70 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 14 Augustus 1894.
adres der opzichters heeft hun nu tot het onderwerpelijk voor
stel aanleiding gegeven.
Deze wijzen in hun adres er op dat in 1878 toen eene
pensioensregeling in behandeling was, hunne bezoldiging werd
geraamd op 975, terwijl die bezoldiging in 1892 ƒ826.48
en over 1893 797,181 heeft bedragen.
Dit belangrijke verschil leverde voor burgemeester en wet
houders termen op voor een gunstig advies op het verzoek
waarin zij ook de bezoldiging van den directeur willen begre
pen zien. Deze genoot in 1878 ƒ2708.22 en in 1893 ƒ2125.83,
ook een te belangrijk verschil.
Het stelsel van procentsgewijze belooning moge goed zijn
indien het leiden moet tot zóó groote afwijkingen, dan schuilt
er een gebrek in. Hoe dit te verhelpen Burgemeester en
wethouders meenden een oplossing te hebben gevonden door
als minimum te stellen de gemiddeld over de laatste 18 jaren
genoten belooning en kwamen daarbij tot de slotsom, dat die voor
den directeur heeft bedragen 2378 per jaar, of in ronde som
2100 en voor de opzichters 892 of in -onde som 900.
Men vergete bij de beoordeeling van deze cijfers niet dat se
dert 1875, toen de bestaande bezoldigingen werden vastgesteld,
de werkzaamheden belangrijk zijn toegenomen het tonnenstel
sel heeft een groote uitbreiding gekregen waarvan grootere
verantwoordelijkheid en meer toezicht het gevolg zijn.
Spr. is niet voor het door den heer van Sloterdijck geopperd
denkbeeld, om de procentsgewijze belooning te verhoogen. De
mindere opbrengst der exploitatie is een gevolg van de lagere
prijzen van het compost. Komen er later betere tijden in dit
opzichten was het percentage dan hoogerde belooningen
voor den directeur en de opzichters zouden dan zóó kunnen
stijgen dat ze te hoog zouden moeten worden geacht. Bo
vendien door aanneming van de voorgestelde wijziging doet
men niets te kort aan het bestaande systeemde prikkel
voor de ambtenaren blijft bestaan maar men geeft hun den
waarborgdat hunne belooningen met kunnen dalen beneden
een behoorlijk en in verhouding tot hunne werkzaamheden bil
lijk cijfer.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt nu zon
der hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer van Eijsinga verklaart zich tegen.
16. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
van de ver ordening,{regelende de jaarwedden van de onderwij
zers aan de scholen van openbaar lager onderwijs
(Zie bijlage no. 8 tot het verslag van 's raads handelingen.)
Hierbij wordt voorgesteld, te besluiten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten de veror
dening lot regeling der jaarwedden van de onderwijzers aan
de scholen van openbaar lager onderwijs (Gemeenteblad 1892
no. 15) te wijzigen als volgt
lo. In artikel 3
a. de laatste zinsnede van alinea 4 achter alinea 2 van dat
artikel te plaatsen
b. de 4e alinea te doen vervangen door de volgende bepa
ling
De onderwijzers aan de gemeentescholen nos. 2 en 4 die
belast zijn met het onderwijs in het Fransch of in het Hoog-
duitsch worden geplaatst in de derde klasse en indien zij
in het bezit der hoofdakte zijn in de tweede klasse.
2o. Artikel 11 behalve alinea één en artikel 12 te doen
vervallen.
3o. Eene nieuwe overgangsbepaling vast te stellen als alinea
2 van afft. 11
De onderwijzers die bij het inwerkingtreden der gewijzigde
verordening vallen in de termen van artikel 3 alinea 4genie
ten hunne verhoogde jaarwedde van den eersten Januari 1895 af.
4°. Artikelen 13 en 14 te vernummeren in artikelen 12 en 13.
Dit besluit treedt in werking den 1 Januari 1895.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Konter zal zich met dit voorstel vereenigen, maar
zou nog eene kleine uitbreiding daaraan willen geven door wij
ziging van de voorlaatste alinea van het art. 3 dat thans in
behandeling is. Deze alinea luidt als volgt
„Hij die van elders tot onderwijzer in deze gemeente wordt
benoemd en reeds meer dan twee jaren bij het lager onder
wijs in dienst is, wordt geplaatst in de derde klasse."
Deze bepaling nu leidt tot onbillijkheden. Spr. stelt het ge
val dat twee onderwijzers tegelijk de akte behalen en eene
betrekking buiten deze gemeente verkrijgen. Indien zij nu na
li jaar naar eene betrekking alhier solliciteeren en de beste
wordt benoemd dan wordt deze geplaatst in de 4e klasse
jaarwedde ƒ500. Eerst na 2 jaar dienst in deze klasse kan
hij tol de 3e klasse worden bevorderd.
De andere, de minste van de twee, gelukt het een half jaar la
ter hier te worden geplaatst. Hij heeft nu zijne 2 dienstjaren
elders volbrachten wordt dadelijk aangesteld in de 3e klasse
jaarwedde ƒ600 en is dus li jaar eerder in het genot van
eene hoogere jaarwedde dan de andere die boven hem staat.
Dit nu kan de bedoeling van het artikel niet zijn. Men heeft
een voorbeeld van de onbillijkheid die het gevolg van de be
staande bepaling is, in het adres door de onderwijzeres Mej. G.
M Visservóór eenigen tijd aan den raad gericht. Daardoor
werd spr's. aandacht op deze bepaling gevestigd. Met eene
wijziging van slechts 4 woorden is deze zaak in het reine te
brengen.
Spr. stelt voor, de 3e alinea van art. 4 aldus te lezen: „Hij,
die van elders tot onderwijzer in deze gemeente wordt benoemd,
kan, zoodra hij twee jaren bij het lager onderwijs in dienst is,
worden geplaatst in de derde klasse."
De Voorzitter acht het voorstel van den heer Konter niet
een amendement op de wijzigingen door burgemeester en
wethouders voorgesteldmaar meer een zelfstandig voorstel.
Hij geeft derhalve in overweging, eerst omtrent het voor
stel van burgemeester en wethouders te beslissen waarna de
vergadering kan besluitenom het voorstel van den heer Kon
ter al dan niet terstond in behandeling te nemen.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt nu zon
der hoofdelijke stemming onveranderd aangenomen.
Hierop wordt beslotenhet voorstel van den heer Konter
terstond aan de orde te stellen.
De heer Troolstra erkentdat bij eerste lezing van dat
voorstel de portée er van hem niet recht duidelijk is geworden.
Hij verzoekt voorlezing van dat voorstel.
De Voorzitter voldoet aan dat verzoek. Hij resumeert de
motieven van den heer Konterwelke deze heeft geput uit het
door hem aangehaald voorbeeld van twee onderwijzers waar
van de knapste, binnen 2 jaren dienst buiten deze gemeente,
alhier wordt benoemd en dus niet valt onder de toepassing
van de derde alinea van dit artikelterwijl dit wel het geval
is met den andere, die een half jaar later hier wordt benoemd.
De heer Meijer meent zich te herinneren dat de derde
alinea bij amendement in het artikel is gebracht. De bedoe
ling van den voorsteller van het amendement zal geweest zijn,
om bij de benoeming eenigen waarborg te hebben, dat men een
onderwijzer krijgt die bewijzen heeft kunnen geven van een
goed onderwijzer te zijn.
Spr. erkentdat er oogenschijnlijk in het gevalzooals dat
door den heer Konter is voorgedragen iets onbillijks is gele
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 14 Augustus 1894. 71
gen. Maar is nu, vraagt hij, dat ééne voorbeeld voldoende,
om daarom de verordening lo wijzigen Door een langen
termijn van twee jaren te stellen, is het mogelijk geworden
dat men goede onderwijskrachten verkrijgten de kans wordt
minder indien de termijn korter werd genomen.
Op dien grond acht spr. aanneming van het voorstel van den
heer Konter niet wenschelijk.
De heer Kontcr gelooftdat het gevalwaarvan hij zoo
even sprak zich tenminste nog eenmaal heeft voorgedaan
evenwel zonder dat de aandacht er op gevestigd is geworden.
Spr. blijft bij zijne meeningdat een onrechtvaardige toestand
is geschapen waaraan door de door hem voorgestelde wijzi
ging kan worden tegemoetgekomen. Spr. ziet niet in dat dit
in de practijkvoor de verkrijging van goede onderwijskrach
ten bezwaar zal opleveren. Een onderwijzer moet twee jaren
in dienst zijn geweest bij het lager onderwijsom in de derde
klasse te kunnen worden geplaatst, maar waarom te eischen,
dat de diensttijd elders moet zijn doorgebracht Kan hij niet
indien hij binnen twee jaren na zijne eerste aanstelling in die
gemeente werd benoemd het overige van die twee jaren hier
uitdienen en dan in de derde klasse worden geplaatst Zou
dit tot zoo groote schade voor het onderwijs zijn Spr. kan
het niet gelooven. De opleiding tochdie de jonge onderwij
zers in die twee jaren genieten zal hier wel minstens even
goed zijn als elders.
De heer Meijer wijst er op dat het door den heer Kon
ter aangehaalde geval zich hier niet heeft voorgedaan. Het
geval met mej. Visser viel niet onder dit artikelmaar onder
art. 11 zij meende krachtens dit laatste artikel aanspraak op
eene hoogere jaarwedde te hebben.
Onrechtvaardig kan de bepaling der verordening nimmer zijn^
hoogstens in sommige gevallen onbillijk en dat komt bij elke
tijdsbepaling voor. De sollicitanten zijn bekend met de be
staande bepaling en kennen de gevolgen er van zij zijn vol
komen vrijom al dan niet te solliciteeren.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Konter wordt in stemming ge
bracht en aangenomen met 8 tegen 7 stemmen die van de
heeren van der Scheer van Sloterdijck Meijer Troelstra
Fabry de Jonge, Reeling Brouwer en van Eijsinga.
Alzoo is besloten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Statende veror
dening tot regeling der jaarwedden van de onderwijzers aan
de scholen van openbaar lager onderwijs (Gemeenteblad 1892
no. 15) te wijzigen als volgt:
lo. In artikel 3
a. de laatste zinsnede van alinea 4 achter alinea 2 van dat
artikel te plaatsen
b. de 3e alinea te doen vervangen door de volgende bepaling:
Hij, die van elders tot onderwijzer in deze gemeente wordt
benoemd kan zoodra hij twee jaren bij het onderwijs in
dienst is, worden geplaatst in de derde klasse;
c. de 4e alinea te doen vervangen door de volgende bepa-
ling:
De onderwijzers aan de gemeentescholen nos. 2 en 4, die
belast zijn met het onderwijs in het Fransch of in het Hoog-
duitsch worden geplaatst in de derde klasse enindien zij
in het bezit der hoofdakte zijn in de tweede klasse.
2o. Artikel 11 behalve alinea één en artikel 12 te doen
vervallen.
3°. Eene nieuwe overgangsbepaling vast te stellen als alinea
2 van art. 11:
De onderwijzers, die bij het inwerkingtreden der gewijzigde
verordening vallen in de termen van artikel 3 alinea 4ge
nieten hunne verhoogde jaarwedde van den eersten Januari
1895 af.
4°. Artikelen 13 en 14 te vernummeren in artikelen 12 en 13.
Dit besluit treedt in werking den 1 Januari 1895.
17. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststel
ling van eene verordening op het beheer van het Stadsziekenhuis
(Zie bijlage no. lü tot het verslag van 's raads handelingen.)
Daar geen der leden in het algemeen het woord verlangt
wordt overgegaan tot behandeling der verordening artikelsge-
wijze.
Art. 1.
Het stadsziekenhuis te Leeuwarden is bestemd tot verpleging
van behoeftigen.
Het dient tevensom aan ziekendie niet tot de eigenlijk
gezegde behoeftigen behooren gelegenheid te geven voor eigen
rekening aldaar geneeskundige behandeling en verpleging te
erlangen.
De gebouwen tot het ziekenhuis behoorende zijn
a. het hoofdgebouwgekwoteerd wijk DBlokhuisplein
no. 38;
b. het gebouwgekwoteerd wijk AVoorstreek no. 360
aangewezen voor lijders aan besmettelijke ziekten
c. de lokalen bestemd tot onderzoek van publieke vrouwen.
De heer van Sloterdijck gelooftdat de eerste alinea
van dit artikel eene geringe wijziging behoort te ondergaan.
Er staat n.l., dat het stadsziekenhuis is bestemd tot verpleging
van behoeftigen. Dit is niet juist en moet zijn „voor behoef
tige zieken". Voor verpleging van behoeftigen die niet ziek
zijnis het stadsarmhuis bestemd. Indien er gesproken
wordt van behoeftige zieken dan sluit dit ook beter aan bij
de 2e alinea, waar van andere niet behoeftige zieken sprake
is.
De Voorzitter acht de opmerking van den heer van Slo
terdijck op zich zelf niet onjuist, maar eene toevoeging van
zieken is in deze toch eigenlijk overbodig, omdat het voorafgaande
woord „stads^/fcArmhuis" duidelijk aanduidt, dat het voor zieken is
bestemd.
De heer van Sloterdijck zegt, dat indien de gang van
redeneering van den voorzitter juist waser ook in de 2e ali
nea van dit artikel niet van zieken behoefde te worden gespro
ken. Men zou dan kunnen volstaan met in plaats van zieken
te stellen „hen."
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders het denkbeeld van den heer van Sloterdijck overnemen.
Het aldus gewijzigde artikel wordt zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
Art. 2.
In het stadsziekenhuis kunnen worden opgenomen
a. ziekendie van wege de stadsarmenkamer onderstand
genieten, zij het ook, dat die onderstand alleen bestaat in ge
neeskundige hulp met inachtneming van het bepaalde bij art.
10 der verordening op den genees-, heel- en verloskundigen
dienst voor behoeftigen, vastgesteld den 22 November 1892;
b. zieken waarvoor door het bestuur eener instelling van
weldadigheid, binnen deze gemeente gevestigd, opneming op zijne
kosten verlangd wordt;
c. personen wier opneming door den geneesheer-directeur
ter oorzake van plotseling opgekomen omstandigheden gebie
dend noodzakelijk wordt geachtofschoon niet tot de behoef
tigen behoorende
d. publieke vrouwen lijdende aan geslachtsziekten
e. behoeftige vrouwen wier bevalling aanstaande is