2 Verslag der handelingen van den gi
te Leeuwarden, van Dinsdag 8 Januari 1895.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
I rangschikken.
Leeuwarden, van Dinsdag 8 Januari 1895.
De stukken sub. 2 tot en met 7 worden ter visie gelegd, om
in eene volgende vergadering te worden behandeld.
8. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring der bovenwoning Prins-Hendrikstraat no. 13.
9. Alsboven tot onderhandsche verhuring van diverse ge
meente-eigendommen.
Wordt besloten, de voorstellen sub. 8 en 9 nog heden te be
handelen.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een voorzitter en een lid vati het stem
bureau der tweede afdeeling voor de verkiezing van een lid
van den raad op 15 Januari e. k., wegens verhindering van de
heeren Dr. N. Reeling Brouwer en Jhr. Mr. G. van Eysinga.
Het resultaat der gehouden stemmingen is dat tot voorzit
ter wordt benoemd de heer J. Troelstra en tot lid de heer N.
T. Haverschmidt ieder met 20 stemmen. De heeren Mr. J. C.
Meijer en S. H. Hijlkema verkregen ieder 1 stem.
De overige leden worden aangewezen, om de benoemden bij
ontstentenis of verhindering te vervangen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhand
sche verhuring van een perceeltje weiland bij de Bolswarder-
brug.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, onderhands
voor den tijd van drie jaren, in te gaan den 12 Mei 1895 tot
5 Maart 1898 aan Gerrit Harmens llerrema te Marssum in
huur af te staan het aan de gemeente Leeuwarden behoorend
perceel land bij de Bolswarderbrugter grootte van 28 are 20
centiare kadastraal bekend gemeente Dronrijp in sectie B. no.
256, tegen een huurprijs van f 20 per jaar, onder borgstelling
van Sjoerd Sijbes Veeman te Marssum en verder op door bur
gemeester en wethouders te stellen voorwaarden.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een adres van A. C. Beeling e. a. om beurtelings ie wor
den belast met het opwinden en onderhouden en het leveren van
uurwerken in gemeentegebouwen.
De adressanten allen uurwerkmakers alhier, verzoeken om
het opwinden en onderhonden der aan de gemeente behoorende
uurwerken zoomede de leveranlien niet steeds aan den heer
G. de Looze op te dragen maar het zoo in te richten dat
ieder vakman beurtelings wordt begunstigd.
Burgemeester en wethouders herinneren er aan, dat in 1885
besloten werd, de betrekking van kloksteller dezer gemeente
op te heffen en te vereenigen met den werkkring van den opper
toeziener op de tijdregeling.
De raad was van oordeeldatindien de verantwoordelijk
heid voor de goede regeling van de uurwerken aan eèn amb
tenaar werd opgedragener voldoende waarborg bestond dat
de daaraan verbonden werkzaamheden met de meeste nauwge
zetheid worden uitgevoerd.
De heer G. de Looze is tot oppertoeziener op de tijdregeling
benoemd en als zoodanig van eene vaste aanstelling voorzien.
De werkkring van dezen ambtenaar isnaar het oordeel van
burgemeester en wethouders niet van dien aard dat die beur
telings aan de alhier gevestigde uurwerkmakers kan worden
opgedragen.
Zij stellen derhalve voorte besluiten
a. het verzoek van A. G. Beeling e. a., om beurtelings te
worden belast met het opwinden en onderhouden van de uur
werken in de gemeentegebouwen te wijzen van de hand.
b. aan de adressanten te berichten dat op hun verzoek
om beurtelings te worden belast met de levering van uurwer
ken voor gemeenlegebouwen voor zoover dat in het belang
van de gemeente wordt geachtbij voorkomende gelegenheden
zal worden gelet.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt hiertoe be
sloten.
4. Voorstel der raadscommissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen tot het wijzigen en opnieuw vaststellen van
de verordening, houdende algemeene bepalingen van politie voor
de gemeente Leeuwarden.
(Zie bijlage no. 21 tot het verslag van's raads handelingen.)
De conclusie van dit voorstel luidt
de verordening houdende algemeene bepalingen van politie
voor deze gemeente, na artikelsgewijze behandeling, op nieuw
vast te stellenzooals ze is opgenomen in het Gemeenteblad
van 1893 no. 15, met dien verstande, dat:
a. art. 22 worde gelezen als volgt
„Hij, die een hand- of kruiwagen over een trottoireen met
„klinkertsteenen bestraatlangs de huizen loopend voetpad of
„eene door burgemeester en wethouders uitsluitend voor voet
gangers aangewezen brug voertdaarover een vat roltof
„daarop mei een wieier rijdttenzij in geval van dringende
„noodzakelijkheid tot het naderen van een bepaald erf, wordt
„gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden."
b. in art. 86 aan het slotin plaats van „ten minste tien
gulden" worde gesteld „ten hoogste tien gulden".
c. na art. 92 als art. 93 volge
„Met geldboete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft
„lo. hij, die op of aan de openbare straat zich ophoudt of
„gedraagt zóó dat hij een ander belemmert of lastig is en
„hieruit verstoring van de openbare orde of van de nachtrust
„der omwonenden zou kunnen voortkomen
„2o. hij, die in een geval, als sub lo bedoeld, niet op de
„eerste vordering van den commissaris of een beambte van
„politie zich aanstonds verwijdert en van daar verwijderd houdt."
d. de nummering van de artikelen 93 tot 101 worde gewij
zigd in dien zindat voor ieder artikel worde bestemd het
nummervolgende op datwaaronder het nu voorkomt.
Door de commissie wordt nog nader voorgesteld
I. art. 101 (nieuw) te lezen als volgt.
„Met het inwerkingtreden dezer verordening is vervallen de
verordening houdende algemeene bepalingen van politie voor
de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij raadsbesluit van 28
Juni 1887 (gemeenteblad van 1887 no. 7), gewijzigd bij raads
besluiten van 28 Januari 1890 (gemeenteblad van 1890 no. 3),
van 9 December 1890 (gemeenteblad van 1891 no. 2), van 8
Augustus 1893 (gemeenteblad van 1893 no. 14) en van 24 Oc
tober 1893 (gemeenteblad van 1893 no. 19).
II. art. 101 (oud) te doen vervallen.
De beraadslagingen worden geopend over het voorstel sub
a. tot wijziging van art. 22.
De heer Bekhuis heeft in de toelichting gelezen dat aan
leiding tot het voorstel van deze wijziging heeft gegeven het
misbruik dat van de nieuwe Meelbrug wordt gemaaktdoor
haar met handkarren en kruiwagens te berijden. Spr. vraagt
nuof er meer dergelijke bruggen zijn waarop deze bepaling
van toepassing zal zijn. Hij herinnert zich de Verwersbrug
die hij dikwijls passeert en die ook een voetbrug is maar die
wordt ook met kruiwagens bereden.
Spr. wenscht naar aanleiding van deze zaak eene opmerking
te maken. Wanneer burgemeester en wethouders te eeniger
tijd een besluit nemen waarbij deze en andere bruggen uit
sluitend voor voetgangers worden aangewezen dan wordt dit
afgekondigdmaar hierdoor wordt het besluit niet voldoende
ter algemeene kennis gebracht. Zou hetom overtredingen te
voorkomen niet wenschelijk zijnbij of op deze bruggen bor
den te doen plaatsen houdende kennisgeving dat die bruggen
uitsluitend voor voetgangers zijn bestemd? Zoo wordt ook door
middel van aan de huizen aangebrachte borden bij straten, waar
omtrent door den burgemeester voorschriften zijn gegeven be
treffende het inrijden, hierop de aandacht gevestigd.
De Voorzitter zegtdat burgemeester en wethouders tot
nu toe niet in de gelegenheid zijn geweest, om eene brug uit-
sluitend voor voetgangers te bestemmen. Zij zullen echter wel
I in overweging willen nemen en er geen bezwaar tegen hebben,
I om overeenkomstig het denkbeeld van den heer Bekhuis die
bijzondere bestemming door borden kenbaar temaken. In ant-
I woord op de vraag van den geachten vorigen spreker deelt
spr. mede dat ook de Verwersbrug eigenlijk eene voetbrug is
i en er waarschijnlijk nog meer dergelijke in de gemeente zijn.
De heer van Sloterdijck herinnert aan de Blauwe- en
Poppebruggen over het Vlietdie onder de voetbruggen zijn te
Wat nu het denkbeeld van het plaatsen van borden bij brug-
jj gen betreftspr. acht dit minder noodzakelijk. Het gebruik van
3 voetbruggen met hand- of kruiwagens heeft in hoofdzaak plaats
door ingezetenen en deze moeten geacht wordende betrekke-
lijke verordeningen te kennen. Iets anders is 't wat aangaat
het inrijden of berijden van sommige straten. De voorschriften
hieromtrent moeten niet hoofdzakelijk door ingezetenen maar
I ook door vreemdelingen in acht worden genomen en het is
j daarom wenschelijk, ze door middel van borden ook onder de
I aandacht van laatstgenoemden te brengen. Deze borden kun-
nen gemakkelijk tegen muren worden aangebrachtmaar dit
is niet het geval bij bruggen.
Het voorstel lot wijziging van art. 22 wordt nu zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Sub b stelt de commissie voordat in art. 86 aan het slot,
in plaats van „ten minste tien gulden" worde gesteld „ten
I hoogste tien gulden."
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover-
eenkomstig besloten.
Sub c stelt de commissie voor, te besluiten:
na art. 92 als art. 93 volge
„Met geldboete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft
„lo. hij, die op of aan de openbare straat zich ophoudt of
„gedraagt zóó dat hij een ander belemmert of lastig is en
„hieruit verstoring van de openbare orde of van de nachtrust
•- „der omwonenden zou kunnen voortkomen
„2o. hij, die in een geval, als sub lo bedoeld, niet op de
„eerste vordering van den commissaris of een beambte van
„politie zich aanstonds verwijdert en van daar verwijderd houdt."
De heer Troelstra deelt mededat dit voorstel de vraag
bij hem heeft doen rijzen of hier niet een element in eene
strafverordening zal worden gebrachtdat er niet in tehuis
behoort. Hij meentdat geen strafwetgever preventieve maat-
regelen neemt, doch altijd met straffen bedreigt bepaald bedre
ven feiten. Het voorgestelde nieuw artikel 93 bevat bepalin
gen die met dat systeem breken. Hier wil men niet straffen
„het zich ophouden" of „liet zich gedragen" op zich zelf, maar
alleen, wanneer daardoor verstoring van de openbare orde of
van de nachtrust van anderen kan ontstaan. Dit laatste wil
men dus voorkomen en daardoor werkt de maatregel preventief.
Dit is spr 's eerste bezwaar.
Hij heeft nog een bezwaar tegen dit artikel. Het heeft hem
werkelijk bevreemddat in Leeuwarden dat bekend slaat als
eene plaats waar orde en rust heerschen en zeer zelden op
stootjes plaats hebbenin eene politieverordening eene bepa
ling zou moeten worden opgenomen die nergens elders in eene
verordening voorkomt. Ware er sprake van Amsterdam waar
vooral in den laatsten tijd bijna dagelijks iets voorvaltdat tot
j verstoring van de openbare orde kan leidendan ware 't wat
anders daar zou eene dergelijke bepaling raison kunnen heb
ben maar hier is tot dusver niets voorgevallen, wat voor spr.
deze bepaling zou wettigen.
Spr. gelooft verderdat de uitvoering van de voorgestelde
bepaling tot groote moeilijkheden zal aanleiding geven, vooral
voor de politie. Haar wordt dikwijls verweten dat zij zonder
tact en veel te gestreng optreedtmaar nu moet ook alles
worden vermeden, wat haar dat verwijt op den hals zou kun
nen doen halen; dit toch zou zeker het geval zijn, als het
voorgestelde artikel werd aangenomen en het tot uitvoering kwam.
Het artikel sub 1 luidt: „met geldboete van ten hoogste tien
gulden wordt gestraft hij die op of aan de openbare straat
zich ophoudt of gedraagt zóódat hij een ander belemmert of
lastig is en hieruit Verstoring van de openbare orde of van de
nachtrust der omwonenden zou kunnen voortkomen." Een po
litiedienaar zal dan in de eerste plaats moeten beoordeelenof
iemand in iets wordt belemmerd of dat men iemand lastig is
en als hij meent dat dit het geval isdan moet hij nog be
oordeelen of daaruit verstoring der openbare orde of van
nachtrust zou kunnen ontstaan.
Inderdaad een lastige zaak die tot allerlei onaangenaamheden
aanleiding kan geven.
Als iemand zich vóór een bepaald huis ophoudt en een ander,
die dat binnen wil treden, een woord toespreekt, is er dan
sprake van „belemmering" of „lastig vallen"
Spr. zou zeggen van neen belemmering om binnen te treden
zal er zijn, als men zich vóór de deur posteert en iemand niet
wil doorlaten maar dergelijke belemmering zal toch op zich
zelf wel strafbaar zijn. Voor de toepassing dezer bepaling zal
de politie in beoordeelingen moeten treden en dit maakt haar
taak uiterst moeilijk en stelt de ingezetenen aan onaangenaam
heden bloot.
Het tweede onderdeel van het artikel slaat op het eerste.
Indien men zich ergens ophoudt is men strafbaar en, zoo men
op eerste vordering zich niet verwijdert, is men ook in over
treding.
Het is gebleken dat de commissie naar het schijntzelve
ook weinig vrucht verwacht van de nieuwe strafbepaling. Zij
toch zegtdatindien eene bepaling als nu wordt voorgesteld,
had bestaan botsingen als nu door ongeroepen inmenging
van sommigen in de handelingen van anderen zijn voorgeko
men misschien hadden kunnen worden voorkomen.
In het algemeen heeft de politie nu reeds de noodige be
voegdheid om bij opstootjes en oploopen krachtig op te tre
den om, waar de nieuwsgierigheid bij sommige gelegenheden
te groot wordtruimte te maken in één woord zij heeft de
macht, om belemmeringen in het verkeer en daardoor versto
ring der openbare orde te voorkomen daarvoor is geene nieuwe
bepaling noodig. Nimmer is spr. tenminste de noodzakel k-
heid daarvan gebleken.
De heer BeekllUÏS kan zich geheel aan het door den heer
Troelstra gesprokene aansluiten. Ook hij ziet in de nieuwe be
paling en de uitvoeiing er van eene te groote beperking van
de vrijheid der burgers en daarom zal hij er tegen stemmen.
Spr. heeft nog een ander bezwaar. Het zal geheel van het
inzicht van den verbaliseerenden politiedienaar afhangenof
eene vervolging zal kunnen worden ingesteld. Strafbaar zal
men zijnindien men een ander zóó belemmert of lastig is
dat daaruit verstoring van de openbare orde of van de nacht
rust der omwonenden kan voortkomen. Het hangt dus meer
af van het karakter van hem die lastig gevallen wordtdan
van de daad van hem, die lastig is.
Spr. voert verder aan dat in art. 89 dezer verordening hij
die op of aan de openbare straat rumoer of burengerucht maakt,
waardoor de openbare orde kan worden verstoordbedreigd
wordt met eene straf van geldboete van ten hoogste tien gulden.
Nu zal in art. 93, waar het veroorzaken van gevaar voor
burengeruchtzonder dat dit gevolg werkelijk aanwezig behoeft
te zijn strafbaar wordt gesteld de straf lager moeten zijn dan
in art. 89.