60 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 9 April 1895. De heer Reeling BfOUWer stelt met het oog op het voorschrift van het reglement van orde voor deze vergadering voor, in de plaats van Maart" te lezen „September." De heer van Sloterdijck vraagt, of dit wel noodig is. In de bestaande verordening wordt de benoeming der leden ook in de maand Maart bepaald en dit is altijd zoo toegepast. De Voorzitter zegt, dat de door den heer Reeling Biou- wer voorgestelde wijziging is in overeenstemming met art. 59 van het reglement van orde. Dit schrijft n.l. voor, dat in de eerste vergadering van September de leden van de vaste com- missiën envoor zooverre noodig, hare voorzitters voor het volgend jaar worden benoemd. De heer van Sloterdijck heeft nog eene opmerking over dit artikel. Volgens de tot nu toe gevolgde usance werd de voorzitter dezer commissie ook jaarlijks door burgemeester en wethouders benoemd. Daar dit artikel niet strekt tot regeling der benoeming die bij de gemeentewet is geschied maar tot bepaling van den tijd, waarop die benoeming moet plaats heb ben, verdient het overweging om ook in dit artikel op te nemen de bepaling, dat de voorzitter jaarlijks wordt benoemd. De lieer Meijer acht het gevaarlijk, op het denkbeeld van den heer van Sloterdijck in te gaan, omdat, terwijl de gemeen tewet de bevoegdheidom den voorzitter te benoemenaan burgemeester en wethouders laat, het niet opgaat, dat de raad zal bepalen, voor hoelang die benoeming moet geschieden. Spr. geeft den heer van Sloterdijck in overweging, zijn denkbeeld te laten varen. De heer van Sloterdijck ziet het bezwaar tegen zijn denkbeeld niet in. De raad bepaaltdat de leden der com missie jaarlijks worden benoemd, en hoewel nu volgens de ge meentewet de voorzitter door burgemeester en wethouders wordt benoemd, is er niets tegen, dat de raad ook bepale, voor welken tijd deze benoeming moet geschieden. De instelling van deze commissie is hoewel op voorstel van burgemeester en wethouders, toch een daad van den raad en het is dus rationeeldat deze ook omtrent den duur der benoeming van den voorzitter eene bepaling maakt. Hierdoor geraakt hij niet in strijd met de wet. De benoeming voor een jaar is bovendien in overeenstem ming met het gebruik. Spr. zal echter van zijn denkbeeld geen voorstel maken. Het overeenkomstig het voorstel van den heer Reeling Brou wer gewijzigd artikel wordt nu zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Art. 3. wordt onveranderd aangenomen. Art. 4. Zij mag geen besluit nemenindien behalve den voorzitter minder dan twee leden tegenwoordig zijn. Zij besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen; bij sta king van stemmen heeft de voorzitter een beslissende stem. De heer van Eijsinga vraagt, of de laatste zinsnede moet blijven gehandhaafd. Indien het spr. goldzou hij 't eene onaangename bepaling vindenomdat daardoor eigenlijk aan den voorzitter alleen de beslissing wordt gegeven. Is 't niet beter, om, zooals meer voorkomt, te bepalen, dat bij staking van stemmen, bij het stemmen over personen, het lot beslist, en bij stemming over zaken het voorgesteld besluit wordt ge acht te zijn verworpen De Voorzitter doet opmerken, dat, indien de commissie voltallig is, van staking van stemmen geen sprake kan zijn. De gemeentewet schrijft omtrent de besluiten van den raad voor, dat deze met volstrekte meerderheid van stemmen moe ten worden genomenbij staking van stemmen wordt het nemen van een besluit tot eene volgende vergadering uitge steld. In deze en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt bij staking van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aan genomen. Door deze wijze van handelen bij de commissie te volgen zou het nemen van besluiten te veel vertraging ondervinden. Het toekennen van eene beslissende stem aan den voorzitter heeft dit voor, dat dan het besluit kan geacht worden, te zijn genomen in voltallige vergadering. Het artikel 4 wordt nu onveranderd vastgesteld evenzoo art. 5. Art. 6. De commissie is belast met het toezicht op het be stuur en op het geldelijk beheer der gasfabriek in zijn geheelen omvang, meer in 't bijzonder a. op het personeel b. op het onderhouden van de gebouwen, werktuigen, ge reedschappen en op de voorraden der fabriek c. op den inkoop van de benoodigde grondstoffen toestel len en gereedschappen voor de gasfabricagede gasverlichting en die voor de toestellen benoodigd tot onderzoek van de hoe danigheid van het gas d. op het leverenaanbrengen en verhuren van buizen lampengasmeters en andere toestellen bestemd tot verlich ting voor zooverre dit van wege de gemeente geschiedtbij particulierenzoomede op het leveren der toestellen voor de straatverlichting en voor die in de bij de gemeente in gebruik zijnde gebouwen e. op het leveren van gas aan particulieren en in de gebou wen bij de gemeente in gebruik alsmede voor de straatver lichting. De heer van Sloterdijck vraagt, of de redactie van den eersten regel van dit artikel wel juist is. Burgemeester en wethouders zijn belast met het bestuur en beheer der fabriek (Zie art. 1 dezer verordening). Gaat het nu' wel aan, dat deze commissiedie burgemeester en wethouders in dat bestuur en beheer bijstaatbelast wordt met het toezicht op dat be stuur en beheer Zal het niet beter zijn om in verband met art. 1 van de instructie voor den directeur, hier te lezen, dat de commissie wordt belast met het toezicht op het dage- lijksch bestuur? Eene tweede vraag is deze. Moet niet bij de verschillende onderdeelen, waarin het toezicht in het bijzonder nader wordt omschreven worden gelet op art. 9 der instructie voor den directeurvolgens hetwelk deze belast wordt met den verkoop van cokes, teer en verdere nevenproducten Moet deze verkoop ook niet onder het toezicht van de commissie worden gesteld? Spr. maakt van een en ander geen voorstel, maar vestigt er de aandacht op. De Voorzitter deelt namens burgemeester en wethouders mededat deze de beide denkbeelden van den heer van Slo terdijck overnemen. Zij wijzigen alzoo dit artikel in dien zin, dat in de eerste zinsnede „dagelijkseh bestuur'' worde gelezen en als nieuw onderdeel f worden toegevoegd de woorden: „op den verkoop der nevenproducten." Het aldus gewijzigd artikel wordt zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld. Art. 7 wordt vastgesteld nadat op voorstel van den heer van Ketwich Verschuur de woorden „zoo noodig" in de tweede alinea als overbodig zijn vervallen. Artt. 8 tot en met 11 worden zonder discussie onveranderd aangenomen. Verslag der handelingen van üen gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 9 April 1895. 61 Art. 12. Zij regelt in overleg met den directeur den onder- handschen of publiekrn verkoop van de nevenproducten der gasfabricage en dien van de onbruikbaar geworden voorwerpen, werktuigen en gereedschappen. De heer de la Faille vraagtof in verband met dit arti kel de straks besloten toevoeging van art. 6 niet overbodig is. In dit art. 12 toch wordt de commissie belast met de regeling van den verkoop der nevenproducten. De heer BetlCker Andreae acht de toevoeging van art. 6 volstrekt niet overbodig. Volgens dat artikel is de commis sie nu belast met het toezicht op den verkoop der nevenpro ducten, terwijl art. 12 bepaalt, dat zij den verkoop regelt. Dit zijn twee van elkaar afgescheiden zaken. Het artikel wordt onveranderd vastgesteld. De artt. 13 tot en met 1G worden zonder discussie aange nomen, nadat in laatstgemeld artikel de datum van in werking treding dezer verordening is bepaald op 1 Juli 1895. De verordening wordt in haar geheel, zooals zij heden is ge wijzigd, zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Aan de orde komt de instructie voor den directeur der ge meentelijke gasfabriek. i Art. 1. De directeur der gemeentelijke gasfabriek is belast met het dagelijkseh bestuur van de fabriek en is verantwoor delijk voor den geregelden gang van zaken, het geldelijk beheer alleen uitgezonderd. Wat dit laatste betreft, bepaalt zich zijne werkzaamheid tot het houden van toezicht. De heer van Eijsinga stelt, na zijne straks gehouden be schouwingen als amendement voor, de tweede alinea van dit artikel te doen vervallen. Ter betere beoordeeling van dit amendement deelt luj nu reeds mede, dat hij, wanneer de in structie voor den boekhouder aan de orde zal zijn, zal voorstel len als nieuw artikel 2 daarin op te nemen het volgende: „Hij geeft den directeur op diens verlangen inzage van zijne ge- heele administratieverstrekt hem die opgaven, welke deze meent noodig te hebben en zorgt, dat het administratieve werk, dat hem door den directeur wordt opgedragen, behoorlijk worde uitgevoerd." Deze bepaling houdt met het onderwerpelijk ar tikel verband. Het amendement van den heer van Eijsinga op art. 1 wordt ondersteund en in behandeling genomen. De heer van Ketwich Verschuur vermeent dat het amendement van den heer van Eijsinga aanvulling behoeft, door den directeur liet recht op de inzage der administratie te geven. Hij stelt derhalve als subamendement voor, de tweede alinea van dit artikel te lezen „Hij kan echter van alle boeken en stukkendit beheer rakende ten allen tijde inzage nemen." Spr. acht deze wijziging noodig, met het oog op de praemisse in het voorstel van burgemeester en wethouders. Zoo kan dan in de instructie voor den boekhouder eene bepaling worden opgenomen, dat deze verplicht is, den directeur ten allen tijde inzage in de boeken enz. te geven. De heer Reeling Brouwer wijst er op, dat indien in de instructie voor den boekhouder eene bepaling wordt opge nomen, velgens het door den heer van Eijsinga in uitzicht ge stelde amendementhet er toch veel van zal hebben alsof de d>recteur met het toezicht op de administratie wordt be last. Spr. ziet in het een en ander weinig verschil. Het komt dus neèr op eene gevoeligheid van den boekhouder. Spr. blijft er ecliter bij dat het aanbeveling verdientom één persoon als hoofd over de geheele fabriek te hebben te genover burgemeester en wethouders. De heer van Eijsinga ziet wel degelijk een groot verschil tusschen zijn aangekondigd amendement en het belasten van den directeur met liet toezicht op het gelde^k beheer. Wil de directeur iets op het kantoor verricht hebben, dan kan hij het opdragen aan den boekhouder, maar de wijze waarop en de beslissing door wie die opdracht zal worden uitgevoerd moet aan den boekhouder worden gelaten. De Voorzitter erkent de juistheid der opmerking van den heer Reeling Brouwer. Wat het in uitzicht gestelde tweede artikel van de instructie voor den boekhouder bevat komt eigenlijk op hetzelfde neer, als het begrip van toezicht houden in zich bevat. Hierin is de uitvoering van een of ander niet begrepen. De heer van Eijsinga zegt, dat het houden van toezicht op velerlei manier kan worden uitgelegd de een zal dit wat ruimer toepassen dan de ander. In ieder geval wordt het overgelaten au bon plaisir van den directeur. De heer van Ketwich Verschuur herhaaltdat het houden van toezicht medebrengt de bevoegdheid tot het doen van op- en aanmerkingen. Nu gaat 't niet aan den technischen directeur in de gele genheid te stellen of wel de bevoegdheid te geven aanmerkin gen te maken op het werk van den boekhouder, die, ten op zichte van het geldelijk beheerde eenige verantwoordelijke persoon is. In groote particuliere fabrieken heeft de directeur toch ook een ingenieur en een boekhouder onder zich, die niets met elkaar te maken hebbenzij staan onder éénen chefin deze burgemeester en wethouders en de gascommissie. De heer Reeling Brouwer zegt dat de heer van Ket wich Verschuur in theorie gelijk moge hebben, maar dat de werkelijke toestand aan deze fabriek anders is. Het amendement van den heer van Eijsinga wordt nu in stemming gebracht en verworpen met 12 tegen 7 stemmen. Vóór stemden de heeren Kolff, Beekhuis, Konter, van Eijsinga, van Ketwich Verschuur, de Jonge en de la Faille. De heer van Ketwich Verschuur trekt hierop zijn subamen dement in. Het artikel 1 wordt nu onveranderd aangenomen. Art. 2 tot en met 20 worden zonder discussie aange.ioincn. Art. 21. De diiecteur regelt de werkzaamheden van den opzichter en van alle bij de fabriek dienstdoende vaste en tijdelijke bedienden en werklieden. Hij ziet toe, dat allen hunne verplichtingen getrouw na komen. De heer van Eijsinga vat dit artikel zoo op dat de di recteur ook zal regelen de werkzaamheden van de bedienden op het kantoor. Dit ligt echter geheel buiten zijnen werkkring. Die werkzaamheden dienen door den boekhouder te worden geregeld. Is het niet wenschelijkom aan de eerste alinea toe te voegen „met uitzondering van die op het kantoor"? De heer Wolft' wijst op art. 17 van de ontwerp-instructie v I

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1895 | | pagina 4