Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 22 Januari 1895. Dienovereenkomstig wordt besloten. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van een verzoek van G. Jansenom kwijtschelding van eene door hem beloopen boete wegens te late oplevering van werk. In de vergadering van den 18 December 1894 werd om be richt en raad in handen van burgemeester en wethouders ge steld een adres van G. Jansen aannemer van de werken tot demping en rioleering van de gracht langs de Turfmarkt, de Tvveebaksmarkt enz., die daarbij verzoekt, dat hem kwijtschel ding worde verleend van de boete door hem beloopen wegens te late oplevering van deze werken. De adressant heeft bezwaar zoowel tegen liet opleggen der boeteals tegen de wijze waarop deze is toegepast. Burge meester en wethouders deelen te dien aanzien mede dat zij bij de berekening van het bedrag der boete het volgende heb ben in acht genomen. Volgens het bestek en voorwaarden moesten alle daarin omschreven werken provisioneel zijn goedgekeurd op den 15 Augustus 1894. Den 10 November d.a.v. heeft de aannemer te kennen ge geven dat de werken gereed waren en verzocht hij die te mogen opleveren. Volgens het advies van den directeur der gemeentewerken bij missive d.d. 4 December 1894 no. 536,3 kon de 10 November 1894 worden beschouwd als den dag van geheele provisioneele oplevering en was de aannemer dus 75 dagen in verzuim. Hierbij moesten volgens 33 der Algemeene Voorwaarden in aanmerking worden genomen de omstandigheden, onafhan kelijk van den wil des aannemers die hem m de uitvoering van de werken hinderlijk zijn geweest, in deze dus de zooge naamde regenuren. Blijkens de overgelegde weekstaten door den aannemer en den opzichter onderteekendhebben zicii gedurende de uitvoe ring van de werken 264 regenuren voorgedaan ofde dag op 10 uren gerekend, 27 regendagen. Er blijven dus van de 75 dagen 48 over, die de aannemer in verzuim is geweest en hij beliep derhalve een boete van 48 X f 25 f 1200. De adressant beroept zich echter op de buitengewone on gunstige wêersgesteldheid in dezen zomer, waardoor hij met bijna onoverkomelijke tegenspoeden te kampen heeft gehad. Door de groote massa's regendieook blijkens officiëele waarnemingen, zijn gevallen, werd telkens verrichte arbeid on gedaan gemaakt, hetgeen natuurlijk gepaard ging met veel tijd verlies en buitengewone uitgaven. Burgemeester en wethouders erkennen, dat de wêersgesteld heid gedurende de laatste maanden van de uitvoering der wer ken den aannemer ongunstig is geweest maar die tegenspoed ware hem bespaard gebleven, indien hij van den beginne af het werk beter en krachtiger had aangevat en de voorberei dende werken met meer zorg had aangelegd. Reeds terstond bij den aanvang van het werk bleek dit bij het leggen van den dam in de gracht langs de Tuinen. Het duurde geruimen tijd, voordat deze geheel dicht was. Dit had het gevolg, dat reeds de termijnen van 1 Mei en 1 Juniwaarop gedeelten van het werk moesten gereed zijn belangrijk werden overschreden. Burgemeester en wethouders vonden hierin aanleiding bij missive van 11 Juni 1894 den directeur der gemeentewerken op den tragen gang van het werk te wijzen en hem op te dra gen den aannemer tol meerderen spoed aan te manen. De vertraging van het werk trok de aandacht ook van een der raadsleden, den heer de la Faille, die in de raadsverga dering van 14 Augustus 1894 tot burgemeester en wethouders de vraag richtte, of de voltooiing van het werk binnenkort was te verwachten. De voorzitter deelde hem toen mede, dat burgemeester en wethouders in hunne vergadering van 25 Juli bevorens den aannemer op zijne verplichtingen hadden gewezen. Met ernst werd toen bij hem aangedrongen op meerderen spoedmet te kennengevingdat burgemeester en wethouders moeielijk termen zouden kunnen vinden, op een eventueel ver zoek om kwijtschelding van boete gunstig te adviseeren. De aannemer gaf te kennen, dat dergelijk verzoeknaar hij hoopte, niet noodig zou zijn, daar naar zijne overtuiging de oplevering van het werk op tijd zou plaats hebben indien het getal regendagen, zooals hij die had genoteerd, in berekening werden gebracht. Dit laatste is geschied; geheel overeenkomstig de aantee- keningen op de weekstaten zijn de regendagen in berekening gebracht, maar dit heelt niet het resultaat gehad, dat de wer ken op tijd zijn opgeleverd. Zooals boven is medegedeeld, had de oplevering 48 dagen te laat plaats. Nu bestaan er naar het oordeel van burgemeester en wet houders geen termen om den adressant de deswege beloopen boete kwijt te scheiden. Er kan van force majeure in dezen, althans in het begin, geen sprake zijn. Indien hij vóór den aanvang van het werk met zorg de noodige maatregelen had genomen en later het werk met kracht had voortgezet de werken zouden voorzeker binnen den gestelden tijd voltooid zijn geweest. Ondanks her haalde aanmaningen waarbij hem op de gevolgen werd ge wezen schoot hij daarin te kort. Nu de omstandigheden, die, onafhankelijk van zijnen wil de uitvoering in den weg hebben gestaannaar behooren in aan merking zijn genomen vinden burgemeester en wethouders geen vrijheid, adressants verzoek te ondersteunen. Zij stellen derhalve voor, te besluiten het verzoek van G. Jansen, om kwijtschelding van beloopen boetete wijzen van de hand. De heer Bekhuis heeft kennis genomen van de beide ad- dressen van den aannemer G. Jansen om kwijtschelding van de door hem beloopen boete ad ƒ1200, wegens te late opleve ring van de werken tot demping en rioleering van de gracht langs de Turfmarkt, de Tvveebaksmarkt enz. Toen het spr. bekend werd, dat aan genoemden aannemer dit belangrijke werk was opgedragen rees bij hem het vermoedendat te eeniger tijd een verzoek als hel onderwerpelijke bij den raad zou inko men en nadat hij had gezien met welke moeilijkheden hij te kampen had werd dat vermoeden zekerheid. Het heeft hem dus niet verwonderddat dit verzoek is in gekomen maar weldat burgemeester en wethouders daar omtrent een praeadvies uitbrachten, dat zoo beslist afwijzend is. Waar spr. zich dus niet met dat advies zal vereenigen, heeft hij daartoe twee redenen. Bij art. 4 der 3e afdeeling van het bestek is den aannemer de verplichting opgelegd alle in dat bestek omschreven wer ken provisioneel goedgekeurd op te leveren vóór den 15 Au gustus 1894. Die oplevering heeft echter plaats gehad op den 10 November jl., alzoo 75 dagen te laat. Hierbij moeten, volgens 33 van de Algemeene Voorwaar den in aanmerking worden genomen de omstandigheden, die, onafhankelijk van den wil des aannemers hem in de uitvoe ring der werken hinderlijk zijn geweest. Uit de aanteeke- ning op de weekstaten blijktdat er 264 regenuren zijn ge weest. Burgemeester en wethouders hebben den dag op 10 uren gerekend, dus 27 regendagen in rekening gebracht en in verband met de bepaling van het bestek den aannemer, voor 48 dagen a ƒ25, eene boete van ƒ1200 opgelegd. Naar de beschreven wet kanspr. stemt dit toeuit het oogpunt van recht daarop geen aanmerking worden gemaakt, doch vraagt men of dit billijk is dan moet het antwoord ontkennend zijn. Hij acht de berekening van de regendagenzooals burge meester en wethouders die hebben toegepast, in strijd met de billijkheid. Spr. wil zijne meening verduidelijken door een paar voorbeelden. In het gevaldat het op een dag regende des morgens van 5 tot 8 uur, in een tijd dusdat de uitvoe ring van het werk daardoor belemmerd werd, werd een derde regendag in rekening gebracht. Indien 't evenwel van 's avonds 8 tot 's morgens 5 uur regendedus buiten de werk Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 Januari 1895. uren dan werden geen regenuren in aanmerking genomen. Toch had de aannemer in het eerste geval V» of Vj dag, in het tweede geval misschien een geheelen dag noodig om de gevolgen van den regen te boven te komen. Hierdoor ondervond hij ook financiële schadedie alleen op hem drukte. Hieraan is natuurlijk mets te doen maar dat hem geen volledige vergoeding voor verlies van tijd zal wor den toegekend vindt spr. niet billijk. De schadedoor den regen ondervonden moet niet per uur, maar per halven of heelen dag in rekening worden gebracht. Doet men ditdan zullen de regendagen geheel andere cijfers vertoonen. Spr. heeft nog een bezwaar. In de toelichting op hun voor stel zeggen burgemeester en wethouders dat den aannemer de tegenstand bespaard ware gebleven, indien hij van den be ginne af het werk beter en krachtiger had aangevat en de voorbereidende werken met meer zorg aangelegd. In het algemeen heeft spr. tegen dergelijk argument beden king daar hij echter de discussien niet wil rekken zal hij zich tot dit bijzonder geval bepalen. De aannemer heeft door de ongunstige weergesteldheid gedurende den grootsten tijd van de uitvoering dezer werken met moeilijkheden te kampen gehad had hij maatregelen moeten nemen om trots dien te genstand toch geregeld het werk voort te zetten dan ging dit met groote kosten gepaard. Het is nu de vraagof de aan nemer gewapend was om den fmantieelen tegenspoed te dra gen. Spr. gelooft dit niet. De aannemer werd te karig voor het werk betaaldwaarop spr. herhaaldelijk in particuliere ge sprekken den burgemeester en een paar der wethouders heeft gewezen. Indien spr. zich niet bedriegtdan was de begrooting van kosten van deze werken ongeveer ƒ50000. Bij de aanbesteding kwamen 16 inschrijvingsbiljetten in, waarvan het midden cijfer nagenoeg met de begrootingssom overeenkwam. De hoogste inschrijving was 62,800 de laagste die van den adressant, 38,979. Indien men het middencijfer houdt voor den marktprijs dan was de aannemer met zijn bod ƒ11000 beneden dien prijs. De inschrijving, volgende op de zijne, was nog ƒ4000 hooger dan die van adressant. Uit dit alles blijkt, dat hij te weinig voor dit werk heeft ontvangen. Spr. wil hiermede niets onaangenaams voor burgemeester en wethouders zeggen integendeelhun komt lof toewant naar spr. is ingelicht, hebben zij overwogen of zij het werk aan den adressant voor zijne inschrijvingssom zouden gunnen, omdat hun die in vergelijking met de ramingte laag voor kwam. Zij zijn echter in hun groote zorg voor de gemeente- financiën over hun bezwaar heengestapt en hebben hem het werk gegund. Het is nu een feit, dat het werk is voltooid en goed voltooid; in geen enkel der overgelegde stukken heeft spr. op- of aan merkingen te dien opzichte aangetroffen. Tot den 10 Novem ber 1895 is de aannemer aansprakelijk voor hel goede onder houd tot waarborg hiervoor wordt hem eerst na afloop van dien onderhoudstermijn het resteerende een twintigste gedeelte der aannemingssom uitbetaald. De gemeente heeft geen nadeel door de late oplevering; voor de omwonenden heeft de last die aan dergelijk werk is ver bonden, wel wat langer geduurd dan noodig was maar ook zij ondervonden er geen schade door. Waar nu de gemeente door de lage aannemingssom voordeel heeft gehad en het werk goed is uitgevoerd, daar is het voor spr. aan bedenking onderhevigom den aannemer die met zoovele rampspoeden, ook finantieele, heeft te worstelen gehad, door eene zoo zware boete te treffen. Moet hem eene boete worden opgelegd, laat deze dan niet hooger zijn dan de meerdere kostendie voor de gemeente een gevolg van de latere oplevering zijn geweest. Dit is de belooning voor den dagelijkschen opzichter; deze ont ving per dag ƒ3 en dus in de 48 dagen, welke het werk te laat is opgeleverd in ronde som ƒ150. Dit bedrag zal de aanne mer moeten betalen. Spr. zal dadelijk geen voorstel doenhij wil den loop der discussiën afwachten. De heer DuparC meent te mogen veronderstellendat het zijnen medeleden uit de discussien, gevoerd bij de behandeling van vroegere adressen om kwijtschelding van boetegenoeg zaam bekend ishoe hij over dergelijke zaken denkt. Spr. had daarom niet het voornemenover dit voorstel het woord te voerenmaarnaar aanleiding van het door den heer Bek huis gesprokene, moet hij op dit voornemen terugkomen. Die geachte spreker zei, dat de lage aannemingssom hem had doen voorziendat de uitkomsten voor den aannemer ongunstig zouden zijnen hij voerde die lage som ten gunste van den adressant aan. Voorts drukte hij vooral op het oudevolgens spr., verouderde argumentdat de gemeente financieel geen schade heeft geleden door de te late opleve ring van het werk. De heer Bekhuis is te veel deskundige in bouwzaken, dan dat hij niet zal willen toestemmen, dat de termijn van oplevering een belangrijken invloed heeft op de in te schrijven aannemingssom. Indien de opleveringstermijn ruimer is, wordt het werk goedkooper, en daaruit mag de ge volgtrekking worden gemaaktdatindien voor dit werk de termijn van oplevering ware gesteld zooals deze het nu door den loop van omstandigheden is geworden, het werk waar schijnlijk voor een nog lager som zou zijn aangenomen. Nu moge de gemeente door de te late oplevering niet direct schade hebben gelden, maar zij ondervindt er toch altijd indirecte na- deelen door. Men zal 't dus, spr's zienswijze kennende, niet vreemd vin den, dat hij met den heer Bekhuis in hoofdzaak van gevoelen ver schilt. Toch kan hij in een ander opzicht met dien geachten spreker medegaan. Indien er iemand is, die het werk in alle phasen heeft kun nen volgen, die het onweer, als hij dit woord mag bezigen, van dag tot dag heeft zien opkomen, dan is 't spr., die dagelijks den aannemer en zijn werkvolk vóór zich had. Gedurig vroeg hij zich af, waar moet dat heen? Hij is geenszins deskundige op bouwkundig gebied maar niettemin heeft hij zich over den uitslag niet verwonderden dit zal met allen dieevenals hij, het werk dagelijks konden gade slaan, ook het geval zijn. Dit leidt spr. er toe, om met een enkel woord de wijze te be spreken waarop door burgemeester en wethouders de regen dagen in rekening zijn gebracht. Hierin nu ziet hij iets on billijks. Wat de heer Bekhuis hierover in het midden bracht, drukte ook volkomen zijne meening uit. Hij heeft toch dikwijls kunnen waarnemendat in de reeds drooggemaakte gracht herhaaldelijk 's morgens weêr eene belangrijke hoeveelheid water wastengevolge van de des nachts gevallen hevige re gens. Uren en uren moesten dan telkens aan het leegpom pen worden besteed vóór dat het werkvolk het werken kon voortzetten. Dit is ten onrechte niet in berekening gebracht. Spr. voorziet de opmerking van burgemeester en wethouders, dat de aannemer het werk met meer spoed had moeten be ginnen uit te voeren. Hij zou de juistheid van deze opmer king nieti gaarne willen ontkennen maar dit zou niet wegne men de bedenking dat burgemeester en wethouders wel in rekening hebben gebracht de regendagen die zich na den 15 Augustus, den gestelden termijn voor de geheele oplevering van het werkhebben voorgedaan. Spr. zal daarom gaarne medegaan met een eventueel voor stel -van den heer Bekhuis, om de boete te verlagen. Het bedrag zal echter hooger moeten zijn dan ƒ150, de kos ten voor het meerder toezicht. De aannemer toch heeft in ieder geval ook schuld. Hierin zou dan tevens liggen eene waarschuwing aan andere aannemersdat zij niet te veel moeten steunen op de welwillendheid van den raad in gevallen als het onderwerpelijke. De heer Dijkstra heeft de stukken nauwkeurig nagegaan en het is hem daarbij voorgekomen, dat het voorstel van bur gemeester en wethouders niet alleen rechtvaardig is, maar ook aanspraak mag maken op billijkheid. Rechtvaardig is 't, omdat het blijkt, dat gehandeld is in verband met het contract van aannemingen billijk tevens omdat rekening is gehouden met de omstandighedendie zich

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1895 | | pagina 2