. a. om de weekmarktinvallende op 31 Augustus e. k.te verstellen. Bij adres d.d. 7 Juli j.l. hebben de heeren R. Bloembergen Ez. en anderenuitmakende de commissie voor de feestviering ter gelegenheid van den aanstaanden verjaardag van H. M. de Ko ningin op 31 Augustus e.k., verzocht om de weekmarkt, welke op dien dag invaltte doen houden hetzij daags te voren hetzij op zoodanigen anderen dag in de weekals den raad geraden voorkomt. Burgemeester en wethouders hebben over het denkbeeld, om die weekmarkt te verstellen het advies ingewonnen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken de Beurscommissie en de Waagcoinmissiedie allen hebben te kennen gegeven dat het niet wenschelijk is tot het verstellen van die weekmarkt over te gaan omdat daaraan te groote bezwaren voor handel en scheepvaart verbonden zouden zijn. Met oog hierop vinden burgemeester en wethouders geen vrijheid een gunstige beschikking op het verzoek in overwe ging te gevenweshalve zij voorstellen het adres van de heeren R. Bloembergen Ez. en anderen te wijzen van de hand. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt hiertoe be sloten. 15. Voorstel van burgemeester en wethouders lol wijziging der verordeningregelende den rang enz. van de ambtenaren en bedienden bij de stadsreiniging (Zie bijlage no. 9 tot het verslag van 's raads handelingen). De conclusie van dit voorstel strektte besluiten art. 4. der verordeningregelende den ranghet getal de bezoldiging en de wijze van benoeming van de ambtenaren en bedienden, belast met de stadsreiniging en de exploitatie van het aschland in de gemeente Leeuwardenopgenomen in het gemeenteblad no. 4. van 1882, te wijzigen, door achter de tweede alinea letter a te plaatsen „doch ten minste 2400" en achter de derde alinealetter bte voegen „doch ten minste 900" met bepaling, dat deze wijziging in werking zal treden met den 1 Januari 1895. De beraadslagingen worden geopend. De heer van Sloterdijck zegt, dat dit voorstel in het bij zonder zijne aandacht heeft getrokken omdat hierdoor wordt afgeweken van het tot nu toe gevolgd systeem volgens het welk de directeur en de opzichters der stadsreiniging voor een deel eene bezoldiging genieten in proportie tot de bruto-op- brengst der exploitatie van het aschland. De bedoeling van dit systeem is zeker geweestom den directeur en de opzichters blijvend belang te geven bij de exploitatie door hieraan al hunne krachten te wijden behartigen zij met hun eigen belang tevens dat der gemeente. Aanvankelijk was de bezoldiging van den directeur bepaald op 700 benevens 3 van hetgeen de bruto-opbrengst van den verkoop van mest- specie en puin meer dan 10000 bedraagt en die van de op zichters op 300 J~ 1 j 9^ van de bruto-opbrengst. Later zijn die bezoldigingen verhoogd maar met behoud van hetzelfde systeem. De vaste bezoldigingen zijn gebracht onderscheidenlijk op ƒ1000 en ƒ375; de veranderlijke bedraagt nu respectieve lijk 4 en IJ °/o van voormelde bruto-opbrengst. Nu stellen burgemeester en wethouders voor een minimum voor de bezoldigingen vast te stellen, zonder echter die wijziging van systeem te adstrueeren. Spr. acht die wijziging beden kelijk en zou gaarne vernemenwaarom burgemeester en wethouders het bestaande systeem niet wenschen vol te hou den. Aan het verzoek van de opzichters zou evengoed wor den voldaan, door bijv. hunne veranderlijke belooning te bepa len op 2 °/o van de bruto-opbrengstdie van den directeur zou dan op 5 °/o kunnen worden gebracht. Hierdoor zou dan niet met het oude systeem worden gebroken. Misschien hebben burgemeester en wethouders eene goede redenmaar spr. kan die niet in het voorstel vinden. Den heer van Eijsinga doet 't leed, dat hij eigenlijk tegen zijn zin niet met dit voorstel kan medegaan vooral waar tiet ambtenaren betreft die met ijver en toewijding hunne betrek king en de daaraan verbonden werkzaamheden vervullen. Maar met het oog op de gemeenle-financiën heeft spr. bezwaar om tot verhooging hunner bezoldigingen over te gaan. Dezen weg opgaande zouden zeker van andere ambtenaren ook adressen om verhooging van jaarwedden inkomen. Spr. heeft den bij het voorstel overgelegden staat van de op brengst der exploitatie en de bezoldigingen van den directeur en de opzichters over de laatste 18 jaren nagegaan en daaruit is hem gebleken, dat in de jaren 1885, 1886 en 1893 de bezoldigingen nagenoeg even hoog waren. Toch is in de ja ren 1885 en 1886 geen voorstel ingekomen om de bezoldigin gen te verhoogen of op een minimum vast te stellen. Hij begrijpt daarom nietwelke de reden iswaarom dit thans wel is geschied. Hij ziet niet in het bezwaar tegen het vaststellen van een minimum voor de bezoldigingen, dat door den heer van Sloterdijck wordt geopperdmaar hij acht het tegen het belang van de gemeentefinanciën om dat minimum zoo hoog te stellen. Wordt mettertijd de opbrengst beter, dan worden de bezoldigingen ook hooger. Er is menig ambtenaar, die geringer salaris geniet. Waarom nu dadelijk het minimum zoo hoog te stellen en de gemeente nog meer de schade te doen gevoe len van de mindere opbrengst? Men kan niet voorzichtig ge noeg voor de gemeentefinanciën zijn, nu zoovelen de gemeente verlaten die voor een aanzienlijk bedrag deelden in de ge meente-belasting. Spr. stelt daarom voorin art. 4 der verordening in de tweede alinea in plaats van 2400 te lezen 2200 en in plaats van ƒ900 in de derde alinea te lezen ƒ800. Dit amendement wordt niet ondersteund en blijft dus buiten behandeling. De heer Troelstra zegtnaar aanleiding van de vraag van den heer van Eijsinga, waarom burgemeester en wethouders niet reeds vroeger zijn gekomen met een voorstel tot verhoo ging dezer bezoldigingen dat daarin ligt opgesloten dat zij niet uit zich zeiven met dergelijk voorstel zouden komen. Het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 2