Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 26 Februari 1895.
Het ligt op den weg van burgemeester en wethouders, om
de rooiing aan te geven en het is toch zeker niet twijfelachtig,
dat rooiing en rooilijn in deze hetzelfde beteekenen; de veror
dening op het bouwen spreekt niet van rooiing maar in de
algemeene politie-verordening wordt straf bedreigd tegen hem,
die niet in de rooiing bouwt, door burgemeester en wethouders
aangewezen.
Het aangeven van de rooiing is een daad van beheergeen
daad van beschikking, zoodat het tot de competentie van bur
gemeester en wethouders behoort.
De raad zou dus geen beschikking kunnen nemen, als door
burgemeester en wethouders wordt voorgesteld.
De heer van Ketwich Verschuur meentdat het
voorstel van burgemeester en wethouders in overeenstemming
is met het arrest van den Hoogen Raad van 23 December
1892 (Gemeentestem no. 2166, weekblad van het recht no.
6290). Dit rechtscollege heeft daarbij uitgemaakt, dat eene
rechtstreeksche opdracht door den raad aan burgemeester en
wethouders gedaan tot vaststelling van eene rooilijn, een onge
oorloofde overdracht van macht inhoudt. DeHooge Raad is van
meening, dat het bepalen van de rooiing, eene beperking van het
eigendomsrecht betreft, waartoe volgens de wet de raad alleen be
voegd is. Heeft de raad eenmaal de rooilijn vastgesteld, dan kan
echter, ook volgens het oordeel van den Hoogen Raad, welbij veror
dening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wor
den gegevenom in bijzondere gevallen ontheffing of afwijking
van de rooilijn te verleenen of toe te staan. DeHooge Raad ba
seert zich hierbij terecht op art. 179 letter h,der gemeentewet
volgens welke wetsbepaling tot het dagelijksch bestuur der
gemeente, aan burgemeester en wethouders opgedragen, onder
meer behoort, „de zorg voor zoover van hen afhangt „voor de
instandhoudingbruikbaarheidveiligheid enz. der openbare
wegen/'
Spr. gelooft dat burgemeester en wethouders die heden
voor de eerste maal een voorstel als het onderhavige bij den
raad aanbrengen, bij het doen van dit voorsteldit arrest op
het oog hebben gehad, en nu dit op goede gronden steu
nend arrest bestaat spr. kent dan ook geene latere jurispru
dentie op dit stuk zal de raad wel doen dat voorstel aan
te nemen.
De Voorzitter deelt mede dat het door den heer van
Ketwich Verschuur aangehaalde arrest van den Hoogen Raad
voor burgemeester en wethouders het motief is geweest tot
het doen van dit en de beide volgende aan de orde komende
voorstellen tot aanwijzing van rooilijnen.
Tot dusver kwamen zij met dergelijke voorstellen niet tot
den raad omdat de jurisprudentie hun onbekend was. Nu
zij echter hiervan kennis hebben genomenachten zij het
wenschelijkeen besluit van den raad uit te lokken om te
voorkomendat aan de verordening hare verbindende kracht
zou worden ontzegd. De uitvoering van het te nemen raads
besluit blijft echter aan burgemeester en wethouders.
De heer van Sloterdijck aarzelt niet, te verklaren dat
het wijzen op jurisprudentie als argument op hem een be
perkten invloed heeft. Men beroept zich z. i. te veel op de
jurisprudentie; het recht toch hangt af van de onderwerpelijke
gesteldheid eener zaak en men komt meer en meer terug van
een steunen op jurisprudentie. Eén zwaluw maakt nog geen
lente, zegt het spreekwoord, en nu weet spr. niet, of het be
doelde arrest van den Hoogen Raad op alle mogelijke geval
len van toepassing is.
Spr. gelooft dat dit arrest betreft eene zaak in 's Graven-
hage waarbij sprake was van eene cardinale beperking van
het eigendomsrecht; er was, meent hij, over de rooilijn heen
gebouwd. Men verkeerde dus niet in cas dat niet bij veror
dening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid was
gegeven de rooiing aan te wijzen. Die bevoegdheid nu is
wel in de verordening voor deze gemeente opgenomen. Een
rooiingzeide spr. reedsis toch hetzelfde als rooilijn. Hij
herhaalt, dat het een daad van beheer, niet van beschikking is.
De heer van Ketwich Verschuur is het met den
heer van Sloterdijck eens dat men met het beroep op de
jurisprudentie voorzichtig moet zijn bij de beoordeeling van
feitelijke kwesties moet het „jus in causa positum" behartigd
worden, doch iets anders is het bij wetsinterpretatie. In deze
zaak nu is de aangehaalde uitspraak duidelijk. De heer van
Sloterdijck heeft kennelijk een ander arrest voor den geest
dan spr. bedoelt en dat eene verordening der gemeente Maas
tricht betreftwaarin eene gelijksoortige bepaling voorkwam
als in de verordening voor de gemeente Leeuwarden.
De Maastrichtsche verordening bepaalde, dat, zoolang de rooi
lijn door den raad niet was vastgesteld moest worden nage
leefd wat ten aanzien van haar beloop door burgemeester en
wethouders zou worden aangewezen.
De Hooge Raad verklaarde nu deze bepaling onverbindend,
op grond dat bij art. 135 der gemeentewetin verband met
art. 625 Burg. Wetb., wel aan den gemeenteraad de bevoegd
heid is toegekend om in het belang der openbare orde enz.
het eigendomsrecht te beperken, maar dat zoodanige bevoegd
heid niet aan burgemeester en wethouders toekomt en derhalve
niet rechtstreeks door den raad aan hen kan worden overge
dragen.
Waar nu op deugdelijke gronden, volgens de uitspraak van
het hoogste rechtscollege, het aangeven van eene rooilijn niet
tol de bevoegdheid van burgemeester en wethouders behooren
kan daar zal het voorstel van burgemeester en wethouders
moeten worden aangenomen. De door spr. aangehaalde uit
spraak betrof dan ook niet een geschil over feiten, maar eene
uitlegging van de wet.
De strafbepaling onzer algemeene politieverordening waar
op de heer van Sloterdijck wees als in deze maatgevend zal
dan ook, volgens spr., noodzakelijk, als in strijd met de wet,
gewijzigd moeten worden.
De Voorzitter gelooft, dat na het door den heer van
Ketwich Verschuur gesprokene, het voorstel van burgemeester
en wethouders geene nadere toelichting behoeft. Burgemees
ter en wethouders meenden met het oog op de wet, in dezen
geest een voorstel te moeten doen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De heer van Sloterdijck verklaart zich tegen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot aanwijzing
van eene rooilijn voor de bebouwing van perceelen aan den
weg Achter de Hoven.
Burgemeester en wethouders deelen mede, dat onlangs in
publieke veiling als bouwterrein zijn verkocht diverse percee
len land aan den weg Achter de Hoven zuidzijde, deel uit
makende van het perceel ten kadaster bekend gemeente Leeu
warden in sectie G no. 4960. De koopers dier terreinen
hebben het voornemendeze te doen bebouwen.
De directeur der gemeentewerken heeft nu geadviseerd eene
rooilijn voor de bebouwing aan te wijzenwaardoor tevens
overeenkomstig art. 1 der bouwverordening een afstand van
10 meter vrij zal blijven tusschen de meest vooruitspringende
hoeken van de tegenover liggende huizen.
Het komt burgemeester en wethouders wenschelijk voor
dat de voorgestelde rooilijn door den raad worde aangewezen,
ten einde aan hen tot grondslag te kunnen str ekken bij de aanwijzing
van rooiing voor eventueel op bedoeld terrein te stichten ge
bouwen.
Zij stellen alzoo voor, te besluiten:
als rooilijn voor de eventueele bebouwing van perceelen
grond aan de zuidzijde van den weg Achter de Hoven deel
uitmakende van het kadastrale perceel sectie G no. 4960
aan te wijzen de roode stippellijn aangeduid op de overge
legde teekening.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 26 Februari 1895. 39
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt hiertoe
besloten.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot aanwijzing
van eene rooilijn langs de Wester plantage achter het klein
Schavernek.
Uit eene door burgemeester en wethouders overgelegde si-
tuatieteekening van de achtererven der perceelen aan het Klein
Schavernek blijkt, dat die toestand zeer onregelmatig is.
Met het oog op eene eventueele bebouwing aan de Wester
plantage achten burgemeester en wethouders het wenschelijk
om daarvoor eene rooilijn vast te stellen, die voor hen tot
grondslag kan dienen voor de aanwijzig der rooiing voor te stich
ten gebouwen.
Burgemeester en wethouders stellen voor, te besluiten
als rooilijn voar de eventueele bebouwing van de achtererven
der perceelen ten kadaster bekend in sectie B nos. 1484, 1483,
1294, 1482, 1296, 1297, 1298 en 3055 aan de Westerplantage
aan te wijzen de roode stippellijn, aangegeven op de overge
legde teekening.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten.
6. Staat van wijziging van den slaat van voor den gemee
nen dienst van allen bestemde waterstaatswerken, met een be
zwaarschrift daartegen en het advies hieromtrent van burge
meester en wethouders.
Tengevolge van de demping en rioleering van de gracht langs
de Tuinen tot de Waeze en de uitvoering van de daarmede in
verband staande werken is het noodig geworden den staat
van de openbare tot den gemeenen dienst van allen bestemde
waterstaatswerken in deze gemeente, niet in onderhoud of be
heer bij het Rijkde provincie of waterschappen te wijzigen
te herzien en aan te vullen.
Burgemeester en wethouders hebben daarom een suppletoi-
ren staat van waterstaatswerken opgemaakt en dien den 31
December 1894 gedurende dertig dagen op de secretarie dezer
gemeente voor een ieder ter inzage nedergelegd, overeenkom
stig het voorschrift van het provinciaal reglement, opgenomen
iii het provinciaal blad no. 33 van 1882.
Tegen dezen suppletoiren staat zijn bij adres dd. 22 Januari
j.l. bezwaren ingediend door J. Wijnants en anderen.
Deze bezwaren betreffen het afvoeren van den staat van de
zoogenaamde Hooge of Trappebrug over het vaarwater langs
de Tuinen. In verband biermede verzoeken de adressanten
de verbroken communicatie tusschen de Tuinen en de Turf
markt door den bouw van eene brug daar ter plaatse te her
stellen.
Burgemeester en wethouders brengen in herinnering, dat oor
spronkelijk bij hen het voornemen bestondden raad voor te
stellen, om ter vervanging van de hoogebrug eene beweegbare
rijbrug te doen maken.
Zij zagen van dit voornemen af, op grond van de daartegen
door de commissie voor openbare werken gemaakte bedenkin
gen maar stelden toen voor, om in plaats van eene beweeg
bare rijbrug eene vaste voetbrug te doen leggen.
Dit voorstel werd echter op een door den heer Bekhuis in
gediend amendement verworpen.
De raad was met den steller van het amendement van oor
deel dat het voortbestaan van de Hooge of Trappebrug niet
door het algemeen belang werd geeischt.
Was die brug vroeger noodig tot verbinding van de Tuinen
met de Turfmarkt, dit zou niet meer het geval zijn, zoodra een
nieuwe weg was aangelegd tusschen de Turfmarkt en de Meel-
brug.
De raad nam daarbij in aanmerking, dat aan weêrszijden
van het vaarwater langs de Tuinen op slechts 165 meter af
stand van elkandervaste bruggen zijn, die voldoende in de
behoefte aan eene goede communicatie tusschen de Tuinen en
de Turfmarkt voldoen.
Tot ondersteuning van deze zienswijze, wijzen burgemeester
en wethouders op toestanden in andere gedeelten dezer ge
meente; zoo is de afstand tusschen de Prins Hendriksbrug en
de Wirdumerpoortsbrug 300 meter en die tusschen de pont
bij de Vischmarkt en de Vlietsterbrug 240 meter.
Onder verwijzing naar het raadsbesluit op een adres d.d.
19 Februari 1894 van J. Wijnants e. a. en de resolutie van
Gedeputeerde Staten van 4 October 1894 no. 28, 2e afdeeling
W., stellen burgemeester en wethouders voor, te besluiten
I. bet verzoek van J. Wijnants e. a., om de Hooge- of
zoogenaamde Trappebrug over het vaarwater langs de Tuinen
niet van den staat van de openbare tot den gemeenen dienst
van allen bestemde waterstaatswerken in deze gemeente, niet
in onderhoud en beheer bij het rijk de provincie of bij wa
terschappen, af te voeren, te wijzen van de hand.
II. den door burgemeester en wethouders opgemaakten sup
pletoiren staat tot wijziging van den sub I bedoelden staat
van waterstaatswerken onveranderd voorloopig vast te stellen.
Zonder discussie wordt dienovereenkomstig besloten.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.