112 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 3 September 1895.
VERORDENING op de invordering
van het havengeld-
MEMORIE van toelichting, behoo-
rende bij het besluit tot heffing
van havengeld in de gemeente
Leeuwarden.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 3 September 1895. 113
wat de Dokkumer Ee betreftten noorden van het brugje op
Camstraburen bij de woning no. 133;
wat het Vliet betreftten oosten van de Poppebrug
wat de Potmarge aangaat ten oosten van de lijn getrokken
van de zuidelijke grens der sloot, ten zuidwesten van het asch-
land tot den zuidwestelijken hoek van het perceelkadastraal
sectie G, no. 5125, waarop de stroocartonfabriek is gesticht;
wat de Harlingervaart betreftten westen van de lijn ge
trokken van de westzijde van het huis plaatselijk bekend Snee-
kertrekweg no. 9 tot het daartegenover gelegen gedeelte van
den Harlinger trekweg
aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente.
Art. 8.
Vrijstelling van recht wordt verleend
1voor vaartuigen die zonder oponthoud en zonder te la
den of te lossen de gemeente enkel doorvaren.
Als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van minder
dan 24 uren de Zondag niet medegerekendals laden wordt
niet beschouwd het innemen van winkelwaren voor eigen huis
houdelijk gebruik der gezagvoerders.
Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk overladen van
een gedeelte der vracht in een ander vaartuig indien dit noo-
dig blijkt te zijn om den lagen waterstandtenzij het lichter-
vaartuig de overgenomen vracht vervoert naar eene andere
plaats dan die waarvoor het hoofdschip is bestemd.
2. voor vaartuigenbedoeld bij art. 2 litt. b indien die een
inhoud hebben van minder dan 5 kubieke meter
3. voor alle vaartuigen die aan of op een der scheepstim
merwerven worden hersteld of in aanbouw zijn;
4. voor vaartuigenrechtstreeks in gebruik voor den ge
meentedienst hetzij voor de gemeentewerken de reiniging als
anderszins (de ammoniakschuit, liggende bij de gasfabriek, is
hieronder begrepen)
5. voor baggermachines en de vaartuigen die daarbij ge
bezigd worden voor het vervoer der baggerspecie gedurende
den tijddat zij binnen de gemeente werken
6. voor houtvlotten die de gemeente binnengekomenvóór
den nacht in particulier water worden opgeborgen.
Art. 9.
Door burgemeester en wethouders wordt opgemaaktaange
houden en gepubliceerd een staat van alle in de gemeente bin
nen de in art. 7 aangeduide grenzen gelegene wallenwaar
van het onderhoud niet ten laste der gemeente is.
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari 1896,
met welk tijdstip het besluit tot het heffen van een recht on
der den naam van havengeldlaatstelijk op nieuw vastgesteld
den 27 Juni 1893, vervalt.
Art. 1.
De invordering van het recht geschiedt door middel van open
bare verpachting tenzij de raad uitdrukkelijk besluitdat de
invordering bij gadering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van drie jaren,
tenzij de raadop voorstel van burgemeester en wethouders
mocht besluiten den duur der verpachting korter of langer te
stellen.
De voorwaarden van verpachting tvorden door burgemeester
en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gadering besluitwordt
door hem eene instructie voor den' gaarder vastgesteldmet
bepaling van diens belooning.
Art. 2.
Burgemeester en wethouders doen steeds onverwijld open
bare kennisgeving van den naam van den pachter of gaarder.
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling volgens
art. 4 van het heffingsbesluitkan het recht dadelijk, nadat
het verschuldigd is gewordenworden ingevorderd.
Het recht moet worden voldaan op de eerste mondelinge aan
vraag van den pachter of gaarder.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen recht dade
lijk eene behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingschuldige en den pachter of
gaarder verschil bestaat over de toepassing van het heffingsbe
sluit is de eerstgenoemde bevoegd de beslissing van burge
meester en wethouders in te roepen mits na vooraf het recht,
zooals dat door den pachter of gaarder is berekend te heb
ben voldaan.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste van den
belastingschuldige beslissenwordt het te veel betaalde aan
hem teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den pachter
of gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoetgeeft de
pachter of gaarder daarvan onmiddellijk kennis aan den amb
tenaar, bedoeld bij art. 261 der gemeentewet, die de vorde
ring herhaalt en bij niet-betaling van het recht terstond proces
verbaal opmaakt en aan den gemeente-ontvanger zendtten
einde de invordering te doen plaats hebben overeenkomstig de
artt. 258—261 der gemeentewet.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari 1896,
met welk tijdstip de verordening op de invordering van het
recht onder den naam van havengeld, laatstelijk op nieuw
vastgesteld den 27 Juni 1893vervalt.
De verordening tot het heffen van havengeld, laatstelijk vast
gesteld bij besluit van den 27 Juni 1893 en opgenomen in
Gemeenteblad 1893 no. 10 is bij Koninklijk besluit van den
28 Juli 1893, no. 26, goedgekeurd tot 1 Januari 1896.
Daar de raad van oordeel isdat met de heffing dient te
worden voortgegaanis daartoe eene verordening tot heffing
benevens eene verordening op de invordering van dit recht
op nieuw vastgesteld.
Het laatste ontwerp is geheel gelijkluidend met de bestaande
verordening; in het eerstbedoelde ontwerp komen een tweetal
wijzigingen voor.
Sedert de invoering der bestaande verordening is de patent
wet ingetrokken. Hiermede verviel de meting der binnensche
pen volgens die wet. Krachtens art. 55 der wet tot heffing
eener belasting op bedrijfs- en andere inkomsten van 2 Octo-
ber 1893 (Staatsblad no. 149) zijn echter bij Koninklijk besluit
van den 30 Juli 1894 no. 27 (Staatsblad no. 141) nieuwe re
gelen gesteld voor het meten van bedoelde schepen. De uit
komst van de nieuwe wijze van meten geeft zeer weinig ver
schil met de vroegere methode zoodat het onnoodig isom
die reden het vastgestelde tarief te wijzigen.
De raad heeft zich dan ook alleen bepaald tot heLaanbren-
gen eener noodzakelijke wijziging van art. 3.
Het is voorgekomendat burgemeester en wethouders had
den te beslissen over de vraag, of een baggermachine, die in
de buitengrachten werkte behoorde tot de vaartuigenwaar
voor havengeld was verschuldigd. Zij hebben gemeenddie
vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Intusschen acht
men het niet overbodig, dit uitdrukkelijk in de verordening uit
te spreken.
Ook is deze vergadering van oordeeldat de pramen die
voor het wegvoeren der baggerspecie gebruikt wordenniet
onder deze belasting moeten vallen. In dien zin is dan ook
aan art. 8 eene uitbreiding gegeven.
Behalve deze wijzigingen is de ontwerp-verordening tot heffing
van het recht geheel overeenkomstig de bestaande verordening.
Nog moet worden aangetoond, dat het voorgestelde recht niet
in strijd is met het bepaalde bij de le alinea van art. 254 der
gemeentewet.
Daartoe overgaande wordt opgemerktdat voor het onder
houd van de kanalen en de instandhouding van de ten behoeve
der scheepvaart noodige werken jaarlijks belangrijke uitgaven
moeten worden besteed.
Hierop oefent wel is waar de indertijd plaats gehad hebbende over
name van gemeentelijke kanalen in beheer en onderhoud door
de provincie eenigen invloed uitmaar vóór die overname
zijn door de gemeente belangrijke uitgaven tot verbetering
van de overgenomen kanalen ten koste gelegd.
Van het jaar 1869 tot 1894, alzoo over een tijdvak van 25
jarenheeft de gemeenteblijkens den hierbij overgelegden
staatvoor de daarin gespecificeerde werken de aanzienlijke
som van 240687.— uitgegevenwaarin door het aangaan
van geldleeningen is voorzien.
De kosten van het onderhoud van de vaarten grachten
kaden en wallen zoover die ten laste der gemeente komen
waren in de laatste 10 jaren per jaar als volgt
1885 ƒ2873.-
1886 - 3615.78
1887 - 3104.59
1888 - 3367.84
1889 - 4150.01 j
1890 - 4750.47
1891 - 4689.58
1892 - 6685.16
1893 - 7124.68J
1894 - 4765.05
Te zamen 45126.17 of gemiddeld per jaar ƒ4512.61
Brengt men hierbij in berekening eene rente van
3.1 °/o van het kapitaal, dat blijkens den over
gelegden staat voor de daarin omschreven werken
is besteed, alzoo een bedrag van - 8424.-04
dan maakt dit te zamen gemiddeld een jaarlijksche
uitgaaf van ƒ12936.65
behalve de aflossing op de aangegane leeningen.
De heffing van het havengeld in deze gemeente heeft in het
laatstverloopen tienjarig tijdvak opgebracht als volgt
1885 5342.—
1886 - 5342.—
1887 - 4486.-
1888 - 4486.—
1889 - 4486.-
1890 - 6134.—
1891 - 6134.—
1892 - 6134.—
1893 - 5489.-
1894 - 5489.—
Zamen ƒ53522.— of gemiddeld per jaar ƒ5352.20
Met den aanvang van het volgend jaar zal het nieuwe kanaal,
verbindende de stadsgracht met het vaarwater de Tijnjevoor
de scheepvaart zijn opengesteld. Men mag verwachten, dat dit
de doorvaart door de gemeente zal bevorderen, doch op de op
brengst van het havengeld kan dit slechts van geringen invloed
zijn, omdat dit verschuldigd is wegens het nemen van ligplaats,
en op vermeerdering daarvan valt vooreerst weinig te rekenen.
Uit het vorenstaande blijktdat de heffing van het haven
geldvolgens het thans opnieuw vastgestelde tarief, kan
worden geacht in billijke verhouding te staan tot het genot
van de uitgaven voor werkendie door de gemeente in het
belang van de scheepvaart zijn uitgevoerd en in bruikbaren
staat worden gehouden zoodat bij de vaststelling van het
heffingsbesluit het bepaalde bij art. 254 der gemeentewet is
in acht genomen.
13. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan S.
van der Veen eene strook gemeentegrond Achter de Hoven in
gebruik te geven voor den aanleg van stoepen.
S. van der Veen alhier heeft bij adres van 2 Augustus j.l.
vergunning gevraagd, om vóór twee hem behoorende woningen
gelegen aan den weg Achter de Hoven, stoepen te mogen doen
aanbrengen.
De grondwaarop de stoepen zullen worden gelegdis ge
meenteeigendom.
Burgemeester en wethouders hebben geen bezwaar, om dezen
grond in gebruik te geven voor het aangevraagde doel, mits als
erkenning van het eigendomsrecht der gemeente jaarlijks eene
recognitie worde betaald.
Zij hebben derhalve de eer aan den raad voor te stellen, om
te besluiten
aan S. van der Veen tot wederopzegging in gebruik af te
staan eene strook gemeentegrond ter lengte van 10.70 meter
en ter breedte van 1 metervóór en aansluitende tegen twee
aan hem in eigendom behoorende perceelen plaatselijk gekwo-
teerd Achter de Hoven n°. 142 en 144, teneinde op dien grond
twee stoepen te leggen, onder voorwaarde:
a. dat de stoep van klinkertsteen gemetseld en volgens de
door den directeur der gemeentewerken aan te geven hoogte
en rooiing gelegd moet worden
b. dat de adressant jaarlijks vóór of op den 12 November,
voor het eerst vóór of op 12 November 1895, ten kantore van
den gemeente ontvanger moet betalen eene recognitie van 1
als erkenning van het eigendomsrecht van de gemeente op den
in gebruik af te stanen grond.
De beraadslagingen over het voorstel worden geopend.
De heer Oosterhoff kan zich wel vereenigen met de strek
king van dit voorstel. Hij wenscht echter de vraag te doen, of
de conclusie wel volledig is.
Bij inzage van het adres van van der Veen is het hem toch
geblekendat deze niet alleen vergunning vraagt om stoepen
te mogen leggenmaar ook verzoekt hij om vier straatjes te
mogen maken van zijne nieuw gestichte woningen tot aan den
weg Achter de Hoven en om ontheffing van het maken van
draaibare lichtkozijnen boven de buitendeuren dier woningen.
Dit laatste verzoek is volgens spr. niet in een netten vorm ge
daan.
Nu meent spr. dat de adressant ook op die verzoeken, waar
van in het voorstel niet wordt gerepteene beschikking moet
hebben.
Gaarne ontvangt hij daaromtrent eenige nadere inlichtingen.
De Voorzitter doet den heer Oosterhoff opmerken dat
het adres van S. van der Veen is gericht aan burgemeester en
wethouders.
Op de twee verzoeken van den adressant, n.l. tot het leggen
van vier straatjes en om ontheffing eener bepaling van de bouw
verordening, heeft hij reeds eene beschikking van burgemeester
en wethouders gekregen.