34 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Februari 1895. De heer van Sloterdijck heeft bezwaar tegen het denk beeld van den heer Meijer, om in een raadsbesluit waarbij de zaak weder in handen van burgemeester en wethouders zou worden gesteldde geschilpunten te formuleeren. Men kan uit de stukken zien, met hoeveel beleid en kalmte de on derhandelingen door burgemeester en wethouders zijn ge voerd nu zou het niet goed zijn hen te binden in de wijze waarop zij do onderhandelingen zouden voortzetten. Indien zij geen bezwaar hebben deze zaak weder tot zich te nemen hebben zij grond genoeg zich ais gemachtigd te beschouwen tot sluiting van een convenant voor het behoud van het pad. De wijze, waarop de heer van Eijsinga aan de behoefte van de bewoners van Schilkampen wil tegemoetkomenis ook bij spr. opgekomen. Hij heeft echter overwogen, dat een pont- veer een voetpad niet kan vervangen omdat een veerwat gerief en nut betreft, bij lange na niet gelijk staat met een voetpad. Langs dit pad zijn die bewoners zeer spoedig op het Vliet, waar zij hoofdzakelijk hunne inkoopen doen en ook ook voor kerkgangers is deze weg de kortste. Ze zouden langs het kanaal gaande een grooten omweg moeten maken. Boven dien zijn onder de ondei teekenaren van het adres verscheidene doctorendie door een pontveer zeker niet zouden worden gebaat. Ook moet men niet voorbijzien, dat de kosten voor dergelijk veer niet gering zouden zijnde kosten van aanschaffing en onderhoud van de pont en die van de bediening van het veer komen ten laste van de gemeente, terwijl geen inkomsten daar tegenover staan. Men zou toch bezwaarlijk een veergeld kunnen heffen. In ieder geval zou de aanleg van het pontveer het laatste expedient zijn. Liever zag spr., dat de onderhandelingen we der werden aangeknooptzoo burgemeester en wethouders hiertoe genegen zijn. De heer Bekhuis heeft met belangstelling kennisgenomen van de overgelegde stukken en met aandacht geluisteid naar hetgeen de onderscheidene sprekers hieromtrent inliet midden brachten maar ncch in de stukken noch in het gesprokene vond hij zijne eigene zienswijze in deze zaak terug. Daarom wil hij die nu doen kennen. Het land genaamd „de lange negen" is bezwaard met voet pad wat door niemand is weersproken. De toestand van dit pad dat op een drassig land ligtgaf 25 jaren geleden aan leiding tot eene klacht. Om hieraan tegemoet te komen be sloot de raad in 1871 het pad te bestraten. Dit werk kostte de gemeente f 900 en werd uitgevoerd met volledige toe stemming van den eigenaar die alleen deze voorwaarde be dong dat het pad op 2 meter van den oever mocht worden gelegd. Tot verbetering van den toestand werkten dus het ge meentebestuur en de eigensar zamen de laatste gaf den grond, het eerste de bestrating. De gemeente verplichtte zich tot het voortdurend onderhoud van de bestratingde eigenaar had te zorgen voor het behoorlijk instandhouden van den ondergiond. Indien partijen hunne verplichtingen waren nagekomendan zou het pad nog in goeden staat verkeeren. Uit niets is geble ken dat het gemeentebestuur in het goed onderhoud is te kort geschoten. De eenige oorzaak van den tegenwoordige)! treurigen toe stand is de afbrokkeling van den oever. De eigenaar vond het blijkbaar niet noodig, zijn eigendom tegen den invloed van het water te beveiligen. Burgemeester en wethouderswel be dacht op verbetering wilden eene beschoeiing doen aanbren gen en boden aandit werk te doen uitvoeren mits de helft der kosten en het verdere onderhoud voor rekening van den eigenaar kwamen. Deze was evenwel hiermede niet tevreden. Indien de raad gesteld was voor een voorstelom die beschoeiing op deze voorwaarden te doen aanbrengen zou spr. er waar schijnlijk zich tegen verklaren maar dit zou hij zeker doen indien daaraan de bepaling verbonden wasdie de eigenaar wenscht dat n. 1. het werk werd uitgevoerd onder toezicht en op aanwijzing van den door hem aan te stellen deskundige. De zaak is dezede eigenaar geeft den grond, het gemeen tebestuur zorgt voor de goede instandhouding van de bestra ting nu kan volgens spr. de eigenaar worden gedwongen, om maatregelen te nemen, dat het pad kan blijven bestaan en wel op dezelfde plaats, als waarop het in 1871 is aangelegd. Spr. zal dus stemmen tegen de motie van den heer Sloter dijck, maar ook tegen het voorstel van burgemeester en wet houders. Aan dezen brengt hij alle hulde voor hetgeen zij ge daan hebben, maar naar zijne meening hadden zij nog verder kunnen gaan en den eigenaar moeten dwingen tot instandhou ding van het aangelegde voetpad. De heer van Eijsinga ziet niet in, dat er zoovele bezwa ren zijn tegen den aanleg van een pontveer bij Schilkampen als de heer van Sloterdijck vermeent. Deze zeide dat men, de stad willende bereiken langs het kanaal, een omweg maakt. Dit zal echter niet in die mate het geval zijn het kanaal loopt nagenoeg evenwijdig met het Vliet, zoodat 't wel op hetzelfde zal neerkomen, welken weg men neemt. Het pontveer behoeft ook niet zooveel te kosten evenals bij de andere pontveren kan een halve cent veergeld worden ge heven. Bovendien blijft het pad bestaan, zoodat men de keus zal hebben, welken weg te volgen. De heer Wolff zal, in tegenstelling met den heer Bekhuis, gaarne met de motie van den heer van Sloterdijck medegaan, omdat hij, zoo 't maar eenigszins mogelijk is, aan den wensch van de adressanten wil voldoen. Volgens den heer Bekhuis is de eigenaar van dit land ver plicht om, terwijl de gemeente het pad heeft bestraat en dit onderhoudt, den grond te onderhouden. De eigenaar intusschen behoeft volgens spr. slechts te dulden dat op dit land een voetpad ligt en heeft vergunning gegeven, dat dit pad be straat wordtmaar nergens is hem de verplichting opgelegd om den grond te onderhouden. Wilde men hem vervolgen, indien hij dit niet doet, dan zou men daarin niet slagen. De heer Kouter heeft de motie van den heer v. Sloter dijck ondersteund omdat het ook hem voorkomt, dat het ver schil ten slotte loopt over eene kleinigheid. De eigenaar van het land is nu tegenover de gemeente vrij om het voetpad te verleggen en wenscht die vrijheid te behouden, alléén 0111 er gebruik van te kunnen maken bij veranderde bestemming van het land, bv. tot bouwterrein. Krijgt het land die bestemming, dan zullen beide partijen belang hebben bij een pad op de doelmatigste plaats. Spr. vertrouwt daaromdat eene bevredigende oplossing zal zijn te vinden. De Voorzitter wijst er op, dat de heer Konter te streng vasthoudt aan het lichamelijke van het voetpad. Men heeft hier te doen met een servituut; de eigenaar heeft alleen te dulden dat er een voetpad ligtmaar de heer Bekhuis ver gist zich waar hij meent dat de eigenaar den ondergrond van een bepaald aangewezen weg moet onderhouden. De heer Bekhuis erkent in 't algemeen de juistheid van het door den voorzitter en den heer Wolff gesprokene. In 1871 kreeg de zaak echter eene andere wending. Zonder daaromtrent eene overeenkomst aan te gaan stelde de eige naar toen eene strook grond beschikbaar voor een pad ten einde die door de gemeente te doen bestraten en onderhouden. Indien de raad toen niet de overtuiging had gehad dat de eigenaar den grond waarop dat pad lag verplicht was in stand te houden zou hij zeker die kosten van bestrating niet hebben gemaakt. De heer Dijkstra kan zich niet met den heer Bekhuis vereenigen waar die geachte spreker meentdat volgens de gemaakte overeenkomst de gemeente voor het tegenwoordig voetpad en de eigenaar van het land voor een goeden onder grond moet zorgen. Indien men in dien geest consequent door redeneert, dan zou, indien door het afbrokkelen van den oever het steenen voetpad verdween en de strook grond, waarop dit pad lagde aangewezen plaats voor het pad was met het Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Februari 1895. 35 verdwijnen van het pad ook het recht van voetpad gepaard gaan. Dit kan de bedoeling niet zijn geweest. De overeen komst van de gemeente met den eigenaar van het land om trent het verharden van het voetpad is van bijkomenden aard en doet niets af aan het bestaande recht van pad over dat land. De heer Wolff wijst er op, dat in 1871 de toenmalige eigenaar van het land vergunning gaf, om het toen bestaand pad te verharden. De raad zou echter zulk een kostbaar werk niet hebben aangelegd, als hij-had kunnen vermoeden, dat dit na zoo weinige jaren zou zijn te niet gegaan, door het wegslaan van den oever. Hieraan kan hij echter toen niet hebben gedacht, daar het wegslaan alleen het gevolg is van de werking der stoombooten, die in hare tegenwoordige grootte eerst na 1871 in de vaart zijn gekomen. De heer Bekhuis zeide, dat aan de vergunning in 1871 de voorwaarde was verbonden dat het pad op geen grooter af stand dan van 2 meter van den oever mocht zijn verwijderd. Dit is minder juist. Er staat, dat het pad op geen grooter afstand dan van 2 meter mag worden gelegd en waar ver gunning wordt gegeven om iets te leggen, houdt dat niet de vergunning in, om het te verleggen. In dit opzicht is wel iets te zeggen voor hetgeen hieromtrent in de nota van den heer Beekhuis wordt opgemerkt. Ten slotte nog eene opmerking naar aanleiding van het door den voorzitter gesprokene. Deze sprak van een servi tuut. Dit is minder juist. Indien er een servituut bestond moest daarvan een titel zijn', maar deze schijnt uit de nota blijkt het niet aanwezig. Het kweslieuse voetpad heeft meer van een pad, aan verscheidene buren gemeen in den zin, als die door den heer van Sloterdijck wordt opgevat. De Voorzitter erkentdat hij in zijne uitdrukking van „servituut" minder juist is geweest. Hij bedoelde klaarblijke lijk echter een onus publicum. De heer Troelstra herinnertdat de bewoners van Schil kampen jaren lang hebben aangedrongen op verbetering van het voetpad. Het gevolg hiervan is geweest, dat in 1871 een accoord met den eigenaar van het land is getroffenwaarbij deze vergunning gaf, om het voetpad, dat toen als kortste weg gebruikt werdte bestraten en op 2 meter afstand van de vaart te leggen. Twee belangen werden hierdoor gebaatniet alleen het be lang van de bewoners dier buurt maar ook vooral het belang van den eigenaar. Wat valt bij het gebruik van zoo 'n pad op te merken In den zomer volgt men het padmaar in den winterwanneer het modderig iswijkt men allicht van het pad afen maakt het breeder dan noodig is, tot nadeel van het land. Dus de eigenaar had er belang bij dat de ge meente op hare kosten het pad deed bestraten; dat was in zijn voordeel. Langzamerhand is het land tusschen de vaart en het pad ten gevolge van de werking der stoombooten weggesla gen en verdwenen gedeelten van het pad in het water, waar door voor het verkeer langs dat pad gevaar ontstond. Burgemeester en wethouders wilden op de gevaarlijkste pun ten het pad verleggen maar werden daarin tegengehouden door een deurwaarders-exploit van den heer Beekhuis dat luidde „afblijven." Zoo is men tot een onhoudbaren toestand gekomen, waar op door de bewoners van Schilkampen herhaaldelijk is ge wezen. Spr. zal niet herhalen, hoe burgemeester en wethou ders getracht hebbenom op kosten der gemeente verbete ringen aan te brengen; zij hadden in principe geen bezwaar, om mede te werken tot den aanleg van eene wafbeschoeiing langs de oude grens van dit land en bij te dragen in de kos ten van aanvulling van den grondofschoon al die uitgaven zouden zijn in 't voordeel van den eigenaar, Dit alles om den goeden toestand van het pad te bestendigen om zoo aan de billijke wenschen der belanghebbende ingezetenen te kunnen voldoen. Niettemin weigert men, om eene bepaling goed te keuren, dat het pad hier voor goed in stand blijve. Ware dit facul tatief, dan zouden burgemeester en wethouders niet hebben willen en kunnen medewerken. Spr. zou die weigering kunnen billijken, indien er voor den eigenaar werkelijk eenig bezwaar bestond. Deze heeft waar schijnlijk het oog op eene toekomstige bebouwing van dit land. Maar men bouwt toch niet op den rand van den wal, wel op eenige meters afstands daarvan. Het pad behoeft dan niet te worden verlegd; ware dit toch noodig, het gemeentebestuur zou er geen bezwaar tegen kunnen hebben, dat het voor een enkel gedeelte werd verlegd. Spr. ziet in de weigering van den heer Beekhuis een soort halsstarrigheid; hij toch kan voor die weigering geen geldige reden vinden, ook al plaatst hij zich geheel op het standpunt van den eigenaar. Gaat men op het denkbeeld van den heer van Sloterdijck in, dan zullen burgemeester en wethouders toch op dit punt moe ten vasthouden en welk resultaat is dan van verdere onder handelingen te wachten In de missive van 7 Maart 1894 van den heer Beekhuis komen meer punten voor, waartegen bur gemeester en wethouders bezwaar hebben, o.a het aanbrengen van eene vee-afscheiding. Door de motie van den heer van Sloterdijck aan te nemen, zou de raad nu reeds uitmaken, dat aan de andere voorwaarden, die de heer Beekhuis stelt, zal worden voldaanalthans, dat die geen bezwaar zullen ople veren. Spr. meent intusschen, dat de raad zich geheel vrij moet houden en daar nu burgemeester en wethouders van hunne zijde meenen tot uiterste concessien te zijn overgegaan ge looft spr., dat verdere onderhandelingen niet zullen baten. Overtuigd dat de toestand van het voetpad onhoudbaar is en gevaar kan opleveren, hebben burgemeester en wethouders alles gedaan, om aan den wensch van adressanten te voldoen; dat dit mislukt is, kan hun niet worden geweten. De heer van Sloterdijck heeft door zijne motie burge meester en wethouders in niets willen binden. Hij wilde hen uitnoodigen om gesterkt door de heden gevoerde discussiën, de onderhandelingen te heropenen. Spr. erkent ten volle, dat burgemeester en wethouders al het mogelijke hebben gedaan, hij zou haast zeggen, meer dan zij mochten, door het doen van aanbiedingen ten laste der gemeente maar spr. heeft hierte gen geen bezwaar omdat hij de zaak gaarne tot een goed einde zag gebracht. Burgemeester en wethouders verdienen dus lof, zoowel van den kant van de bewoners van Schilkam pen, als van dien van den raad. Hieruit mag men evenwel niel concludeeren, dat de eigenaar in alles ongelijk heeft. Het recht van voetpad rust op dit land ten behoeve van de bewoners van Schilkampen. Spr. zou dus wel eens willen weten, hoe de actie moest luiden, die volgens den heer Bekhuis door de gemeente tegen den eigenaar van het land kan worden ingesteld. Het spreekt van zelfdat de heer Beekhuis bij het voeren der onderhandelingen de rechten van hen, ten wier behoeve het land met voetpad is bezwaard, in het oog moest houden en zich tegen eventueele aanspraken van die zijde moest voor zien. Toen de gemeente vergunning kreeg om het pad te bestra ten, trad zij niet in de plaats der eigenaren van de panden op Schilkampen; deze, en niet de gemeente, hebben het recht van voetpad. Dat de heer Beekhuis zich eenig recht van mede- spreken wat de verlegging van dit pad betreft, voorbehoudt is niet onjuist, het komt hem toe tegenover hen, die het recht van voetpad hebben. Waar dus spr. hulde brengt aan burgemeester en wethou ders voor het geen zij hebben gedaan, sluit hij niet alle recht aan de zijde van de andere partij uit. De heer Meijer waardeert de goede bedoeling van de motie van den heer van Sloterdijck, maar hij gelooft niet, dat men er veel verder door komt. Indien de onderhandelingen worden heropend, zal men stuiten op bezwaren betreffende de opzegbaarheid van de vergunning tot het hebben van een be straat pad en het verleggen van dat pad. Wil de raad aan burgemeester en wethouders een goeden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1895 | | pagina 4