VERORDENINGregelende den
rang, het getal, de benoeming,
de bezoldiging enz der ambtena
ren en werklieden van de gemeen
tewerken.
122 Yerslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 October 1895.
er moet worden gezorgd voor de bediening der beide bruggen.
De vraag doet zich nu voormoeten de opkomsten der brug
gen verpacht worden of moet de invordering bij gadering ge
schieden De voorzitter heeft medegedeeldwaarom burge
meester en wethouders voorstellen tot eene verpachting over
te gaan. Spr. heeft geen ernstige bestrijding van dit denk
beeld vernomen er is wel op gewezen, dat de bruggen laag
zijn en dikwijls zullen moeten worden afgedraaid. Daarom
scheen men aan gadering de voorkeur te geven omdat men
dan vertrouwde personen zou aanstellen wat hier bijzonder
noodig werd geacht.
Spr. zou wel de vraag willen stellen, of de ervaring heeft
geleerd dat de bediening van bruggen beter is wanneer de
opkomsten zijn verpacht, dan bij gadering Spr. heeft te dien
aanzien geen klachten vernomen. Men mag verwachten, dat burge
meester en wethouders de bruggen niet aan Jan en alleman
zullen verpachten maar wel degelijk zullen nagaan, wie de
personen zijn aan wie de pacht zal worden gegund.
De heer Bekhuis meent dat de kwestie der sluiting van de
Potmargebrug sterker geargumenteerd zou worden door eene
vergelijking van den vroegeren en den bestaanden toestand. Is
dit echter hier wel noodig na de mededeelingen van dezen ge-
achten spreker en die van den heer Reeling Brouwer. Vroe
ger bestond er hier een vaste brug; nu men nog een kanaal
meer heeft en wel een van 30 a 40 meter breedte, wat menige
gemeente Leeuwarden zal benijden, bestaat er natuurlijk nog
te minder behoefteom de Potmargebrug draaibaar te hou
den. Burgemeester en wethouders willen echter voor de sche
pen bestemd voor de stoomcartonfabriek de gelegenheid la
ten de brug af te draaien. De marktschepen van Goutum
Wirdum enz. kunnen onder de brug doorvaren.
Onder deze omstandigheden en met het oog op de straks
gereleveerde bezwaren bestaan er termen, om den bestaanden
toestand niet te bestendigen. Het is. niet de bedoeling om de
brug terstond voor de scheepvaart te sluiten, doch met 12 Mei
1896 na expiratie van het loopend pachtcontract. Spr. heeft
er bezwaar tegen om eerst de verpachting van de kanaalbrug-
gen af te wachtenomdat de gegadigden dan in het onzekere
zijn, of de Potmargebrug al dan niet zal worden gesloten. De
heer Duparc wees er terecht op dat het beter iseerst een
besluit van den raad te kennen voordat burgemeester en
wethouders tot wijziging van den staat van waterstaatswerken
overgaan.
De heer Kolff wenscht eene kleine opmerking te maken
naar aanleiding van het door den heer Troelstra gesprokene.
Deze legde allen nadruk op de wenschelijkheid, dat de raad
eerst een besluit neme omtrent het sluiten van de Potmarge
brug dan zal tot de publieke verpachting der kar.aalbruggen
en daarna tot wijziging van den staat van waterstaatswerken
worden overgegaan. Er bestaat echter verband tusschen een
besluit tot sluiting der brug en eene definitieve vaststelling der
wijziging van bedoelden staat. Komt deze ten gevolge van
hiertegen ingebrachte bezwaren niet tot stand en wordt der
halve de Potmargebrug niet voor de doorvaart gesloten, wat
xal dan hiervan het gevolg zijn voor de pachters van de kanaal-
bruggen die bij hunne inschrijving er op hebben gerekend
dat de brug wel zou worden gesloten Spr. gaat daarom ge
heel mede met den heer van Sloterdijck.
De Voorzitter wijst er op, dat de procedure eener wij
ziging van den staat van waterstaatswerken van langen duur
is, mogelijk wel 3 a 4 maanden. Den gegadigden voor de
pacht der kanaalbruggen kan alleen de zekerheid worden ge
geven, hoe de raad ovei de sluiting der Potmargebrug denkt
doch meer niet. Men weet niet, hoe Gedeputeerde Staten
die den gewijzigden staat van waterstaatswerken definitief
hebben vast te stellen, over de wijziging denken.
De heer van Sloterdijck doetnaar aanleiding van de
bewering van den heer Troelstra, waar deze het stelsel van
publieke verpachting der kanaalbruggen verdedigdedat hier
tegen geen ernstige bezwaren waren vernomen opmerken
dat hij zijne zienswijze hierover niet heeft uitgesproken, om
dat dat onderwerp niet aan de orde is. Hij deelt dit mede
omdat hijofschoon zich van het uitspreken van eene opinie
onthoudende, toch moet wraken de meening, dat geen bezwa
ren tegen de publieke verpachting zouden bestaan.
Spr. heeftzooals hij reeds zeide, geen overwegend bezwaar
tegen de sluiting van de Potmargebrug maar waarom hier
over een besluit te nemen vóórdat omtrent de verpachting is
beslist Dit moet eerst zijn geschied en dan kan daarna in
dezelfde vergadering een besluit worden genomen omtrent het
sluiten der Potmargebrug.
Spr. stelt nu als motie van orde voor de verdere behande
ling van dit voorstel te verdagen tot na het besluit omtrent
de verpachting der kanaalbruggen.
Deze motie wordt ondersteund en maakt een punt van be
handeling uit.
De heer Duparc vraagtwelk verband er toch bestaat
tusschen het onderwerpelijk voorstel en een besluit tot ver
pachting der kanaalbruggen.
De heer van Sloterdijck zegt, dat dit verband gelegen
is in de praemissen van het voorstel. De aanstaande verpach
ting woidt daarin als motief aangevoerd, waarom dit voorstel
nu is gedaan.
De heer Duparc ziet dat verband niet in een besluit tot
verpachting toch is geheel afgescheiden van de sluiting der
Potmargebrug.
De Voorzitter wijst er nog op dat volgens de verorde
ning op de invordering van de bruggelden der kanaalbruggen
de raad heeft te beslissen, of die brjggelden zullen worden
verpacht, dan wel of de invordering bij gadering zal geschie
den.
De beraadslagingen worden gesloten.
De motie van den heer van Sloterdijck wordt nu in stem
ming gebracht en verworpen met 11 tegen 8 stemmen. Vóór
stemden de heer en van Sloterdijck Kolff, Bekhuis, Feitz, Hijl-
kema, Haverschmidt, Beekhuis en de la Faille.
Het voorstel wordt nu zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststel
ling van eene verordeningregelende den rang enz. der amb
tenaren en werklieden van de gemeentewerken en van eene in
structie voor den directeur der gemeentewerken.
(Zie bijlage no. 18 tot het verslag van's raads handelingen.)
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Bekhuis heeft bij meer dan eene gelegenheid in
deze vergadering zijne meening uitgesprokendat in het be
heer der gemeentewerken eene belangrijke vereenvoudiging kan
worden aangebrachtdie leiden kan lot eene bezuiniging. De
stelling werd ook door hem verdedigddat in de organisatie
der gemeentewerken de betrekking van hoofdopzichter kan wor
den gemist. Steeds is deze stelling door burgemeester en wet
houders bestreden en ook bij zijne medeleden ondervond zjj
weinig instemming. Slechts een paar leden gingen met zijne
zienswijze mede.
Nu komen burgemeester en wethouders gesteund door den
directeur der gemeentewerkenmet een gemotiveerd voorstel,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 October 1895. 123
waarbij van geen inkrimpingveeleer van uitbreiding van per
soneel sprake is. Er blijft dus voor spr. niets over, dan er
zich bij neder te leggen.
Hij zal echter zijne stem over het geheele voorstel afhanke
lijk maken van de beantwoording van een tweetal vragen, die
hij bij de behandeling van de verschillende artikelen tot bur
gemeester en wethouders zal richten.
Met genoegen heeft spr. het advies van den directeur gele
gen. Hierin zou hij aanleiding vinden tot enkele opmerkingen;
aangezien heden vele zaken zijn af te doen zal hij er zich
van onthouden ook al omdat die opmerkingen niet in recht-
streeksch verband met het voorstel staan. Bij de behandeling
van de gemeentebegrooting zal hij echter gelegenheid hebben,
daarop terug te komen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Hierop wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
van de
Art. 1. Tot de gemeentewerken worden geacht te behooren,
behalve alle werkengebouwen of inrichtingen voor den pu-
blieken dienst of ten dienste van allen bestemd al hetgeen
naar het burgerlijk recht eigendom der gemeente is met uit
zondering van datgenewaarvan het aanschaffen of het onder
houd krachtens de wet of wettelijke verordeningen aan bepaalde
personen, colleges of commissiën is of mocht worden opge
dragen.
De heer Boekhuis doet opmerken, dat in den tweeden re
gel het woordje „of" waarschijnlijk „en" moet zijn. Inrichtingen
zijn wel altijd gebouwen, doch gebouwen niet altijd inrichtingen.
Hij stelt dus voor, het woordje „of" tusschen de woorden „ge
bouwen" en „inrichtingen" te doen vervangen door „en".
Burgemeester en wethouders nemen dit voorstel over.
Het aldus gewijzigd artikel wordt zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
Art. 2. Voor den dienst der gemeentewerken worden aan
gesteld
a. een directeur
b. een hoofdopzichter
c. vier opzichters, waarvan een voor de plantsoenen
d. een of twee klerken
e. het vereischte getal vaste werklieden, waaronder behoo
ren de schoonmaaksters.
Indien de werkzaamheden dit naar het oordeel van burge
meester en wethouders vorderenkan het personeelonder
lett. c—e vermeld, tijdelijk door hen worden uitgebreid.
De heer Dup&rc stelt voorhet laatste lid van dit artikel
te lezen
„Het personeel, onder letters c—e vermeld, kan door burge
meester en wethouders tijdelijk worden uitgebreidindien zij
dit noodig oordeelen."
De heer Troelstra heeft bij eene vorige gelegenheid de
opmerking gemaakt, dat bij behandeling van verordeningen de
heer Duparc gaarne verbeteringen van redactie aan de hand
geeft. De raad ziet echter in de door hem voorgestelde ver
anderingen niet altijd verbeteringen. Zoo ook nu kan spr.
niet inziendat het amendement van den heer Duparc de re
dactie veel fraaier zal maken. De inhoud is geheel dezelfde
als die van de bestaande alinea.
De leden van den raad hebben het rechtverbetering van
redactie voor te stellen, maar spr. komt op tegen het streven
om van dat recht een gebruik te maken, dat eigenlijk te ver
gaat.
De heer Duparc begrijpt niet, waarom hij hard wordt ge
vallen over zijn strevenom de redactie niet te veranderen
maar te verbeteren waar dit z.i. wenschelijk is. De heer
Troelstra komt intusschen wel wat laat met zijne opmerking;
hij had deze vroeger moeten maken.
Die geachte spreker behoefde zich waarlijk over het amen
dement niet zoo gevoelig te loonen. De Nederlandsche taal is
rijk genoeg, om ook de plaatselijke verordeningen in een zoo
goed mogelijk gewaad te steken, opdat men niet van haar kan
zeggen, dat ze cacographiën zijn, gelijk terecht met zoo me
nige onzer staatswetten het geval is.
Wat nu de laatste alinea van art. 2 betreft, spr. blijft er bij,
dat de door hem voorgestelde redactie eene verbetering is. Het
zwaartepunt zit in het woordje „dit." Dit is een aanwijzend
voornaamwoorddoch wat het aanwijst volgt later. Dit is
taalkundig niet juist.
Het amendement van den heer Duparc wordt ondersteund
en in behandeling genomen.
De heer Bekhuis ziet in de redactie van den l.eer Duparc
ook geene verbetering. Zonder over verbetering van den stijl
te spreken er zou wellicht dan nog veel meer te verbeteren
zijn komt het spr. voordat de redactie, die door burge
meester en wethouders wordt voorgesteld, juist is. De bedoe
ling iste doen uitkomendat „de werkzaamheden" de tijde
lijke uitbreiding van het personeel vorderenen dit aan bur
gemeester en wethouders over te laten.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer Duparc wordt in stemming
gebracht en aangenomen met 15 tegen 4 stemmen, die van
de heeren Wijbrandi, Bekhuis, Troelstra en Reeling Brouwer.
Art. 2 wordt aldus gewijzigd zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
Art. 3. De directeur wordt door den raad benoemd; alle
overige vaste en tijdelijke beambten en alle vaste werklieden
door burgemeester en wethouders. De aanstelling van tijde
lijke werklieden geschiedt door den directeur, onder goedkeu
ring van burgemeester en wethouders.
De heer Duparc stelt voor, in de eerste zinsnede na „bur
gemeester en wethouders" te laten volgen „na den directeur
te hebben gehoord", en in verband hiermede art. 5 te doen
vervallen.
Art. 5 luidt aldus Burgemeester en wethouders doen geene
benoemingen of aanstellingen, dan na den directeur te hebben
gehoord.
Burgemeester en wethouders nemen het voorstel van den
heer Duparc over.
De heer Bekhuis heeft tegen het gewijzigd art. 3 geen
bezwaar. Hij zou gaarne zien, dat nu art. 7 werd behandeld,
omdat dit in onmiddellijk verband staat met art. 3, en vraagt,
of de voorzitter er bezwaar tegen zou hebben om in ieder
geval art. 7 vóór art. G aan de orde te stellen.