24
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 22 Januari 1895.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwardenvan Dinsdag 22 Januari 1895. 25
van den termijn niet in rekening gebracht en nu gaat 't toch
niet aandat de gemeente dit toezicht voor alle regendagen
zelf zal betalen. De boete zou dus in het systeem van dien
geachten spreker moeten bedragen 75 X 3 225.
De heer Dijkstra maakte de opmerkingdat bij de over
schrijding van de eerste twee kleinere termijnen de boetebe
paling niet is toegepastomdat hierop niet zou zijn gelet. Die
boeten behoefden niet terstond bij de eerste termijnbetalingen
verrekend te worden maar dit kon volgens het bestek geschie
den bij de geheele afrekening na de oplevering. Burgemeester
en wethouders hebben dit echter niet gedaan en hierdoor al
reeds eenige liberaliteit aan den dag gelegd.
Door den heer van Ketwich Verschuur werd er op gewezen,
dat de clausula poenalis in het bestek in de plaats treedt van
de bepalingen omtrent vergoeding van schade en kosten in het
Burgerlijk Wetboek. Door die clausula poenalis wordt de schade
vooraf bepaald; weet men, dat de schade later moeilijk is te
bepalendan wordt die a priori bij het contract van aanneming
vastgesteld. Het gaat daarom niet opom hoewel die schade
vooruit is bepaaldtoch nu na te gaanof zij wel zoo groot
is geweest en te bewerendat zij niet met juistheid kan wor
den berekend. Dit is vooraf geschied door de boetebepaling
in het contract op te nemen.
Nu moge de materieele schade voor de gemeente niet groot
zijn geweesteen feit is het, dat de omwonenden gedurig hebben
geklaagd over de schadedie zij in hunne neringen ondervon
den door den tragen voortgang van het werk.
Door den heer van Ketwich Verschuur is ten onrechte be
weerd dat de aannemer niet tijdig is attent gemaakt op de
vertraging in het werk en dat hij daardoor als 't ware in slaap
is gewiegd. De onjuistheid van deze bewering blijkt uit het
antwoord, in de raadsvergadering van 14 Augustus 1894 door
spr. gegeven op eene vraag van den heer de la Faille. Hij
deelde toen mede dat burgemeester en wethouders den aanne
mer in hunne vergadering hadden doen verschijnen om hem
op zijne verplichtingen te wijzen zij drongen met kracht bij
hem aan op meerderen spoed, met te kennengevingdat een
eventueel verzoek, om kwijtschelding van beloopen boete wegens
te late oplevering van het werk geen gunstig onthaal zou vin
den. De aannemer gaf te kennendat waarschijnlijk hiertoe
geen aanleiding zou bestaan omdat met inachtneming van de
regendagen er geen termen zouden zijn hem eene boete op te
leggen. Bovendien hadden burgemeester en wethouders reeds
bij schrijven van 11 Juni den directeur der gemeentewerken
opgedragen, bij den aannemer op spoed aan te dringen.
Een en ander maaktedat burgemeester en wethouders, hoe
gaarne een reden hebbende willen vinden voor een gunstig ad
vieshebben gemeend, dat een gunstig advies niets anders
zou zijndan een willekeurig besluit uit te lokken en een an
tecedent te stellen voor de beslissing omtrent een wellicht in
dit jaar te verwachten adres van gelijke strekking.
Burgemeester en wethouders blijven ook na de gehouden
discussiënbij hunne overtuiging, dat eene kwijtschelding der
boete volslagen willekeurig zou zijn.
De heer van Eijsinga erkentook na de nadere toelich
ting van den voorzitterdat van burgemeester en wethouders
geen ander advies kon worden verwacht. Toch zou spr. hier
gaarne genade voor recht laten gelden. De aannemer heeft
onder zeer ongunstige omstandigheden gewerkt en die om
standigheden zijn volkomen in aanmerking genomennaar
spr's. wijze van zien is de berekening van regendagen wel
wat kras. Menigmaal kon na een des nachts gevallen regen
niet worden gewerkt en moest dan vaak meer dan een halven
dag het water worden uitgemalen vóór dat het werk kon
worden hervat. Spr. erkent, dat eene andere berekening wel
eenigszins willekeurig zou zijn, maar hij wil in deze niet aan
het recht vasthouden. Het werk is door een ingezetene uit
gevoerd en de aannemingssom hier verdiend.
Spr. wil in deze de oogen sluiten voor het recht en gaarne
medegaan met het denkbeeld van den heer Duparc, om de
boete lager te stellenbijv. op de helft. Men zal hierdoor
misschien een antecedent stellenmaar elke zaak moet op
zich zelf worden beoordeeld, zoodat een besluit tot kwijtschel
ding thans niet behoeft te beslissen omtrent nader in te ko
men adressen tot kwijtschelding van boete.
De heer Hijlkoma had aanvankelijk niet het voornemen
zich in het debat te mengen maar wenscht nu toch een en
kel woord in het midden te brengen. Het komt hem voor,
datwat adressant een ramp heet te zijnzal blijken een
geluk voor hem te zijn geweest. Indien er kwestie van eene
boete van 200 a 300 was, zou een voorstel van burgemees
ter en wethouders, tot afwijzing van het verzoek om kwijt
schelding, geen tegenstand hebben ondervonden, maar juist
het hooge bedrag der boete leidt er eenige leden toe om de
boete te hoog of onjuist te vinden en te zoeken naar verzach
tende omstandigheden.
Dit mag echter volgens spr.geen aanleiding gevenom
het voorstel van burgemeester en wethouders aan te vallen
deze konden geen ander advies uitbrengen.
Een andere vraag is 'tof er eenige grond kan worden ge
vonden om de boete te verzachtenen in dat geval kan spr.
reeds nu mededeelen, dat hij gaarne zal medewerken tot aan
neming van een voorstel in dien geest. Is 't echter niet be
ter, vraagt hij, dat burgemeester en wethouders hun voorstel
terugnemen om nog eens na te gaan in hoeverre vooral de
regennachten de werkzaamheden hebben kunnen doen vertragen
om althans eenigen basis te hebben voor het toepassen der
verzachtende omstandigheden? Zoo zal worden voorkomen,
dat de raad een geheel willekeurig besluit neemt.
De heer van Ketwich. Verschuur heeft van den voor
zitter vernomendat a priori de door de gemeente, tengevolge
van te late oplevering van het werk te lijden schade is vast
gesteld, omdat het later moeilijk zou zijn, die schade te be
rekenen. Dit is juist en overeenkomstig den geest der wet,
maar hieruit volgt nog niet, dat die vastgestelde boete ook in
haar geheel moet tvorden toegepast. Spr. meentdat er zich
veel meer dagen, vallende onder de bepaling van 33 der Al-
gemeene Voorschriften, en alzoo leidende tot vermindering van
des aannemers schuld en der te beloopen boete hebben voor
gedaan dan door burgemeester en wethouders in rekening zijn
gebracht.
In de maand Juni van 1894 is de aannemer op de vertra
ging in het werk gewezenmaar toen waren reeds twee ter
mijnen waarop gedeelten van het werk moesten zijn opgele
verd verstreken en op de vertraging daarbij wasvolgens het
schrijven van den opzichter Faber van 4 December 1894, niet
gelet geworden.
Spr. gelooft weldat burgemeester en wethouders, het ver
beurd zijn van boete vooropstellende, geen ander voorstel heb
ben kunnen indienen omdat men voor elke andere berekening
de gegevens mist; doch dit ontbreken leidt thans tot onbillijk
heid en daarom zal hij er zijne stem niet aan geven.
De heer Duparc gelooft gaarne, dat ook burgemeester en
wethouders genade voor recht zouden willen doen gelden. Zij
hebben bij vorige gelegenheden, waar sprake van kwijtschelding
van boete was, te dikwijls hiervan blijk gegeven. Spr. wil daarom
te meer aannemen dat burgemeester en wethouders zich in dit
geval in wezenlijk moeilijke omstandigheden bevonden.
In de hoofdzaak kan spr. geheel met hen medegaan. Doch
het voorname zwaartepunt van deze kwestie zit in de regen
dagen. Daarover is reeds zooveel gezegd, dat spr. er niet meer
op zal terugkomen. Wat nochtans betreft de klacht van den
aannemer over het strenge toezichthiervoor zou spr. veel
eer aan burgemeester en wethouders lot toekennen. In het
belang van de uitvoering van een werk kan een toezicht niet
te streng zijn.
Ten slotte wenscht spr. nog een punt te bespreken, waarop
hij reeds jaren geleden de aandacht heeft gevestigd. Het be
treft het bedraq der boetedoor den aannemer voor iederen
dag te late oplevering te verbeuren. Die boete is bij het be
stek voor deze werken gesteld op 25. Dit bedrag acht spr*
te hoog. Al wordt de boete lager gesteld, dan toch ondervindt
de aannemerbij de toepassing van die boetegenoeg straf
voor zijne nalatigheid en zal de raad minder lastig worden
gevallen met adressen om kwijtschelding van boete.
Spr. veroorlooft zich daarom, aan burgemeester en wethou
ders aan te bevelen de boete in de bestekken van aanbeste
ding in het vervolg niet te hoog te stellen ten einde de toe
passing er van in de praktijk gemakkelijker te maken.
Spr. erkent eindelijk met den voorzitter, dat elke basis ont-
bre kt, waarop een besluit van den raad om geheele of ge
deeltelijke kwijtschelding der boete in dit geval zou kunnen rus
ten. De heer Bekhuis wil haar bepaald zien op ƒ150; de
voorzitter wees er op dat in het systeem van dien geachten
spreker de boete in ieder geval op ƒ225 zou moeten worden
gesteld.
Spr. stelt nu voorde boete te bepalen op 600. Mocht
dit nog te veel geacht wordenlate men dan een subamende
ment op spr's amendement indienen.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt een
punt van behandeling uit.
De heer Meijer zegtdat de raad 't wel niet zal euvel
duiden als tenminste een der wethouders de sprekersdie
reeds tweemaal het woord hebben gevoerdbeantwoordt. Hij
gelooftdat de heer Hijlkema den spijker op den kop heeft
geslagen, toen deze opmerkte, dat, indien 't thans eene la
gere boete gold niemand zich daartegen zou verklaard en naar
billijkheidsgronden gezocht hebben.
Spr. zal niet terugkomen op hetgeen de sprekers in eersten
termijn hebben gezegd doch een punt releveerendoor den
heer Duparc laatstelijk aangeroerd. Deze geachte spreker zeide
n. 1., eene boete van 25 per dag te hoog te vinden. Hier
tegen, en indirect tevens tegen hetgeen de heer van Ketwich Ver
schuur in zijn tweeden termijn heeft gesproken moet spr. op
komen.
Eene boete van 25 van eiken dag te late oplevering van
een werk als het onderwerpelijke is niet te hoog. Men moet
niet alleen letten op materieele schade van de gemeente, maar
op andere schade. Het is natuurlijk niet met juistheid te be
rekenen of eene boete tot dat bedrag in verband daarmede
juist is. Spr. heeft op het oog de hygiëne die bij dergelijk
werk in hooge mate is betrokken was de zoo gevreesde cho
lera uitgebroken op een tijddat het werk tengevolge van
den tragen voortgang nog in een phase verkeerde waarin
groot gevaar voor uitbreiding dier ziekte zou ontstaan dan zou
de verontwaardiging over den aannemer groot zijn geweest, en
terecht.
Inderdaad, de wijze, waarop van den beginne af het werk
is aangevat was treurig. Spr. behoeft maar te wijzen op het
eerste voorbereidend werk n.l. het maken van een afsluitdam
bij de Tuinen. Hoelang heeft 't niet geduurd, voordat deze
dicht wasen al dien tijd moest gewacht worden met een be
gin te maken met het eigenlijke werk.
Spr. acht eene boete van 25 voor iederen dag nawerkens
niet te hoog. Indien de raad nu door een besluit tot verlaging
van de door adressant beloopen boete tot op de helftaan
burgemeester en wethouders eene vingerwijzing wil geven, om
in het vervolg de boete in de bestekken lager te stellenacht
spr. dit niet den goeden weg. De aannemer moet zich door
eene vrij hooge boete gebonden gevoelenen de aanbesteder
moet die boete zoo noodig toepassenanders zullen minder so-
liede aannemers het er maar op wagen door lage inschrijving
het werk te trachten te krijgen en zullen de conscientieuse
worden afgeschrikt om in te schrijven.
De clausula poenalis is vooraf vastgesteldmaar daarom
behoeft men haar nog niet toe te passen zeide de heer van
Ketwich Verschuur. Ja, in sommige gevallen kan men genade
voor recht laten gelden, maar in dit geval niet. De adressant
verdiende zwaar te worden beboet. In de vergadering van
25 Juli 1894, waarin de aannemer door burgemeester en wet
houders ernstig op den tragen voortgang van het werk werd
gewezen zeide hij bij het heengaan dat waarschijnlijk een
verzoek om kwijtschelding van eventueele boete niet noodig zou
zijn. En toch had hij reeds twee termijnen overschreden
ofschoon hij in het begin gunstig weder had en het werk
goed en geregeld konde voortzetten.
Het advies van burgemeester en wethouders is rechtvaardig
en billijk. Hoe nu omdat uit billijkheid geen boete is bere
kend voor overschrijding der termijnen op 1 Mei en 1 Juni
1894 en ook de regendagen na 15 Augustus, den termijn voor
de geheele oplevering van het werk, in rekening zijn gebracht,
hierin een aanleiding kan worden gevonden om kwijtschelding
van boete te verleenenverklaart spr. niet te begrijpen.
Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt,
dat alleen de urenwaarop het geregend heeft, in rekening
moesten worden gebracht, de dag op 10 uren gerekend. Nie
mand zal een werkdag van 10 uren te lang gerekend vinden.
Bij een werk als dit, is de werkdag veel langer.
De boete van ƒ1200 is niet zoo hoog, omdat de boete per
dag te hoog ismaar is een gevolg van de grove nalatigheid
door den aannemer in het besteden van zijn tijd aan den dag
gelegd.
De heer Bekhuis wenscht nog op eene omstandigheid te
wijzen. Bij de vaststelling van den termijn van 15 Augustus
1894 voor de provisioneele oplevering van het geheele werk
welke termijn is vastgesteld in overleg met de commissie
voor openbare werken is gerekend op gewone normale
omstandigheden. Werd de uitvoering opgedragen aan een be
kwamen le klas aannemer, dan was 't voor dezen zeer goed
mogelijk geweest, op tijd klaar te komen. De omstandigheden
waren hem echter tegen; de ongunstige weêrsgesteldheid
heeft dit onmogelijk gemaakt. Ware dat alles te voorzien ge
weest, dan zou de termijn later dan op den 15 Augustus zijn
gesteld geworden. Is 't nu billijk, vraagt spr., om de gevol
gen van al deze omstandigheden waardoor aan de gemeente
geen schade is toegebrachtalleen door den aannemer te la
ten dragen?
Spr. deed straks aan de hand eene geheele kwijtschelding
der boete, hoogstens eene vergoeding van kosten voor meerder
toezicht. Hij zal echter het genoemde cijfer van ƒ150 niet
vasthouden en stelt nu als subamendement voor, de boete te
bepalen op ƒ300. Het cijfer van ƒ600, door den heer Duparc
voorgesteld, vindt spr, veel te hoog.
Dit subamendement wordt voldoende ondersteund en komt
in behandeling.
De heer Dijkstra heeft het amendement van den heer
Duparc gesteund, maar kan niet met dat van den heer Bek
huis medegaan. Hij erkentdat elk voorstel tot verlaging wil
lekeurig is, maar in dat van den heer Duparc ziet hij een
middel, om tot een vergelijk te komen; hieidoor zal worden
tegemoet gekomen aan de moreele zijde der kwestie en naar
hij vertrouwt aan de wenschen der meerderheid van de raads
leden.
Spr. wenscht nog op een door den heer Meijer besproken
punt terug te komen. Die geacnte spreker zeide dat het reeds
als een gunst moet worden beschouwd, dat burgemeester en
wethouders de overschrijding van de eerste twee termijnen
niet in aanmerking hebben genomen. Dit is, naar hij meent,
niet juist. Hadden burgemeester en wethouders dit wel ge
daan en de daarvoor bepaalde korting toegepast, dan zouden,
volgens 33 der Algemeene Voorschriften, de termijnen voor
de volgende opleveringen stilzwijgend zijn verlengd. Stelt men,
dat hij in Mei 10 dagen te laat was en in Juni ook dan zou
de laatste termijn met 20 dagen zijn verlengd geworden. Spr.
meent althans de algemeene bepalingen zóó te moeten opvatten.
De heer Beucker Andreso deelt mededat hijom de
waarheid te zeggen toen hij ter vergadering kwamnog niet
tot zekerheid was gekomenof hier het recht dan wel de bil-