32 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1895. tegen de gestelde voorwaarde dat de vergunning tot het heb ben van dat steenen pad tot wederopzegging zal worden toe gestaan. Zij vertrouwen dat de heer Beekhuis zoolang zijne familie eigenares van het land is die vergunning niet zal intrekken maar voor het gevaldat het land eventueel mocht worden verkochtstaat het gemeentebestuur er steeds aan blootdat die opzegging kan geschieden in welk geval de kosten van aanleg van die bestrating en walbeschoeiïng grootendeels ver loren zouden gaan. Hoe gaarne burgemeester en wethouders ook aan het billijk verzoek van de adressanten zouden willen voldoen zoo zien zij geen middel daaraan gevolg te kunnen geven. Zij stellen derhalve voorte besluiten: aan de adressanten te kennen te geven dat de pogingen om van de betrokken eigenaren de vereischte medewerking en vergunning te krijgengeen gunstig resultaat hebben gehad en dat zonder die medewerking het gemeentebestuur niet bevoegd ishet steenen pad op en den wal langs de zoogenaamde „lange negen" te doen herstellen en te onderhouden zoodat aan hun verzoek niet kan worden voldaan. De beraadslagingen worden geopend. De heer Reeling Brouwer wenscht een en ander in het midden te brengen en gaat daarbij van de veronderstelling uitdat de nota van den heer Beekhuis met het voorstel in behandeling wordt genomen. De Voorzitter zegtdat de nota van den heer Beekhuis slechts inlichtingen bevat en dus niet afzonderlijk behoeft te worden behandeld. Dat stuk maakt echter deel uit van het dossier en kan dus bij de behandeling van dit onderwerp wor den besproken. De heer Reeling Brouwer herinnert, dat deze zaak reeds jaren lang bij den raad en burgemeester en wethouders aanhangig is en altoos dezerzijds getracht is de billijkheid te betrachten en aan belanghebbenden de behulpzame hand te bieden, wat nu eens met meer, dan met minder succes is tot stand gekomen. Het tot heden verleend recht van bestrating heeft het eerst aanleiding gegeven tot verschil van opinie tusschen den eige naar van de „lange negen" en het gemeentebestuur. Het ge meentebestuur wenschte de bestrating meer noordwaarts te leggentoen deze door afslag dreigde in het Vliet te vallen overeenkomstig het raadsbesluit van 27 April 1871 waarbij werd besloten in den zomer van 1871 een klinkertpad ter breedte van 0,9 meter te leggen van de loopplank bij den olie molen „de Hoop" over het aldaar bestaande pad tot aan het land bekend ten kadaster dezer gemeente sectie G no. 2885 en vervolgens over het land tot aan het Hooghout bij Schil kampen op de wijze zooals op de bij dit voorstel behoorende schetskaart is aangeduid, in verband met de door den heer G. H. Beekhuis, eigenaar van het land, gestelde voorwaarde dat het pad niet verder dan 2 meter van den oever van het Vliet worde gelegd. Waar de oever alzoo door afslag zich verplaatste naar het noorden, moest, zou de bestrating aan het doel beantwoorden, deze ook noordwaarts worden verlegd. Spreker begrijpt dus niet de opmerking in de door den heer Mr. G. Beekhuis aan den raad ingezonden nota„het is van belang de briefwisseling, tusschen mijn vader en den heer Romein gevoerd en de vergunning zelve aandachtig te lezen daar uit een en ander duidelijk blijktdat niet (zooals burgemeester en wethouders zeggen in de toelichting van het nu aanhangig voorstel) aan de vergunning de voor waarde verbonden was, dat het pad niet verder dan 2 M. van den oever van het Vliet mocht worden verwijderddoch dat het niet op grooteren afstand mocht worden gelegd Duidelijk is het, dunkt spreker, dat de oever is de grens tus schen land en water en dat die sedert 1871 2 M. noord waarts is verplaatst. De eigenaar was van een andere opinie en verhinderde bur gemeester en wethouders in de uitvoering van het raadsbesluit van 27 April 1871 het ware eenvoudiger geweest, de vergun ning der bestrating, die slechts ter bede is, in te trekken. Daarna begonnen de onderhandelingen over eene walbe- schoeiing den leden dezer vergadering bekend uit de overge legde stukken en het voorstel van burgemeester en wethouders, thans in behandeling. Terecht is in het voorstel van burgemeester en wethouders vermelddat die onderhandelingen geen gewenscht resultaat hebben gehad. Het groote punt van verschil was het opzeg bare van de vergunning, m. a. w. het toestaan der bestrating tot wederopzegging toe. De steller der nota vergist zich dan ook zeerwaar hij mededeelt, dat bij het onderhoud over de walbeschoeiing spreker heeft verklaard „veel te gevoelen voor zijne stellingdat het niet aanging eene vergunning, die altijd opzegbaar was geweest, nu zoo op eens, en als het ware inci denteel, als een eeuwigdurenden, onveranderlijken last op den grond te leggen." Integendeel, dit was en is nog voor spreker het groote strui kelblok. Op dat punt zijn zij het niet eens kunnen worden zooals nader blijkt uit de nota. Over en weer zijn formules voorgesteld en van een dier for mules, door burgemeester en wethouders voorgesteld, schrijft de steller der nota: Bijna kon ik mij met de redactie ver eenigen", maar bijna is nog niet half, hij heeft zelfs bezwaar er tegendat het pad met onderling goedvinden zou kunnen worden verlengd en gaat dan verder in de nota: „mij lachtte daarom de volgende formule meer toe „Het recht wordt ver leend tot wederopzeggens toe. Deze opzegging zal echter niet „mogen geschieden naar willekeur van den eigenaar doch al- „leen wanneer eene verandering in de inrichting of in de be- „stemming van het landdie intrekking gewenscht doen zijn". Wederom die uitdrukking ,tot wederopzegging toenu eenigs- zins beperkt maar wat beteekent die beperkingwat is eene verandering in de inrichting of in de bestemming van het land? Is dat, als het land tot bouw- of gardeniersland wordt ge maakt? is het, als er een arbeiderswoning op wordt geplaatst of als er bosch van wordt gemaakt Spreker komt die beperking van het recht van opzegging zoo vaag voordat hij meent dat hierdoor een bron zou ont staan van allerlei chicanes, misschien van processen. Wat zou den opvolgenden eigenaar verhinderen daarvan gebruik te maken? De steller der nota is dan ook minder juistwaar hij schrijft: „Uit al het bovenstaande blijktdunkt mij zonneklaar dat, in- „dien er in Maart 1894 nog ve-schil tusschen burgemeester en „wethouders en mij bestonddat toch in elk geval niet zoo „erg groot meer was. Ik meen zelfs te mogen zeggen dat „er althans tusschen den heer Dr. Reeling Brouwer en mij „omtrent de zaak volkomen overeenstemming was en dat er „hoogstens nog verschil bestond omtrent de formuleering onzer „denkbeelden." Juistdat formuleeren onzer denkbeelden daarin zit 'm de knoop. De onderhandelingen zijn afgestuit in hoofdzaak op de clausule „tot wederopzegging toe" en spreker meent nog, dat het niet aangaat om voor de gemeente waar deze zich be trekkelijk groote offers getroostniet het voortdurend recht te bedingen van bestrating. Dat is zoozeer in het belang der be woners van Schilkampen, dat dit niet mag worden verwaarloosd. Ten slotte begrijpt spreker niet de vasthoudendheid van den eigenaar aan deze eenmaal opgevatte opinie. Worden daar ter plaatse fabrieken of woningen gestichtdan zal de ruimte tus schen den oever van het Vliet en de zuidelijke gevels der ge bouwen toch worden bestraat en daarmede vervalt als van zelf de behoefte aan een bestraat voetpad. Komen er geen ge bouwen dan is het hebben van een bestraat voetpad dat door de gemeente wordt onderhouden zeer in het belang van den eigenaaromdat daardoor het land veel minder wordt vertrapt. Aan het slot der nota beklaagt de steller zichdat zijn brief van 7 Maart 1894 niet is overgelegd; daarvoor neemt spr. de verantwoordelijkheid geheel voor zijne rekeningdie brief is door spr. in presentie van den secretaris aan den heer Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Februari 1895. 33 Beekhuis teruggegeven en eene poging om dien terug te ver krijgen is mislukt. Nu echter door de nota de inhoud van dien brief mede be kend is geworden kan de vergadering over de onderhande lingen volledig oordeelen. Men vergete niet dat de door spr. met den heer Beekhuis gevoerde onderhandelingen van voorloopigen aard waren. Spreker meent dusdat burgemeester en wethouders in het belang der bewoners van Schilkampen en de gemeente hebben gedaan wat zij konden. De heer van Sloterdijck deelt mede, dat de kennisne ming van de uitvoerige bij dit voorstel overgelegde stukken hein een indruk heeft gegeven eensdeels van tevredenheid anderdeels en ten slotte van onvoldaanheidwaar hij zich stelde in de plaats van de adressanten. Het betreft hier eene materie die zooals alle rechtskundi gen zullen erkennen ontzaggelijk subtiel is. Men heeft te doen met een openbaar voetpad, waarvan de oorsprong in het verre verleden schuiltdoch waarvan de last is erkend door de opvolgende eigenaren van het land; een pad, dat gerang schikt moet worden onder de in het Burgerlijk wetboek ge noemde paden aan verscheidene geburen gemeen en welke hun tot eenen uitweg dienen. Waar men in het algemeen moet aannemen dat ieder eigenaar van land wil hij zijn eigendom voor afslag door het water beveiligen zijn maatregelen heeft te nemen, daar is de eigenaarop wiens aldus gelegen land de last van voetpad rustniet enkel aan zich zeiven maar ook jegens hendie genot hebben van dien lastverplicht tot instandhouding van dit eigendom. Spr. moet erkennen dat burgemeester en wethouders al wat maar mogelijk was hebben gedaanom in den toestand ter plaatse verbetering te brengen. De bewoners van Schil kampen mogen burgemeester en wethouders hiervoor wel dankbaar zijn; er is zeker nooit meer gewerkt, gedaan en beloofd ter behartiging van particuliere belangendan in deze zaak. Burgemeester en wethouders hebben indertijd bevor derd dat het kleipad werd veranderd in een bestraat pad zij hebben 't hunne gedaan voor de instandhouding van dit pad en nu ten slotte aan den éigenaar van het land aangebo den dat voor gezamenlijke rekening eene beschoeiing langs den wal zou worden gemaakt. Ook aan de zijde van den raad bestaat er reden tot goed keuring; burgemeester en wethouders willen de bewoners van Schilkampeneen buurtdie bijna van de communicatie met de stad is afgesloten, te hulp komen en zijn daarin terecht vrijgevig geweest. Nu zou er echter niets van komen en zouden burgemeester en wethouders in hunne goede bedoe lingen gefrustreerd worden. Dit doet spr. leed. Hij zou daarom gaarne zien, dat nog eens pogingen werden aangewend, om tot een bevredigend resultaat te komen. Spr. weet wel, dat hij hierdoor eene opoffering van burgemeester en wethouders vraagt die toch al reeds zoo langdurige on derhandelingen hebben gevoerd. Het verschil komt echter neêr op een paar punten. In de eerste plaats deed zich bij de onderhandelingen met den eigenaar van dat land verschil voor over de formuleering der opzegbaarheid van het recht om het be wuste voetpad te bestraten. De eigenaar wil aan dat bestraten het karakter van vergunning geventerwijl burgemeester en wet houders uit kracht van de moeiten en de kosten die het ge meentebestuur zich moest getroosten, het als een recht willen doen beschouwen. In de tweede plaats loopt het verschil over de verlegbaar- lieid van het padn.l. over de vraag of het pad slechts met onderling goedvinden mag worden verlegd. In de nota van den heer Beekhuis wordt eene formuleering aan de hand gedaan, die wat nader komt tot de denkbeelden van burgemeester en wethouders, n.l.: „het recht wordt ver- I leend tot wederopzeggens toe. Deze opzegging zal echter niet I mogen geschieden naar willekeur van den eigenaar, doch alleen wanneer eene verandering in de inrichting of in de bestemming van het land die intrekking gewenscht doen zijn." Spr. stemt den heer Reeling Brouwer toe, dat deze formule te onbe paald is, maar hij gelooft toch wel, dat door eene kleine wij ziging betere preciseering kan worden verkregen. Het verschil zit eigenlijk op de punt van de naald. Spr. be treurt hetdat door aanneming van het voorstel van burge meester en wethouders de kans op eene evenlueele verbetering van den toestand aldaar vooreerst zal zijn verbroken. Hij zou daarom in overweging willen geven, de zaak aan burgemeester en wethouders te renvoieeren met het vriendelijk verzoek nog eens te trachten haar tot een goed einde te brengen. Mocht zijn denkbeeld een overwegend bezwaar bij burge meester en wethouders ontmoeten, dan zal hij op de verwezen lijking niet aandringen, want hij wil hun geen besogne op dringen, die hun onaangenaam zou zijn indien zijn denkbeeld geen instemming mocht vinden bij den raad, en het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen worden, zou hij subsidiair de vraag willen doenof hetnu de onderhandelin gen afgebroken zijn niet overweging zou verdienen, aan den oostkant van dit land een pad aan te leggen, dat natuurlijk geen gevaar zou loopen, door het water weggeslagen te worden. Er bestaat nu toch al een reed naar het Oud-Panwerk en van daar zou dan het pad naar Schilkampen moeten worden gelegd. De weg zou wel iels langer worden in plaats van langs de hypothenusa, zooals thans, zou de weg dan langs de beide rechthoekszijden van dit driehoekig stuk land loopen. Spr. stelt nu voorte besluiten „de zaak weder in handen te stellen van burgemeester en wethouders, met uitnoodiging de onderhandelingen met Mr. G. Beekhuis weder op te vatten." Deze motie wordt voldoende ondersteund en in behandeling genomen. De heer Meijer zegt, dat de heer van Sloterdijck terecht heeft doen uitkomen, dat er twee punten van verschil bestaan, het eene omtrent den duur van het recht van bestrating, het andere betreffende het verleggen van het pad. Spr. zou nu in overweging willen geven, die twee punten in een raadsbesluit te omschrijven en den heer Beekhuis uit te noodigen af te zien van zijnen eisch, neergelegd in de door hem aangegeven formules. Dan zou de raad zich uitspreken over de wijze, waarop de punten van verschil kunnen worden geëcarteerd en burgemeester en wethouders een goeden basis hebben voor de verdere onderhandelingen. Tegen het denkbeeld van den heer van Sloterdijck, om aan den anderen kant van dit land een pad te leggen, bestaat wel eenig bezwaar. Er zou van het Old Burgerweeshuis eene strook grond moeten werden aangekocht en de bestaande reed van het Oud-Panwerk heeft zoodanige richting, dat men die toch niet volgen, maar dwars over het land gaan zou. De heer van Eijsinga heeft met genoegen het denkbeeld van den heer van Sloterdijck vernomen. Hij heeft geen be zwaar om het te beproeven, doch hij vreest er voordat na al de gevoerde onderhandelingen het bijna te verwachten is dat heropening der gevoerde onderhandelingen niets zal geven. Bij spr. is het denkbeeld opgekomenof de bewoners van Schilkampen niet op eene andere wijze zouden zijn te helpen. In de nabijheid van deze buurt zal het nieuwe kanaal uitmon den nu zou even ten zuiden van Schilkampen een veer kun nen worden aangelegd naar den weg langs het kanaaldie direct naar de stad leidt. Waarschijnlijk zou dit de goedkoop ste en gemakkelijkste wijze zijn, waarop aan de behoefte van de bewoners dier buurt kan worden tegemoet gekomen. De heer Reeling Brouwer deelt mede, dat ook burge meester en wethouders het denkbeeld van der. heer van Eijsinga met een enkel woord besproken hebben, maar zij meenden dat een pontveer den bewoners van Schilkampen niet kon worden opgedrongen als een surrogaat voor een bestaand pad. Mocht echier later blijken., dat de bewoners daartegen geen bezwaar hebben, dan kan een pontveer misschien nog tot stand komen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1895 | | pagina 3