Vergadering van Zaterdag 6 Juli 1895.
96
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 25 Juni 1895.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Zaterdag 6 Juli 1895.
97
staat en burgemeester en wethouders voor de moeilijkheid zou
den kunnen worden gesteld, dat elk geval tot in hoogste instan
tie zou worden doorgevoerd, hebben zij bij de opgedane onder
vinding 't wenschelijk geacht, de verordening te verduidelijken
en aan te vullen. Dit is dus geheel afgescheiden van de al of
niet toepassing van art. 180 der gemeentewet op het geval van
Feringa.
Den heer van Sloterdijck dort het genoegen dat de
heer Meijer, door het vermelden van andere soortgelijke ge
vallen, van het inzicht heeft genezen, alsof de zaak Feringa de
eenige aanleiding tot dit voorstel is geweest.
Nu wordt de wenschelijkheid van de voorgestelde wijziging
geargumenteerd o. a. door te wijzen op het geval aan den
Stienserweg Landbuurtwaar de afstand tusschen de huizen
op een punt iets minder dan 10 meter bedroeg er is op ge
wezendat het voorstel en de toepasssing van art. 180 der
gemeentewet in geen verband met elkaar staan en voorts dat
door burgemeester en wethouders besloten is dat wetsartikel
op de woningen van Feringa niet toe te passen. Hierin ziet
spr. juist een bezwaaraan burgemeester en wethouders de
bevoegdheid te geveneene afwijking van art. 1 der verorde
ning toe te staan omdat burgemeester en wethouders dan wel
eens weder eene zoo groote afwijking kunnen toestaan dat
van de voorgeschreven 10 meter er slechts 4 overblijven. De
door burgemeester en wethouders gevolgde handelwijze geeft
geen waarborgdat in het vervolg slechts eene kleine afwij
king als bij de Landbuurt, zal worden toogestaaan. Daarom
is spr. tegen het tweede onderdeel der conclusie van het voor
stel.
Beter ware 't dan nogom in de verordening den afstand
te verminderen de heer Bekhuis stelde in 1888 meent spr.
zich te herinnereneen afstand van 6 meter voor.
Den voorzitter doet spr. nog opmerken dat niet alle amb
tenaren van het Openbaar Ministerie eene conclusie namen in
den geest als die van den Advocaat-Generaal bij den Hoogen
Raad. De Officier van Justitie heeft eene conclusie in afwijken
den zin genomenwant anders ware hij niet als requirant tot
cassatie opgetreden.
De Voorzitter meende zich te herinneren dat de amb
tenaren bij het Openbaar Ministerie, zoowel voor den kanton
rechter als voor de rechtbank vrijspraak hadden geëischt.
Hij schijnt zich echter te hebben vergist ten opzichte van den
Officier van Justitie.
De heer Meijer zegtdat de heer van Sloterdijck ten on
rechte uit het voorgevallene met Feringa de conclusie trekt
dat burgemeester en wethouders later weer dergelijke afwij
kingen zullen toestaan. Het is niet de bedoeling om in ge
wone gevallen van de 10 meter zelfs 1 meter af te nemen;
alleen dan wenschen zij afwijking te kunnen toestaan wan
neer noch de eischen van de hygiëne noch die van het ver
keer er zich tegen verzetten. Mochten burgemeester en wet
houders te eeniger tijd te ruim gebruik maken van hunne
bevoegdheid de raad kan dan gebruik maken van art. 183
der gemeenteweten van burgemeester en wethouders te
dezen aanzien inlichtingen vragen en dezede spreker kan
er zich van overtuigd houdenzullen in de meest ruime
mate worden verstrekt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Onderdeel 1 van het voorstel wordt zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Bij onderdeel 2 verklaart de heer Duparc, dat hij nu
door den jongsten wethouder onderscheidene -feiten zijn ge
noemd en pertinent is verklaard, dat het voorstel tot wijziging
der verordening geheel afgescheiden van de zaak Feringa moet
worden beschouwd, zijne stem aan dat 'voorstel zal geven.
Dit onderdeel wordt hierop aangenomen met 17 stemmen
tegen 1, die van den heer van Sloterdijck.
Het 3e onderdeel en daarna het voorstel in zijn geheel
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
7. Rapport der reclame-commissie omtrent bezwaarschrif
ten tegen aanslagen in de directe belasting op het inkomen.
In verband hiermede wordt de openbare vergadering gesloten.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.
Tegenwoordig 20 leden.
Afwezig de heeren: Dr. J. Baart de la Faille, R. H. Dijk
stra en Mr. W. Kolff.
Voorzitter: de heer Mr. J/S. baron van Harinxma thoe Sloo-
ten burgemeester.
I. De resumtie der notulen van de vorige op Dinsdag 25
Juni j.l. gehouden vergadering wordt tot de volgende vergadering
aangehouden.
II. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee-
nen van eervol ontslag aan den heer J. C. Singels als lid
der commissie van toezicht op het lager onderwijs.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
aan den heer J. G. Singels overeenkomstig zijn verzoek
met ingang van 15 Juli 1895 eervol ontslag te verleenen als
lid der commissie van toezicht op het lager onderwijs in deze
gemeente.
2. Complimenteering van den heer Mr. P. A.
Bergsma bij gelegenheid van zijne 25-jarige
ambtsvervulling als secretaris der gemeente.
De voorzitter noodigt de heeren Duparc, oudste lid, enFeitz,
jongste aanwezend lid van den raad, uit, den jubilaris binnen
te leiden.
Nadat de secretaris ter vergadering was verschenenricht
de burgemeester lot hem de volgende toespraak
Mijnheer Bergsma
Morgen zal het 25 jaar geleden zijn dat door U in handen
van mijnen toenmaligen ambtsvoorganger de bij de wet gevor
derde eed werd afgelegd en dat Gij werd geïnstalleerd als Se
cretaris dezer gemeente.
De raad heeft beslotendezen dag niet onopgemerkt te laten
voorbijgaan.
Weinig zult Gij het hebben gedachttoen Gij van Augustus
1858 tot October 1865 als Secretaris en daarna gedurende 5
jaren als Burgemeester van Ooststellingwerf in functie waart,
dat op Uw vijfenzestigste jaar de hoofdplaats der provincie
feest zou vieren, ter eere van Uw welbesteed ambtenaarsleven.
En toch ieder die onvoorwaardelijk niet gelooft aan ondank,
zal met mij overtuigd zijn, dat inderdaad gansch Leeuwarden
deelt in Uwe vreugde van heden.
Morgen zal het 25 jaren geleden zijn, dat Gij in de zitting
van den Gemeenteraaddeze belofte hebt afgelegd „Ik zal
trachten door werkzaamheid en door ijver de belangen der
«gemeente Leeuwarden te bevorderen."
Indien ooit een ernstig voornemen, indien ooit eene belofte
getrouw is nagekomendan zeer zeker is het wel diewelke
destijds door U werd afgelegd.
Vier burgemeesters, op twee na allen leden van den Gemeen
teraad zijn sedert heengegaanmaar Gij zijt blijven werken
voor de belangen der gemeente Leeuwarden.
Bedeeld met groote gaven van hart en van geest, zijt Gij
blijven werken zeg ik, want in het woord: Arbeidligt Uwe
groote kracht.
Aanvankelijk U bepalende tot Uwen ambtelijken werkkring,
heeft weldra de maatschappij begrependat ook zij gerechtigd
was van Uwe gaven te profiteeren en wanneer ik hier gewag
maak van wat Gjj in ruimeren kring hebt gepraesteerddan
haal ik slechts als voorbeeld aan alles wat door U is gewerkt
op het gebied van het kerkgenootschapwaartoe Gij behoort.
Daaraan voeg ik slechts toe dat in de laatste jaren ook de
rijksregeering een beroep op Uwe werkkracht heeft gedaan bij
de invoering en de uitvoering van zeer ingewikkelde belasting
wetten. Nochtans beschouwe men deze voorbeelden slechts
als één greep uit het vele, wat van U is gevraagd.
In Uwen huiselijken kring hebt Gij in die 25 jaren groote
voorrechten genoten. Wél heeft ook U de onverbiddelijke dood
getroffen in uw kroost, dat U zoo dierbaar is, maar Gij hebt
toch het groote voorrecht, dat Uwe trouwe Gade en Uwe beide
kinderen met hunne Echtgenooten heden Uwe vreugde deelen.
Wanneer Gij daar aanstonds weer dikwijls tot laat in den avond
in Uw bureau zit te werken, dan weet Gij het, dat aan de
overzijde Uwe Echtgenoot met ongeduld Uwe thuiskomst ver
beidt. Dan sterkt U het besef, dat Uw zoon en Uw schoon
zoon als nuttige leden der maatschappij de gemeenschap dienen,
dat Uwe dochter en Uwe schoondochter als brave huismoeders
voor hare mannen zijn wat Uwe vrouw voor U is en steeds
geweest is.
Ik zeide daarevenin het woord Arbeid ligt Uwe kracht en
inderdaad, die uitspraak is volkomen juist. Maar die kracht
wordt gesteund door twee andere eigenschappendie ik wel
met dezelfde waardeering dien te noemente weten door Uwe
groote bescheidenheid en door Uwe even groote welwillendheid.
Niet waar wanneer Gij daar beneden in Uw bureau aan
Uwe eikenhouten schrijftafelzoo eenvoudig als ze iszit te
werkén, dan beseft Gij het zelve niet, dat.er op dat gansche
stadhuis niemand is, die de zaken zoo goed kent en zoo goed
doorziet als Gij die zóó correct zóó snel en tevens zóó een
voudig de gedachten van anderen te boek steltals wij dat
van onzen Secretaris gewend zijn
Niet waar wanneer we af en toe de notulen van lang ver
vlogen jaren eens moeten naslaan dan bedenkt Gij nietdat
in de groote mate van juistheid, waarmede Gij de besluiten
van het dagelijksch bestuur hebt te boek gesteld, de waarde
van die besluiten juist gelegen isen dikwijls de Gemeente
voor groote nadeelen behoedtmaar tevens ook aan de inge
zetenen die vóór jaren een verzoek tot den raad of tot bur
gemeester en wethouders richtten, de nauwgezette naleving
van hunne rechten waarborgt
Dat is Uwe bescheidenheid 1
Wanneer Gij aan Uwe schrijftafel zit te werken en telkens
en telkens wéér aan de deur van Uw bureau open en dicht
gaatomdat armen en rijken Uwen raad komen inwinnen
dan zegt Gij nietnu heb ik weer een goed werk gedaan
Wanneer Gij drie of vier maal op éénen morgen Uwe Staats
wetten of Uw Gemeenteblad openslaatom lieden die Gij
zelfs bij name nauwelijks kent, terecht te wijzen dan denkt
Gij niet, hoevele belangen door Uw toedoen worden gebaat,
niet waar
En toch dat is Uwe welwillendheid.
Toen het ten vorigen jare Hare Majesteit de Koningin We
duwe-Regentes behaagd heeftU de Koninklijke ouderschei
ding van het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw toe
te kennentoen hebt Gijbescheiden als Gij zijtniet beseft,
dat die erkenning van inderdaad groote verdiensten door de
gansche bevolking van de gemeentewaarvoor Gij leeft en
werkt, met vreugde werd begroet.
En toch inderdaad dit is zoo
Wenscht Gij dit mijn woord door de daad bezegeld te zien?
Welnu, ons staan geene ridderkruisen om uit te reiken ten
dienstemaar de Gemeenteraad heeft toch eenstemmig ge
meend dat het eeremetaal van Leeuwardendat ik de eer
heb U bij dezen te overhandigenin de verzameling van Uwe
kleinodiën niet mocht ontbreken.
De Gemeenteraad van welwillende zijde omtrent Uwe wen
schen voorgelicht heeft het oorbaar geacht daaraanals ware
het voor dagelijksch gebruik een klein geschenk te moeten
toevoegendat ik mede de eer heb hierbij ter Uwer beschik
king te stellen.
Dat geschenk hebben wij gemeend niet als aan een ver-