102 Verslag der handelingen van den gemeenteraad t<^ Leeuwardenvan Maandag 5 November 1894. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Maandag 5 November 1894. 103 De Voorzitter wijst er nog op, dat onderscheidene ge meentewerken een jaarlijksch onderhoud behoeven, dat uit den aard der zaak niet altijd nader kan worden gespecificeerd. De heer van Ketwich Verschuur wees o.a. op den post van onder houd van het gemeentehuis. De ondervinding heelt geleerd dat elk jaar een zeker bedrag noodig is voor kleine reparatiën, maar nu gaat 't niet aan deze te speciliceeren. Dit is ook het ge val wat betreft het onderhoud der bruggen. Is het noodig een nieuw dek of andere belangrijke herstelling aan te brengen, dan kon daarvoor een bedrag worden vastgesteldmaar van de kleine herstellingen die zeker elk jaar moeten plaats hebben doch niet vooruit zijn te detailleeren gaat 't niet aan eene specificatie te geven. Spr. maakt van deze gelegenheid gebruik om zijn dank uit te spreken voor de welwillende woorden, door den heer Duparc gericht tot burgemeester en wethouders, tot den voorzitter dezer vergadering en tot den secretaris. Wat spr. persoonlijk aangaat en dit zal met de andere leden van het dagelijksch bestuur ook wel het geval zijn hij waardeert die noorden zeer. Het is waar, dat zij blootstaan aan op- en aanmerkingen, die dikwijls de qualificatie van insinuatie niet kunnen ontgaan. Zij gaan echter te rade met hun plichtgevoel om te werken in eene be paalde richting, hun aangewezen door het belang van de gemeente en van de ingezetenen. Wat zij, op die wijze aan den weg tim merende ondervinden krijgen zij op den koop toemaar zij trachten dergelijke minder welwillende critiek niet al te zwaar op te nemen. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Hierop wordt overgegaan tot de behandeling der uitgaven. Volgnos. 03—67hoofdstuk Iafd. I worden onveranderd aangenomen. Volgno. 68. Jaarwedde van den directeur den hoofdopzich ter enz. der gemeentewerken ƒ7800. Rapporteurs deelen mede dat in de sectiën naar aanleiding van 's raads besluit van 25 September j.l. waarbij burgemees ter en wethouders gemachtigd werden, om, in afwachting eener wij ziging der verordening van 1883 (gemeenteblad no. 17) eene oproeping te doen van sollicitanten naar de betrekking van directeur der gemeentewerken op eene jaarwedde voorloopig van 2400de aandacht op dezen post werd gevestigd in zoo verre hij na evengenoemde wijziging met 400 zal kunnen worden verminderd. De heer Duparc kan zich met dit denkbeeld vereenigen. Het besluitom eene oproeping te doen voor de vervulling dei- betrekking van directeur der gemeentewerken op eene jaar wedde voorloopig van 2400, staat in beginsel gelijk met eene wijziging der verordening. Waarom nu de begrooting on noodig met eene meerdere uitgaaf van ƒ400 bezwaard? De heer van Ketwich Verschuur kan zich met het denkbeeld van den heer Duparc niet vereenigen. De verorde ning van 1883 (gemeenteblad no. 17) zegt, dat de directeur der gemeentewerken eene bezoldiging geniet van ƒ2200 met vrije woning of bij gemis daarvan eene vergoeding daarvoor van ƒ600. Nu is den 25 Sept. j.l. door den raad besloten burgemeester en wethouders te machtigen eene oproeping te doen van sollicitanten, in deze op eene jaarwedde van f 2400, met mogelijke opklimming tot 2800. Spr. heeft dit besluit zóó opgevat dat men wilde beproeven, voor eene jaarwedde tot dit verminderd bedrag een geschikt persoon te vindenen, indien dit geluktedoor wijziging der verordening voor het vervolg de jaarwedde op dit bedrag vast te stellen. Het had kunnen zijndat voor dat salaris geen geschikt persoon ware te vinden geweest; dan zou een hoogere som moeten worden uitgeloofd en kon de verordening onveranderd blijven. In ieder geval is thans de verordening, die de jaarwedde bepaalt, nog niet gewijzigd en dit moet bij de vaststelling van dezen post in het oog gehouden worden. De heer Duparc antwoordtdat de pogingom een di recteur der gemeentewerken op eene jaarwedde van 2400 te vinden als gelukt mag worden beschouwd. Er is zelfs reeds eene voordracht van burgemeester en wethouders ingekomen. Nu moet men in dit geval nadat de raad tot het doen van I eene oproeping op de jaarwedde heeft besloten niet te slaafsch I vasthouden aan het beginselom niet incidentieel bij de be- I handeling der gemeentebegrooting eene jaarwedde te veran deren en niet te veel aan de letter der verordening blijven hangen. Spr. stelt voor, dezen post met f 400 te verminderen. De heer van Ketwich Verschuur blijft van oordeel I dat op het voorstel van den heer Duparc niet kan worden in gegaan, zoolang de betrekkelijke verordening niet is gewijzigd; deze is op dit oogenblik in deze zaak de eenige richtsnoer. De heer Bekhuis is het met den heer Duparc eens. Waar om zou men dezen post op ƒ400 meer uittrekken terwijl men toch stellig zeker weetdat dit meerdere niet zal worden uit gegeven? Het is eene kwestie van vorm, maar op de begroo ting moeten toch cijfers gebracht worden die gebaseerd zijn op uitgavendie te voorzien zijn dit is het geval ook met I dezen post en daarom kan deze met ƒ400 worden verminderd. De heer Troölstra heeft geen bezwaar tegen het voorstel van den heer Duparc. Het is te voorzien dat op dezen post 400 minder zal worden uitgegeven. Dit bedrag kan dan .wor den gevoegd bij den post voor onvoorziene uitgaventerwijl I zoo noodiglater het artikel meer gewijzigd kan worden. Het I blijft dus eigenlijk hetzelfde. Burgemeester en wethouders heb- I ben deze kwestie ter zijde gelaten omdat rapporteurs daar- I omtrent geen bepaald voorstel deden. De heer Beucker Andreae heeft in zijne sectie het I voorstel gedaan tot vermindering van dezen post met 400I ofschoon men toen nog niet voor het feit stond dat er zich sollicitanten hadden voorgedaan op eene jaarwedde van 2400. Nu is de voordracht ingediend en kan de post gerust met f 400 worden verminderd. De heer Duparc heeft met genoegen opgemerktdat bur gemeester en wethouders zijn voorstel ondersteunen. Hij meent er nogmaals op te moeten wijzen dat op eene wijziging dei- verordening is geanticipeerd door het besluitom burgemeester en wethouders te machtigen tot het doen van eene oproeping I van sollicitanten op eene jaarwedde van 2400. De heer Oostorhoff wijst er opdat het een feit is dat het tractement van den nieuwen directeur der gemeentewerken strikt genomen niet is gewijzigd. In de oproeping is een la- I ger cijfer genoemd. In het nu ten eenenmale ondenkbaar vraagt spr. dat het I genoemde cijfer nog gewijzigd wordt? Hij meent daarom, dat I deze post in overeenstemming moet blijven met de verordening I en eerst dan gewijzigd kan worden indien wijziging van de I verordening is voorafgegaan. De heer Duparc erkentdat alles mogelijk is maar de I heer Oosterhofï' houde het spr. ten goede, als hij zegt dat de I mogelijkheid, die door dezen geachten spreker wordt gesteld, I hem wel wat casuistisch voorkomt. Spr. kan zich niet voor- j stellen dat na het besluit tot het doen van eene oproeping van sollicitanten op eene jaarwedde van ƒ2400 en nadat on- I derscheidene sollicitanten zich hebben aangemeld waaruit eene voordracht is opgemaaktde persoon die eventueel zal wor den benoemd, bezwaar zou maken om de benoeming op die jaar wedde te aanvaarden en eene bezoldiging van 2800 verlangt. De heer Meijer wijst er den heer Duparc op, dat wel een der wethouders met diens voorstel kan medegaan maar dat dit niet het gevoelen is van burgemeester en wethoudersal thans niet van spr. De heer Duparc zeidedat, door het be sluit tot het doen van eene oproeping op eene jaarwedde van /'2400, principieel tot wijziging der betrekkelijke verordening is besloten. Dit besluit draagt echter een voorloopig karakter; het moet nog door eene wijziging der verordening worden ge volgd. Zooals de zaak nu staatis het te voorzien dat de raad later tot eene wijziging zal overgaan maar hierop mag men dezen post nog niet baseeren. De leden van den raad mogen niet door dezen post gebonden worden in hun oordeel over eene eventueele wijziging. Practisch laat deze kwestie spr. koudmaar principieel niet. Het kan toch zijndat er onder de leden van den raad eeni- gen zullerj zijn die bezwaar hebben om bij de verordening de jaarwedde van den directeur der gemeentewerken vast te stellen op 2400. Het gaat dus niet aandoor middel van een begrootingspost te praejudicieeren op de wijziging der ver ordening. Dit zou een gevaarlijk antecedent zijn. De heer van Sloterdijck zal zich ook tegen het voorstel van den heer Duparc verklaren op de gronden door den heer Meijer aangevoerd. Wat dit geachte lid zeideis den heer Duparc eigenlijk uit het hart gegrepen. Deze toch stelde bij elke gelegenheid op den voorgrond dat wijziging eener verordening niet incidenteel bij de behandeling der gemeente begrooting kan plaats hebben. Spr. kan zich niet begrijpen dat hij nu ontrouw is geworden aan dat beginsel. Het is hoogst waarschijnlijkdat de raad eene wijziging in de verordening zal aanbrengenmaar de heer Meijer heeft duidelijk uiteenge zet dat daarop niet mag worden geanticipeerd door eene wij ziging van een begrootingspost. De heer Duparc had de opmerking van den heer van Sloterdijck verwacht. Hij zal ook verder steeds met dit ge achte lid er voor strijden dat principieele zaken niet inciden teel worden afgedaan. Maar in dit geval is 't iets anders de raad heeft spr. moet het nog eens herhalen, op de zaak reeds gepraejudicieerd door het besluit om eene oproeping te doen op eene jaarwedde van 2400. Indien er nu bezwaar bestaatom vóórdat de verordening in dien zin is gewijzigd dit bedrag op de begrooting te brengen, met even weinig recht had dan die op roeping mogep plaats hebben. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Duparc wordt in stemming ge bracht en aangenomen met 13 tegen 7 stemmen, die van de heeren Reeling Brouwer, Dijkstra, Wolff, Oosterholl', van Ket wich Verschuur, Meijer en van Sloterdijck. De heer de la Faille was nog niet ter vergadering ver schenen. De posten onder volgn. 69 tot en met 102 worden zonder discussie vastgesteld. Volgn. 102, hoofdstuk III, afd. I, art. 2, onderhoud van stra ten, pleinen, kaden, enz. ƒ10.000. De heer Duparc zal zich geen partij stellen in zake de gedane vraagof dedoor de demping van de Turfmarktde Tweebaksmarkt en de Druifstreek ontstane straat niet onder eene enkele benaming zou dienen te worden aangeduid. Hij heeft een geheel ander gedeelte der stad te bespreken dat door niet minder dan zes woorden wordt aangewezen „Plein vóór het Paleis van Justitie." Bij het sectie-onderzoek vestigde spr. hierop reeds de aandacht van den voorzitter, die de toezegging deed de zaak bij burgemeester en wethouders ter sprake te zullen brengen. Spr. wenscht thans in het midden te laten de vraag, of het r.iet de raad is, die de namen aan straten behoort te geven, gelijk in andere gemeenten geschiedt. De raad alhier heeft zich echter reeds sedert jaren neergelegd bij de regeling der zaak door burgemeester en wethouders, en daarom wenscht spr. nu ook maar weer burgemeester en wethouders aan te beve len aan genoemd plein een anderen, beteren naam te geven. Men zou even goed kunnen spreken van „Plein achter het Wan delpark" of Plein tegenover de Rijks hoogere burgerschool" nf ook van „Plein tusschen het Ruiterskwartier en het Zaailand". Er is aan spr. medegedeeld dat het plein officieel wel eens wordt genoemd „Plein van Justitie". Waarom vraagt spr. Toch niet, omdat daar in 1860 de eenige, gelukkig ook de laatste, terechtstelling van een menscli heeft plaats gehad In elk geval zou het om die reden eene alles behalve fraaie naam zijn. Hoe 't intusschen ook zij, spr. herhaalt zijne aanbeveling aan burgemeester en wethoudersom aan dit plein een ande ren naam te geven. Verlegen behoeven zij er niet om te zijn. Zij hebben slechts terug te denken aan den avond van 18 Juni 1892, toen onze beminnenswaardige jeugdige Koningin zich daar aan duizenden menschen vertoonde en waardoor dit plein, nog steeds zonder eigenlijke benamingeene zekere wijding ontving. Men noeme het daarom „Wilhelmina-plein." Het zal dan eene waardige aansluiting zijn bij de zich in de nabijheid bevindende WillemskadeSophialaan en Prins Hen drikstraat. De Voorzitter zegt, dat de heer Duparc tegen den naam van het „plein vóór het Paleis van Justitie" vooral dit bezwaar heeftdat die naam te lang is. Die geachte spreker is hierin niet met zijn tijd medegegaan. Lange namen zijn niet uit de modespr. heeft maar te wijzen op de straks gedane mede- deeling, dat door den heer K. E. Brunger is aangenomen de benoeming tot „plaatsvervangend niet-ambtelijk lid der com missie van aanslag bedoeld bij de wet tot heffing eener be lasting op bedrijfs- en andere inkomsten." De raad kan omtrent dit punt geen beslissing nemen maar spr. geeft de verzekering dat burgemeester en wethouders het geven van eene andere benaming van het plein vóór het Paleis van Justistie in over weging zullen nemen. De heer Duparc herinnert er aan, dat hij als lid van den raad heeft mede te werken aan verordeningen en besluiten voor de gemeentemaar geen deel heeft aan de samenstelling van rijkswetten. Hij erkent intusschendat meer dan één rijkswet veel heeft van eene cacografie. Deze post wordt hierop zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. Volgno. 103. Onderhoud van vaarten, waterleidingen, brug gen en pijpen, wallen enz. 6200. De heer van Ketwich Verschuur verwijst naar het verslag van rapporteurs, alwaar bij dezen post staat aangetee- kenddat onderscheidene leden der 3e sectie de noodzakelijk heid betoogden om nabij en langs de nieuwe verbreeding van de Tuinen een hek te doen plaatsen, met welk denkbeeld rap porteurs zich vereenigden. Het is ook hun voorgekomen dat er gevaar te voorzien is voor menschen en voor voertuigen die van de Turfmarkt komende de Tuinen rechts of links op gaan of -rijden. Daarom is het van belang, aan het eind van de Turfmarkt eene keering op den walkant aan te brengen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 2