Verslag der handelingen van den gemeenteraad to Leeuwarden, van Dinsdag 8 Januari 1895.
VERORDENING, houdende algemeene bepa
lingen van politie voor de
gemeente Leeuwarden.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, var. Dinsdag 8 Januari 1895.
7
f Van de schriftelijke ingediende bezwaren wordt door den
secretaris bewijs van ontvang afgegeven.
I Een afschrift van dat verslag wordt op de secretarie ter in
zage voor een ieder nedergelegd.
6
den heer Troelstradat een politiedienaar, die procesverbaal
opmaakt wegens liet rijden op klinkertpaden, zich niet behoelt
af te vragen, of door dat rijden ook schade zou kunnen wor
den veroorzaakt. Hij heelt alleen het feit van het rijden te
constateeren.
De commissie bedoelt echter iets anders. Niet ieder, die las
tig is, wil zij strafcaar stellen maar, zooals uit de toelichting
voldoende blijkt en door den heer van Sloterdijck nader is ont
wikkeld, alleen hem, die lastig is zóódat verstoring van de
openbare orde hieruit kan voortkomen. Spr. zal de eerste zijn,
te erkennen, dat hierbij aan de politie eene groote macht wordt
toegekend, maar voor hem bestaat hierin geen bezwaar. Men
moge de politie wel eens van lauwheid hooren beschuldigen,
van verwijten dat zij er haar werk van zou maken, om het
den ingezetenen lastig te maken, is spr. althans niets bekend.
Mocht de voorgestelde bepaling in de verordening worden
opgenomen dan meent spr., dat men van hel hoofd der po
litie en van den commissaris van politie mag verwachten dal
deze wel zoodanige maatregelen zullen nemen, dat de veror
dening voor de ingezetenen niet zal worden, wat men noemt,
eene draconische wet.
De heer van Ketwicll Verschuur wenscht nog een
enkel woord in het midden te brengen naar aanleiding van het
bezwaar van den heer Troelstra, dat misschien door meerdere
leden wordt gedeeld. Deze is van meening, dat bij de nieuwe
bepaling te veel wordt overgelaten aan de appreciatie van de
politiedienaren. De heer van Sloterdijck haalde uit de alge-
meene politieverordening reeds eenige voorbeelden aan waar
dergelijke macht aan de politie wordt toegekend, als thans
wordt voorgesteld. Die macht is echter niet zoo groot, als
het wel schijnt, indien men ten minste rekening houdt met het
slot van het artikel, de conditie voor de strafbaarheid, het
geen blijkbaar ook door den heer Beekhuis niet wordt in acht
genomen.
Spr. kan nog wijz'en op artikel 94 der verordeningwaar
bij met straf wordt bedreigd hij, die bij aankomst of vertrek
van eenig openbaar middel van vervoer zijne diensten aanbiedt,
om voor iemand goederen of voorwerpen te dragen of te ver
voeren, daarbij deze tegen den wil van den houder of recht
hebbende aanraakt en in het algemeen zijne diensten op onbe-
scheidene of hinderlijke wijze opdringt. Kan men zich een
meer subtiel element van een strafbaar feit denken, dan in de
laatste woorden is neêrglegd, en dat toch ook ter beoordee
ling aan de politie is overgelaten
Spr. wijst ook nog op de artt. 426 en 431 van het wetboek
van strafrecht, volgens welk laatste artikel strafbaar is hij, die,
rumoer of burengerucht verwekt, waardoor de nachtrust kan
worden verstoord. Alle deze bepalingen loopen, wat betreft de
appeciatie van het feit parallel met de nu voorgestelde. Ook
hier komt zeer veel op het oordeel van den verbalisant aan.
Doch juist daarom lette de autoriteitdie de politie-beambten
benoemt, er nauwkeurig op, wie zij als zoodanig aanstelt.
Men bedenke echter nog, dat in ieder geval bij den rechter de
eindbeslissing berust.
De beraadslagingen worden gesloten.
Art. 93 (nieuw) sub 1 wordt in stemming gebracht en aan
genomen met 11 tegen 10 stemmen, die van de heeren Kon
ter, Bekhuis, de Jonge, Theunisse, Meijer, Haverschmidt
Troelstra, FeitzBeekhuis en Wolff.
Art. 93 sub 2 in stemming gebrachtwordt aangenomen
met 13 tegen 8 stemmen, die van de heeren Konter, Bekhuis,
de Jonge, Meijer, Haverschmidt, Troelstra, Feitz en Beekhuis.
Het artikel wordt hierop in zijn geheel zonder discussie vast
gesteld.
De heer Troelstra verzoekt aanteekening in de notulen, dat
hij zich tegen verklaart.
Het voorstel sub d, zoomede het nader voorstel der com
missie worden zonder discussie en hoofdelijke stemming on
veranderd aangenomen.
De verordening wordt nu artikelsgewijze in haar geheel be
handeld en zonder eenige bespreking vastgesteld als volgt
Art. 1.
Hijdie nalaatde openbare waterstaatswerken, tot gemee-
nen dienst van allen bestemd, niet in onderhoud of beheer bij
het rijkde provincie de gemeente of waterschappen, waar
van het onderhoud ten zijnen laste is ten genoegen van bur
gemeester en wethouders schouwbaar te maken en ten allen
tijde schouwbaar te houden wordt gestraft met geldboete van
ten hoogste vijfentwintig gulden.
De verplichting tot onderhoud van deze werken rust op hem,
die als onderhoudplichtige op den definitief vastgestelden leg
ger is aangewezen.
Zijn vereenigingen zedelijke lichamen stichtingen of per
sonen die niet het beheer hunner goederen hebben als on-
derhoudplichtigen aangewezen of moeten personen met ande
ren één werk onderhouden dat hun gemeen is dan zijn de
bestuurders dezer vereenigingen zedelijke lichamen en stich
tingen de beheerders van genoemde goederen en zij, die met
anderen één werk moeten onderhouden dat hun gemeen is
aansprakelijk.
Tegen hem van wien blijkt, dat de overtreding buiten zijn
toedoen is gepleegdwordt geen straf uitgesproken.
Art. 2.
De eigenaren van de in het vorig artikel bedoelde werken
ofingeval daarop een zakelijk recht rust zij die krachtens
dit recht het genot hebben of, eindelijk, de eigenaren of ge
nothebbers krachtens zakelijk recht var. goederen waarop de
wettige verplichting tot onderhoud van die werken rustwor
den op na te noemen leggers als onderhoudplichtigen van die
werken aangewezen.
Deze leggers vermelden
a. de soort, de benamingen de nauwkeurige omschrijving
van het werk
b. de nauwkeurige kadastrale aanduiding van de perceelen
op welke de verplichting tot onderhoud rust
c. het aandeeldoor ieder dier perceelen in den onder-
houdslast te dragen
d. de eigenaren of hen die krachtens zakelijk recht het
genot van deze eigendommen hebben.
Art. 3.
leder legger wordt door burgemeester en wethouders opge
maakt en daarna gedurende dertig dagen voor ieder ter inzage
op de secretarie der gemeente nedergelegd.
Van die nederlegging geschiedt ten minste drie dagen tevo
ren openbare kennisgeving
a. door aanplakking van eene bekendmaking op de daarvoor
bestemde plaatsen binnen de gemeente
b. door plaatsing van die bekendmaking in de Leeuwarder
Courant.
Aan de belanghebbenden wordtvoor zoover mogelijk, schrif-
lijk mededeeling van die nederlegging gedaan.
Art. 4.
Zoolang de legger ter inzage ligt en acht dagen daarna is
n ieder bevoegd, mondeling of schriftelijk bezwaren daarte-
n bij burgemeester en wethouders in te brengen.
In de in het vorig artikel bedoelde kennisgeving wordt her
innerd aan die bevoegdheidmet vermelding van tijd en plaats,
waarop burgemeester en wethouders zitting zullen houden tot
het aanhooren van de mondeling in te brengen bezwaren.
Art. 5.
Van de mondeling ingebrachte bezwaren wordt proces-ver
baal opgemaaktdat door hen die de bezwaren hebben in
gebracht mede wordt onderteekend.
Art. 6.
Burgemeester en wethouders zenden binnen veertien dagen
Ba hunne in art. 4 bedoelde zitting den ontworpen legger met
|e bij hen ingekomen bezwaarschriften en het proces-verbaal
in het vorig artikel bedoeld, aan den gemeenteraad en voegen
bij die stukken een verslagwaarin zij hun gevoelen over de
ingebrachte bezwaren mededeelen.
3 Van de inzending en nederlegging van het verslag geschiedt
terstond daarna openbare kennisgeving op de wijzeomschre
ven in art. 3, en bovendien schriftelijke kennisgeving aan hen,
flie bezwaren tegen den legger hebben ingebracht.
Een afschrift of uittreksel van het verslag van burgemeester
en wethouders wordt tegen betaling van de kosten verstrekt
ban ieder die dit verlangt.
Art. 7.
Binnen veertien dagen na de kennisgevingin het voor
gaande artikel vermeldkunnen bij den gemeenteraad bezwa
ren tegen den legger en de daarbij overgelegde stukken wor
den ingebracht.
Art. 8.
De raad onderzoekt de ingebrachte bezwaren en stelt ver
volgens den legger na daarin de noodzakelijk geoordeelde ver
anderingen te hebben aangebrachtvoorloopig vast bij een met
Jedenen omkleed besluit, dat binnen acht dagen daarna aan
jaien die bezwaren hebben ingebrachtwordt medegedeeld.
Door den raad kunnen ook ambtshalve veranderingen inden
j legger worden gemaakt.
Art. 9.
Binnen acht dagen na de voorloopige vaststelling, in het vo-
j._l'ig artikel vermeldwordt de legger gedurende veertien dagen
■er inzage van een ieder op de secretarie nedergelegd en daarna
Haan Gedeputeerde Staten gezonden.
j De legger vermeldt de dagteekening van de opmaking en van
1de voorloopige vaststellingde termijnen gedurende welke hij
Iter inzage heeft gelegen en de dagen waarop daarvan ken-
[ïnisgeving is gedaan.
Art. 10.
Van de voorloopige vaststelling en van de inzending aan Ge
deputeerde Staten zoomede van het ter inzage liggen in het
vorige artikel bedoeld geschiedt kennisgeving op de wijzein
art. 3 omschreven en onder mededeeling van de bepaling
opgenomen in het volgende artikel.
Art. 11.
Binnen drie weken na de in het vorige artikel bedoelde ken
nisgeving kunnen bij de Gedeputeerde Staten bezwaarschriften
tegen den legger worden ingediend.
Art. 12.
De legger wordt door Gedeputeerde Staten na onderzoek van
de bezwaarschriften en naar de hierop gevolgde beslissingen
definitief vastgesteld en ten blijke hiervan gewaarmerkt.
Gedeputeerde Staten geven aan het gemeentebestuur kennis
van de definitieve vaststelling van den legger en van de daarin
door hen, naar aanleiding van de ingekomen bezwaarschriften,
aangebrachte veranderingen of aanvullingen.
Op verlangen van Gedeputeerde Staten geschiedt gelijke ken
nisgeving door tusschenkomst van het gemeentebestuuraan
hendie bij Gedeputeerde Staten bezwaarschriften hebben in
gediend.
Art. 13.
Binnen veertien dagen na de terugontvangst van den door
Gedeputeerde Staten definitief vastgestelden leggerwordt hij
door burgemeester en wethouders afgekondigd bij openbare
kennisgeving op de wijze in art. 3 omschreven.
Art. 14.
De legger treedt in werking acht dagen na zijne afkondiging.
Art. 15.
Een ieder is bevoegd ter secretarie inzage te nemen van
den legger en afschriften of uittreksels daarvan op zijne kosten
te vorderen.
Art. 16.
De vastgestelde legger wordt telkensna verloop van vijf
jaren, door burgemeester en wethouders, met inachtneming
van de bepalingen, vervat in artt. 215, aan eene herzie
ning onderworpen.
Art. 17.
Bij overgang van den eigendom van of van een zakelijk recht
op onderhoudplichtige perceelen of ingeval van het vestigen
van zoodanig rechtwordt door burgemeester en wethouders
ambtshalve of op verzoek van belanghebbendenmet inacht
neming der bepalingen van artt. 215, de vereischte wijzi
ging van den legger bevorderd.
Art. 18.
De eigenaar van een sloot of van eenig ander waterniet
vallende in de toepassing van art. 1 diena eene schriftelijke
aanmaning van burgemeester en wethouders te hebben beko
men tot het ten hun genoegen schoonmaken of doen schoon
maken van die sloot of dat watervoor zoover zijn eigendom
strekt, daaraan niet binnen den bij die aanmaning bepaalden
tijd voldoetwordt gestraft met geldboete van ten hoogste
vijftien gulden.
Art. 19.
Met geldboete van ten hoogste vijftien gulden wordt gestraft
hij, die, hetzij hij al of niet met het onderhoud van het be
trokken werk is belastplaveien of kunstbedden van de open
bare straat geheel of gedeeltelijk wegneemt of schendt al
ware het ook door het wegbreken of wegnemen van enkele
steenen of steigerwerken op de openbare straat plaatst, tenzij
het een of ander geschiede met vergunning van of namens
den burgemeester en met opvolging van de door of namens
dezen aan de vergunning te verbinden voorwaarden.
Art. 20.
Met geldboete van ten hoogste vijf gulden wordt gestraft