22 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 Januari 1895. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 Januari 1895. 23 in hét nadeel van den aannemer hebben voorgedaan. Van het dagelijksch bestuur mocht men dus geen ander advies verwach ten, en toch zal spr. trachten, eenige verzachtende omstandighe den in het voordeel van den aannemer aan te voeren. In de eer ste plaats strekt hiertoe het eerste argumentdoor den heer Bek huis bijgebrachtgelegen in de wijze van berekening van het getal regendagen waaromtrent verschil van gevoelen bestaat. Verder mag men niet voorbijzien, dat de boeten zelden worden toegepast, eene omstandigheid waarmede deze aannemer mits dien rekening heeft gehouden omdat hem voor overschrijding van vroegere termijnen geene boete is opgelegd. In 33 der Algemeene Voorschriften wordt bepaald, dat toe passing van korting wegens te late oplevering stilzwijgend de termijnen voor volgende opleveringen verlengt. Die korting is noch na den 1 Mei noch na den 1 Juni 1894 toegepast, of schoon in het bestek voor het werk is bepaalddat de boete van 25 voor iederen dag nawerkenszoowel bij iedere als bij de termijnsbetaling voor de provisioneele oplevering gesteld, van de aannemingssom zal worden gekort. Men moge nu misschien het zoeken naar verzachtende omstandigheden wel wat gezocht vindenmaar het is toch waardatindien men op 1 Mei en 1 Juni den aannemer terstond op zijne nalatig heid had gewezen en de boetebepaling toen reeds had toege past hij daarop niet had kunnen steunen en niet in de mee ning verkeeren dal men ook in 't vervolg het met de toepassing der boete niet zoo nauw zou nemen. Met het argument van den heer Bekhuis ontleend aan de lage aannemingssomkan spr. zich niet vereenigen. Spr. is 't met den heer Duparc eens dat de aannemer eenige boete moet betalen. Er is hier eene finantieele en eene moreele kwestie en ongelukkig is de finantieele meest aan de eene en de moreele meest aan de andere zijde. Past men evenwel de gemaakte boetebepaling niet toe dan wordt het voor het vervolg nog moeilijker. Reeds nu is voor spr. het groote bedrag der boete een bezwaar en hij stelt zich voorals men niet de hand houdt aan de gemaakte voor waarden dat men dan later misschien voor nog grooter cij fers zal komen te staan. Bij eene aanbesteding hebben ver schillende factoren invloed op de bepaling van de sommen die door de gegadigdenieder volgens eigen berekeningwor den ingeschreven. Nu gaat 't niet aan, om later een factor, n.l. de boetebepaling voor te late oplevering, weg te nemen door die bepaling niet toe te passen. Tegenover inschrijvers, aan wie het werk niet is gegund zou dit onbillijk zijn en aanleiding geven, dat inschrijvers hierop zouden rekenenen het maar gaan wagen door laag in té schrijven, een immoreel gevolg omdat er dan allicht zonder winst zou worden ge werkt, waardoor men zich bezwaarlijk aan het bestek zou kunnen houden. Resumeerende deelt spr. mede, dat hij tegen kwijtschelding der boete is maar gaarne zal medewerken, om den aanne mer eene lagere boete op te leggen. De heer van Ketwich Verschuur wenscht een paar woorden in het midden te brengen ter nadere adstructie van hetgeen door de heeren Bekhuis en Duparc is gezegd. Naar art. 1343 Burg. Wetb. treedt deze boete, bij contract van aanbesteding vastgesteld, in de plaats van vergoeding van kostenschaden en interessenwelke de schuldeischer lijdt uithoofde van het niet nakomen der hoofdverbintenis het tij dig opleveren van liet werk. Bij de toepassing eener boete d. i. bij het vorderen dier schadevergoedingzal in den regel in aanmerking worden genomen of er van de zijde van den aanbesteder nadeel is geleden. En nu zal men moeten er kennen, dat in dit geval nadeel ontbreekt. Bij eene redelijke toepassing van de boete doet alles af, of er schade is geleden en zoo ja waar ze uit voortspruit. Spr. stelt het gevaldat iemand een nieuw huis laat bouwendat op 1 Mei moet worden opgeleverd indien de oplevering eerst op 1 Augustus kan plaats hebben en de eigenaar op 1 Mei zijne oude woning moet verlatendan zal hij genoodzaakt zijn, tot 1 Augustus zijn intrek te nemen in een logement en zich daardoor buitengewone uitgaven moeten getroosten. In dit ge val zal de boete, als vergoeding voor schade door den eige naar worden toegepast en dit is rechtens en tevens billijk. Deed zich die omstandigheid echter niet voor en behoefde de eigenaar geen buitengewone uitgaven te doen daar hij zonder eenige onkosten zijne oude woning tot Augustus kon blijven bewonen dan zal hij, daar hij geen schade leed billijkheids halve, niettegenstaande zijn recht op de geheele boete, deze niet of slechts gedeeltelijk toepassen. De vraag is bij spr. gerezen of men in deze a même is te beoordeelenof alles in rekening is gebrachtdat ter ver ontschuldiging van den aannemer kan worden aangevoerd zooals dit door burgemeester en wethouders door de 264 re genuren gedeeltelijk geschiedt. Spr. mist nu voor eene juiste en billijke beoordeeling in deze de noodige gegevens. Uit de overgelegde weekstaten blijkt nietwelk soort van regenuren, als aan den aannemer niet te wijten oorzaken van de vertraging in liet werk zijn berekend. Het is toch bij een werk als dit niet onverschilligof die uren in den ochtend dan wel in den avond vallen. Vielen ze bijv. tusschen 's mor gens 5 en 9 uurdan werd het werkvolk naar huis gezonden en konden, indien het in den loop van den dag droog werd waarschijnlijk slechts enkelen het werk hervatten. Hiervan was dus een belangrijk tijdverlies het gevolg, veel grooter dan het getal uren, dat het werkelijk regende. Vielen die uren echter tusschen 4 en 8 uur 's namiddags dan was er reeds den geheelen dag gewerkt en komen enkel de uren, waarop er regen vielin aanmerking. Men kan dus alleen op die weekstaten afgaandeen andere gegevens ontbreken hier niet juist beoordeelengedurende hoeveel uren door regenval werkelijk niet kon worden gewerkt. In de 2e plaats zijn niet in rekening gebracht de regennach ten. Bij 33 van de in deze toepasselijke Algemeene Voor schriften enz. wordt bepaalddat geen korting op de aanne mingssom wordt verbeurd indien de te late oplevering het gevolg is van omstandigheden onafhankelijk van den wil des aannemers. Wanneer nu des nachts groote hoeveelheden re gen zijn gevallen zooals in het vorige jaar herhaaldelijk het geval was dan staat het vastdat des morgens begonnen moet wordenniet met het eigenlijke werk, doch met het droog maken van die gedeelten van het werk die des nachts onder water zijn gezet. Dit nu is bij de toepassing der boete, zooals burgemeester en wethouders die voorstellen, ook niet geobserveerd. Verscheidene leden van den raad kunnen met spr. constateerendat de aannemer voor die drooglegging zeer dikwijls halve dagen heeft moeten malen en de daardoor ver oorzaakte vertraging valt eveneens onder de bepaling van even- genoemde 33. Dit een en ander stemt spr. meer dan burgemeester en wethouders ten gunste van den adressant. De heer Dijkstra wees op eene omstandigheidwaarop ook spr.'s aandacht is gevallen. In art. 4 der 3e afdeeling van het bestek voor deze werken is voorgeschreven dat een deel van het werk op den 1 Mei, een ander deel op den 1 Juni en het geheel op den 15 Augustus 1894 moest gereed zijn. Voor liet geval, dat de oplevering zoowel voor ieder gedeelte, als voor het geheele werk vastgesteld, niet op den juisten tijd zijn geschied, verbeurde de aannemer voor iederen dag nawerkens eene boete van ƒ25, welke boete zoowel bij iedere als bij de termijnsbetaling voor de provisioneele oplevering gesteld van de aannemingssom zal wor den gekort. In een schrijven van 4 December 1894 deelt de opzichter Faber mede, dat bij het afgeven der certificaten tot betaling op de overschrijding van de termijnen op 1 Mei en 1 Juni bevorens niet is gelet geworden. Is nu de aannemer, door dat niet letten op de reeds 1 Mei en I Juni beloopen boeten, niet als 't ware in slaap gewiegd omtrent de toepassing van de boete bij geheele oplevering van het werk De boeteindien ze juist kan worden becijferd, moet dan ook niet anders worden opgelegd, dan over het tijdvak van 1 Juni tot 10 November 1894. De aannemer heeft, door zijn zeer traag en met onvoldoende krachten werken ontegenzeggelijk schuld maar spr. mist hij herhaalt 't, te veel gegevens, om met juistheid te kunnen beoordeelen in hoe verre die te late oplevering zijne schuld niet is. Zonder volledig bewijs daarvoor is elke boetebepa ling willekeurig. De heer HavdrSChmidt wenscht een kort woord ten gunste van den aannemer te zeggen. Hij meentdat deze zich niet kan beklagendat burgemeester en wethouders over zijne zaak niet het noodige licht hebben doen schijnen; bij het lijvige dossier stukken is toch, behalve de missive van burge meester en wethouders, ook de missive overgelegd, persoonlijk door den aannemer aan den burgemeester gericht en uit al die stukken heeft spr. den indruk gekregen, dat het werk op de Tweebaksmarkt door den buitengewonen regenval bij dag en bij nacht voor den aannemer een wanhopige arbeid is geweest. Wanneer spr. dan in aanmerking neemt dat de aanne mingssom verre beneden die der mededingers is gebleven en dat het zeer strenge toezichtwaarover Jansen zich beklaagt een waarborg geeft voor de deugdelijkheid van de uitvoering terwijl van schade voor de gemeente eigenlijk geen sprake kan zijnbehoudens eenige meerdere kosten van toezichthet uiterste wat in rekening kan worden gebracht dan komt 't spr. billijk voor, den aannemer, die bij deze onderneming reeds een aanzienlijke schade heeftdoor het kwijtschelden van de boete eenigszins te gemoet te komen. De heer Beekhuis zegt, dat de meeste der vorige sprekers zich op een standpunt van billijkheid plaatsten. Door den heer Duparc is aangetoonddat men hier met de toepassing van een contract van aanneming te doen heeft en dus niet in de le plaats op de billijkheid heeft te letten. En nu kan spr. het niet met den heer Bekhuis eens zijn, die zeide, dat rechtens de door burgemeester en wethouders toegepaste boete juist is. Ia 33 der Algemeene Voorschriften staat, dat geen korting wordt verbeurd, indien de te late oplevering het gevolg is van omstandigheden, onafhankelijk van den wil des aannemers. De eenige vraag is dus, of in casu dergelijke omstandigheden zich hebben voorgedaan. En nu gelooft spr., dat de kwestie, die den raad verdeeld houdtdoor niemand zoo zuiver is gesteld geworden, als door den nieuwen directeur der gemeentewerken in zijne missive van 18 Januari j.l. Deze schrijft daar: „De regen is hier een beletsel, onafhan kelijk van den wil des aannemers, zoolang hij aanhoudtmaar zoodra de regen heeft opgehouden „niet meer" ze g ik „nog wel" beweert de aannemer. Hier zit het groote verschil". Spr., plaatst zich, in dit verschil van opvatting tusschen den directeur en den aannemer, aan de zijde van den laatste. Hij isomdat zijne woning aan de gedempte gracht staatmaan den lang in de gelegenheid geweest alle misères, bij de uitvoe ring van dit werk voorgekomen, waar te nemen en is dus mis schien 't beste in staat deze zaak te beoordeelen. Hij heeft werkelijk den indruk gekregen dat het getal der urengedu rende welke om den regen niet kon worden gewerkt, uiterst gering is in vergelijking met de uren, gedurende welke het voortwerken aan het eigenlijke werkaan de demping, onmo gelijk was door de gevolgen van gevallen regen. Groote massa's water stroomden uit andere straten i de grachtdeze moest telkens worden uitgemalenalvorens aan het eigenlijke werk kon worden voortgewerkt. De nieuwe directeur der gemeentewerken schrijft wel is waar in zijne bovenaangehaalde missive, dat er geen ander regen water in de gracht kwam dan hetgeen direct daarin viel en wat van de omliggende huizen en terreinen daarin stroomde maar dit is onjuist. De heer Hofkamp heeft echter van de uitvoerig van het werk niets gezien, zoodat het hem niet euvel is te duiden dat hij het niet kon beoordeelen. Uit alle zij riolen niet alleen van huizen maar ook van op deze gracht uitkomende straten stroomden groote massa's water in de grachtzoo zelfs, dat hoewel men hier niet in een bergach tige streek woont, zooals de heer Hofkamp terecht doet op merken spr. toch vaak wakker is geworden van het geraas van het instroomend water. Het geleek inderdaad wel een bergstroom. Spr. herhaaltdat waar de vertraging van het werk is te wijten aan den regen, men voor de boeteberekening niet alleen in aanmerking moet nemen de urenwaarin het heeft gere gend, maar ook den tijd, die noodig was, om de gevolgen van den regen weer weg te nemen. De VoorzittöF deelt mede, dat het burgemeester en weL houders gegaan is als vele raadsleden. Ook zij hebben gaarne een reden willen vinden en daarnaar gezocht om gun stig op het verzoek van dezen aannemer te kunnen advisee- ren, maar zij konden geene gegronde argumenten vinden. Door den heer Bekhuis is aangevoerd en deze vond bij andere leden instemming dat de wijze van toepassing der boetein verband met de regendagen in strijd is met de billijkheid. Burgemeester en wethouders hebben zich afgevraagdof de uren, waarop regen is gevallenalleendan welof ook de uren na den regen maar gedurende welke stagnatie in het werk plaats had, in berekening moeten worden gebracht. Zij meenden verkeerd te doen door af te wijken van het systeem, waartoe de Algemeene Voorschriften aanleiding geven en dat overal elders wordt toegepast. Hielden zij rekening met de urenwaarop het tijdens den arbeid regendemaar ook met de regenuren vóór of na het werkendan ontbrak hun elke basis voor eene behoorlijke berekening. Zij hebben zich dus, als het veiligst standpunt, gehouden aan de Alge meene Voorschriftendiezooals spr. reeds zeideoveral in het land worden toegepast. Waar burgemeester en wethouders te vergeefs zochten naar eene andere wijze van berekening der boete zonder in wil lekeur te vervallendaar hielden zij in het oog dat bin nen een jaar de raad misschien voor de beslissing van een soortgelijk verzoek als het onderwerpeljjke zal worden gesteld. Er hangt dus nu veel al van het heden te nemen besluit. Spr. bedoelt hiermede de werken van het graven van het kanaal naar de Tijnje. Men moge nu wel wijzen op den langeren termijn voor de oplevering van die werken maar dit neemt niet weg, dat ook bij de uitvoering hiervan dezelfde ongunstige omstandigheden hebben gewerkt, als op de demping van de Tweebaksmarkt. Zij vreesden een ante cedent te stellen. De billijkheid vorderde, zeiden enkele der vorige sprekers, dat de boete anders ware toegepastmaar dan verviel men in eene onbillijkheid tegenover de andere inschrijvers, die toch ook de moeite hebben genomen, hunne berekeningen te maken. Het is waar, dat burgemeester en wethouders eerst bezwaar maakten het werk aan den laagsten inschrijver te gunnen zij hebben zich afgevraagd of zij het werk aan een volgenden inschrijver moesten gunnen en hierover met een gemachtigde van den aannemer gesprokendoch zij schrik ten er voor terugomdat zij daardoor aan dezen inschrijver een brevet van onbekwaamheid zouden geven en hem in de oogen van het publiek declineeren. Zij wezen daarom den laagsten inschrijver op de moeilijkheden aan de uitvoering van dit werk verbondenen vroegen hem, of hij niettemin het werk wilde aannemen voor de door hem ingeschreven som. Deze vraag werd in bevestigenden zin door hem beantwoord. Nu zeide de heer Bekhuisdat de aannemer te karig is betaald. Aan wien ligt hiervan de schuld Aan den raad aan burgemeester en wethouders, of aan hemdie a tort et a travers het werk wilde aannemen Aan laatstgenoemde na tuurlijk. Het hinkende paard komt nu achteraan. De vraag is gesteld of men met het oog op alle omstan digheden mag overgaan tot kwijtschelding der boete. De heer Bekhuis is van meening, dat den aannemer kwijtschelding moet worden verleendmaar dat hij wel moet betalen wat het langer dagelijksch toezicht op het werk der gemeente heeft gekost; dit zou moeten worden gesteld op 3 per dag gedurende 48 dagen of in ronde som op 150. De heer Bekhuis heeft hierbij echter de regendagen na het verstrijken

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1895 | | pagina 3