- ■yf* 30 Verslag der handelingen van den gemeepteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Februari 1895. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van een adres van kerkvoogden en notabelen te Cornjum betreffende de naleving van eene voorwaardeverbonden van een aan die gemeente vermaakt legaat. Bij raads besluitvan 14 Januari 1895 werd in handen van burge meester en wethouders gesteld een request van kerkvoogden en notabelen der Nederduitsch Hervormde gemeente te Corn jum betrekkelijk het legaat door Jhr. Duco Martena van Bur- mania Vegilin van Claerbergen bij olographisch testament aan de gemeente vermaakt, onder deze voorwaarde dat in de particuliere begraafplaats, in het legaat begrepen, niemand mag worden bijgezet, nadat de erflater aldaar zal zijn begraven, en dat bij niet-nakomingdezer voorwaarde datzelfde le gaat is besproken aan de gemeente Leeuwarden onder dezelfde voorwaarden. Kerkvoogden geven in hun request in substantie te kennen: dat de bovenbedoelde voorwaarde is in strijd met het recht van mevrouw Adriaantje KoppiusWed Quaestius te Gronin gen om in het 2e, 4e of 5e graf van den ingang van het zuiden naar het noorden begraven te worden en leggen daarbij over a. het request van mevrouw A. KoppiusWed. Quaestius houdende verzoek dat kerkvoogden haar zullen mede- deelendat haar begraven in één der genoemde graven door kerkvoogden te zijner tijd zal worden toegestaan, onder voor waarde echter, dat ook de gemeente Leeuwarden daartegen geen bezwaar heeft en daartoe uitdrukkelijke toestemming ver- leene; b. de overeenkomst door de eigenaren der begraafplaats den 28 Juli 1825 gesloten; c. een extract uit de notulen der vergadering van kerkvoogden en notabelen, gehouden 1 Janu ari 1895. Op grond dier stukken vragen kerkvoogden machtiging van het bestuur der gemeente Leeuwarden om toe te staan, dat te zijner tijd het lijk van mevrouw A. Quaestius—Koppius worde begraven in één der genoemde graven, onder uitdrukke lijke voorwaarde, dat dan door de stad Leeuwarden geen aan spraak zal worden gemaakt op het legaat, terwijl uit de no tulen blijkt, dat ook aan de erfgenamen van den erflater een schriftelijk bewijs van toestemming zal worden gevraagd. Naar aanleiding van dat verzoek van het college kerkvoogden en notabelen merken burgemeester en wethouders op dat de voorwaarde, waaronder het bovenbedoelde legaat aan de gemeente Leeuwarden is vermaakt, betreft de beschik king zelve, niet slechts hare uitvoering en dat dientenge volge de gemeente Leeuwarden slechts een verkregen recht van vordering zal hebben na de vervulling der gestelde voor waarde; dat derhalve de gemeente op dit oogenblik over dat legaat niets te zeggen heeft en ook thans geen besluit omtrent de aanname of verwerping van het legaat kan worden genomen; dat het legaat, bij niet-nakoming der gestelde voorwaarde door de Ned. Herv. gemeente van Cornjum, is besproken aan de gemeente Leeuwarden onder dezelfde voorwaarden en dus kwam ook deze gemeente de voorwaarde niet na het legaat aan de erfgenamen zou vervallen dat het, onder deze omstandigheden, burgemeester en wet houders niet wenschelijk voorkomt, dat de raad reeds nu om trent dit legaat bepaledat de niet-nakoming der gestelde voorwaarde de gemeente geene aanleiding zou geven aanspraak op het legaat te maken wijl deze beslissing huns inziens behoort te worden overgelaten aan den raad, zooals die ten tijde van de niet vervulling der voorwaarde zal zijn samengesteld; dat eene eventueele beslissing daaromtrent zal afhangen van de vraag, of inderdaad de nakoming der gestelde voorwaarde voor de Ned. Herv. gem. te Cornjum absoluut onmogelijk was en, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, kerk voogden en notabelen in dit stadium niet afstand van toekom stig recht van Leeuwarden hebben te vragen, maar zich heb ben te stellen in het bezit van het bewijs dier absolute onmo- heid ten einde eventueele aanspraken der gemeente Leeu warden te kunnen afweren. Op grond van het vorenstaande adviseeren burgemeester en wethouders den raad te besluiten aan het college kerkvoogden en notabelen der Ned. Herv. gemeente te Cornjum onder toezending van een afschrift van het praeadvies van burgemeester en wethouders te berichten, dat de raad der gemeente Leeuwarden vermeent zich te moe ten onthouden van elke inmenging in dezen, zoolang niet het recht der gemeente op het legaat is verkregen door de niet- vervulling der gestelde voorwaarde. De heer Meijer wenschl naar aanleiding van het bij de stukken gevoegd exploit namens kerkvoogden en notabelen te Cornjum beteekend aan Mevrouw A. Koppius wed. A. Quaestus, tot het doen van afstand van haar rechtom in den grafheu vel te Cornjum te worden begraventot welken afstand zij echter niet genegen ismede te deelen dat dit exploit geene verandering heeft gebracht in de zienswijze van burgemeester en wethouders. Het 'zou alleen kunnen bewijzen de absolute onmogelijkheidom de verbindende bepaling van het legaat na te komen. Zoolang het bestuur dezer gemeente geen recht op het legaat kan doen gelden is de tijd nog niet gekomen voor de beoor deeling of de nakoming der aan het legaat verbonden voor waarde absoluut onmogelijk is. Had het gemeentebestuur op dit oogenblik recht op het le gaat verkregen zeker zouden burgemeester en wethouders dan hebben voorgesteldmet betrekking tot de niet-vervulling der voorwaarde dat recht niet te laten gelden. De heer Bekhuis vermeentdat de conclusie van het praeadvies van burgemeester en wethouders noode'ioos te lang is. Hierbij wordt voorgesteldaan de adressanten een af schrift van dat praeadvies te zenden. Is dit wel noodig vraagt spr. Is het niet voldoende, slechts te berichten, dat de raad zich van elke inmenging moet ont houden zoolang niet het recht der gemeente op het legaat is verkregen door de niet-vervulling der gestelde voorwaarde De adressanten hebben niets te maken met de overwegingen van het praeadvies. De Voorzitter acht het toch van belang dat de adres santen de motieven kennen die tot de afwijzende beschikking op hun verzoek hebben geleid. Daarom wenschen burgemees ter en wethouders hun een afschrift van het praeadvies te zenden. Indien de vergadering dienovereenkomstig besluit, dan blijkt uit dat stuk de zienswijze van den raadzooals hij thans is samengesteld. De heer Meijor zegtdat door de bijvoeging van een af schrift van het praeadvies adressanten niet in het onzekere verkeeren omtrent de zienswijze van dezen raad. Hierdoor zul len voor het vervolg moeilijkheden worden voorkomen. De heer Bekhuis acht het voorzichtigergeen afschrift van het praeadvies te zenden en de adressanten geen kennis te doen nemen van de motieven dezer vergadering. Hij zal ech ter van zijn denkbeeld geen voorstel maken. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming onveranderd aangenomen. De heer Beekhuis verlaat de vergadering. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van een adres van H. Wigersma Tz. e. a., om het voet pad naar Schilkampen te doen herstellen en onderhouden. H. Wigersma Tz. en andere belanghebbenden bij het stee- nen voetpad liggende over het land „de lange negen" ge naamd, loopende van de Poppebrug naar Schilkampen, hebben zich bij adres dd. 27 November 1894 tot den raad gewend met het verzoek, gemeld voetpad en den wal aldaar voldoende te doen herstellen en onderhouden. Dit voetpad is een gedeelte van het publiek voetpad van Yerslag der handelingen van den gemeenteraad het Vliet langs Schilkampen en Wijlaarderburen naar de ge meente Leeuwarderadeel en als zoodanig vermeld op den staat A onder nos. 18 en 24 van de openbare tot den gemeenen dienst van allen bestemde waterstaatswerken in deze gemeente. Burgemeester en wethouders achten 't van belang een overzicht te geven van de vele klachtendie sedert tal van jaren tot het gemeentebestuur werden gericht en van de ver schillende besluiten ten einde in den onvoldoenden toestand van dat pad verbetering te brengen. In den zomer van 1871 werd, ter uitvoering van het raads besluit van 27 April van dat jaar, een klinkertpad ter breedte van 0,90 M. gelegd van de loopplank bij den oliemolen „de Hoop" over het aldaar bestaande pad tot aan het land ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden in sectie G no. 2885 en vervolgens over dat land de zoogenaamde „lange negen" tot aan het Hooghout bij Schilkampen. Dit steenen pad werd gelegd met vergunning van den heer G. H. Beekhuis als nomine uxoris eigenaar van dat land. Aan die vergunning werd de voorwaarde verbonden, dat het pad niet verder dan twee meter van den oever van het Vliet mocht zijn verwijderd en dat het onderhoud van dit pad kwam ten laste van de gemeente. Aan het einde van dit pad ligt het zoogenaamde Hooghout bij Schilkampen. Deze brug was in 1882 gevaarlijk voor de passage. Na vele vergeefsche pogingen, om die brug door de van ouds onderhoudplichtigen te laten herstellen is den 25 Januari 1883 door den raad, besloten die brug om niet over te ne men onder voorwaardedat voor afkoop van dat onderhoud 50 moest worden betaald. In 1886 was meergemeld voetpad door wegspoelen van den oeverkant zóó gevaarlijk geworden voor het publiek verkeer, dat het noodzakelijk was, daarin verbetering te brengen. Burgemeester en wethouders besloten daaromhet steenen pad op eenige punten waar het pad was weggeslagen naar binnen te doen leggen. Zij gaven van dat voornemen kennis aan den heer Mr. C. Beekhuis als administrateur van de eigenaars van het perceel land. Aan het besluit werd echter eerst den 21 September 1887 uitvoering gegeven, toen last werd gegeven, daar, waar het noodig was het pad naar binnen te leggen. De heer Mr. G. Beekhuis maakte hiertegen bezwaar. Burgemeester en wet houders meenden echter toch de voorgenomen verbetering te moeten laten uitvoeren. In het begin van 1889 was het wederom noodig, het straat pad op verschillende plaatsen te doen verleggen. Nadat daarmede een begin was gemaakt, werd de burgemeester door den heer Mr. C. Beekhuis bij deurwaarders-exploit gesommeerdhet werk onmiddellijk te. staken, aan welke sommatie gevolg werd gegeven. In September 1889 was het steenen pad op enkele plaatsen ingestortzoodat de passage langs het padvooral bij avond, gevaar opleverde. De directeur der gemeentewerken werd toen door burgemeester en wethouders gemachtigd, om de steenen die reeds gedeeltelijk in het vaarwater waren geval lenvan de ingestorte gedeelten van het pad te doen verwij deren. De toestand bleef echter onvoldoende. Don 24 November 1892 drongen VV. F. Kamp en andere bewoners van Schilkampen opnieuw aan op verbetering van den onhoudbaren en gevaarlijken toestand van het pad. Aangezien de wal langs het Vliet op verschillende plaatsen belangrijk was afgeslagenkwam het burgemeester en wet houders voor, dat de eenige afdoende verbetering zou zijn het beschoeien van dien wal. Er 'werd eene begrooting van kosten van een houten wal- beschoeiing opgemaakt en den heer Mr. C. Beekhuis voorge steld behoudens 's raads nadere goedkeuringdie walbe- schoeiing voor gemeenschappelijke rekening te doen maken en voortdurend te onderhouden terwijl de kosten van aanvulling met grond tot aan de walbeschoeiing voor zijne rekening zouden komen. De heer Beekhuis maakte in eene ter zake gehouden confe rentie bezwaar tegen het voorstel, om het voortdurend onder houd van de eventueel te maken walbeschoeiing voor de helft te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Feburari 1895. voor zijne rekening te nemen en om de kosten van aanvulling met grond alleen te dragenhij verklaarde zich echter bereid, het voorstel in nadere overweging te nemen. Bij schrijven van den 10 Maart 1893 berichtte hij, dat hij behoudens nadere goedkeuring van zijne zusterseigenaressen het landbereid was de helft bij te dragen in de kosten van eene walbeschoeiing en aanvulling met grondonder de vol gende voorwaarden 1. dat de walbeschoeiing zal worden aangelegd op de uiterste grens van het land, in zijne vroegere uitgestrektheid, m. a. w., de beschoeiing wordt zoover in het vaarwater uitge bouwd als zijn eigendomsrecht veroorlooftzulks ter zijner beoordeeling. 2. dat de walbeschoeiing moet worden gemaakt bij lagen waterstand en gereed zijn vóór September 1893. 3. dat voor de grondaanvulling zal moeten worden gebruik gemaakt van de beste aardeafkomstig uit het te graven nieuwe kanaal naar de Tijnje en dat het nieuw gevormde land moet worden bedekt met beste graszoden. 4. dat aan de gemeente Leeuwarden tot wederopzeggens toe vergund zal worden een steenen voetpad te hebben ter breedte van 1 M. (Dit voetpad zal worden aangelegd van af het Hooghout langs het Vliet tot het erf van Bottema, alwaar het zal aansluiten aan het reeds bestaande pad. Zoowel aan leg als onderhoud van dit pad komen voor rekening van de gemeente Leeuwarden). 5. dat zoolang dit voetpad niet, met wederzijdsch goedvin den wordt verlegdhet onderhoud van de walbeschoeiing is voor rekening van de gemeente Leeuwarden. 6. dat het geheele werk gereed moet zijn vóór Januari 1894. Burgemeester en wethouders gaven te kennen dat zij be zwaar moesten maken tegen de voorwaarden a. dat de walbeschoeiing zou worden aangelegd volgens door den heer Beekhuis te geven voorsclniften. b. dat die beschoeiing gereed zou moeten zijn vóór Sep tember 1893 en zulks in verband met de sub 3o gestelde voor- waaide, dat de grondaanvulling moet geschieden met de beste aarde afkomstig uit het te graven kanaalaangezien met dat werk niet zou kunnen worden aangevangen vóór het begin van 1894. c. dat de vergunning tot het hebben van een steenen voet pad tot wederopzegging toe wordt verleend. d. dat het geheele werk gereed zou moeten zijn vóór Janu ari 1894, op grond van hetzelfde motief als onder letter b is vermeld. e. dat het onderhoud der walbeschoeiing geheel voor reke ning van de gemeente zou komen. De pogingen, om zoo mogelijk tot overeenstemming te ko men omtrent het aanbrengen van de noodzakelijke verbeterin gen, hadden geen gewenscht resultaat. Burgemeester en wethouders blijven bezwaren maken tegen de gestelde voorwaarden. Het maken van eene walbeschoei ing zoude hoofdzakelijk aan de eigenaars van het land ten goede komen. Dit land is over eene lengte van ruim 300 meter af geslagen het water loopt thans lot aan en in het voetpad zoodat eene strook grond van ten minste 2 meter breedte, die oorspronkelijk tusschen den oever en het straatpad aanwezig was is verdwenen. Deze grond zou door liet maken van eene beschoeiing wêer bij het land worden getrokken. De gemeente heelt bij die beschoeiing alleen het belang dat daardoor het steenen pad in stand kan blijven wat in het belang van de adressanten zeer gewenscht is. Bij het verdwijnen van het steenen pad zal echter het pu bliek voetpad over dit land niet worden opgeheven. Integen deel worden de steenen weggenomen dan zal het bezwaar van het voetpad voor het land verergeren. Het ligt dus voor de handdat de eigenaar van het land belang heeft bij de walbeschoeiing en in ieder geval de helft van het onderhoud daarvan voor zijne rekening zou moeten ne men. En niettegenstaande het belang van den eigenaar medebrengt, dat het voetpadwaarmede zijn land is bezwaardbestraat blijvehebben burgemeester en wethouders toch bedenkingen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1895 | | pagina 2