124 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 October 1895.
Versiag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 8 October 1895.
125
De Voorzitter geefl te kennen dat hij hiertegen geen
bezwaar heeftofschoon hij het overwegend nut er van nog
niet inziet.
Art. 3 zooals dit nader is gewijzigdwordt zonder hoofde
lijke stemming vastgesteld en art. 5 wordt door burgemeester
en wethouders ingetrokken.
Art. 4 wordt onveranderd aangenomen.
Art. 7. De raad stelt de instructie vast voor den directeur.
De instructiën voor den hoofdopzichter de opzichters en de
klerken worden vastgesteld door burgemeester en wethouders.
Zij deelen die mede aan den raad.
De heer DuparC stelt voor, in de eerste alinea het woord
„vast" te laten volgen na „directeur."
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders geen bezwaar hebben dit amendement over te nemen.
De heer Bekhuis kan zich zeer goed er mede vereenigen,
dat de instructiën voor den hoofdopzichter, de opzichters en de
klerken door burgemeester en wethouders zullen worden vast
gesteld en dat het in hunne bedoeling ligt, die zeer kort te
maken. Hij laat dit met vertrouwen aan hen over.
Eéne zaak interesseert hem zoo, dat hij gaarne daaromtrent
nader zal worden ingelicht. Hij vraagtof het n.l. 't voorne
men van burgemeester en wethouders is om in de instructie
voor genoemde ambtenaren eene bepaling op te nemen over
eenkomende met art. 21 der ontwerp-instructie van den direc
teur der gemeentewerken.
Dit artikel luidt„Hij mag geene andere openbare betrek
king of eenig beroep of nering uitoefenen noch middellijk of
onmiddellijk deelnemen aan pachten leveringen of aannemin
gen rechtstreeks of zijdelings ten behoeve der gemeente of
van gemeentelijke instellingen.
Hiervan is uitgezonderd de betrekking van brandmeester.
Evenmin mag hij zich hetzij binnen of buiten de gemeente,
belasten met het opmaken van ontwerpenteekeningenbe
stekken of begrootingen van kosten van werken ten behoeve
van anderen, noch het toezicht over de uitvoering van zoodanige
werken uitoefenen".
Spr. is er van overtuigddat dergelijke verbodsbepaling ook
voor de opzichters behoort te worden gemaaktvan daar zijne
pertinente vraag.
De heer Troelstra deelt mededat bij burgemeester en
wethouders het voornemen bestaat, art. 21 der instructie voor
den directeur der gemeentewerken eer.igszins anders te redi-
geeren. Zij vonden hiertoe termen in de bedenkingendoor
den directeur tegen de voorgestelde redactie gemaakt. Hij
meentdat hij door deze strenge bepaling uitgesloten zal zijn
van deelneming aan alles wat met zijn vak in verband staat
zelfs om als arbiter in rechtsgedingen of bij het inschrijven
van prijsvragen enz. te kunnen optreden. Burgemeester en
wethouders zijn daarom voornemens straks art. 21 der instruc
tie gewijzigd voor te stellen in dien zin dat de laatste alinea
worde gelezen als volgt„Zonder bepaalde vergunning van
burgemeester en wethouders mag hij zich hetzij binnen of
buiten de gemeente niet belasten met het opmaken van ont
werpen teekeningenbestekken of begrootingen van kosten
van werken ten behoeve van anderen. Voor het houden van
toezicht over de uitvoering van zoodanige werken kan geene
vergunning worden verleend."
Volgens de bestaande verordening kan ook vergunning wor
den verleend voor het houden van toezichtmaar dit wenschen
burgemeester en wethouders niet te bestendigen. Alleen voor
het opmaken van ontwerpen zal vergunning kunnen worden
verleend. Het is de bedoelingin de instructie voor de op
zichters gelijke bepaling op te nemen.
De heer Bekhuis heeft tot zijn groot leedwezen vernomen,
dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid wenschen te
behouden om vergunning te verleenen tot het opmaken van
ontwerpen, teekeningen enz. Hiertegen heeft hij bezwaar. Hjj
herinnert er aan dat drie jaren geleden bij de behandeling
van de gemeentebegrooting in de sectiën door verschillende
leden er op is gewezen, dat de opzichters der gemeentewerken
traden op het gebied van de particuliere architecten. Spr.
was toen rapporteur en kwam tot de overtuiging dat er mis
bruiken bestonden.
In het publiek debat is er toen niet over gesprokenmaar
spr. had kennis genomen van een schrijven van den vorigen
directeur der gemeentwerken, dat, zooals hem op de secretarie
werd medegedeeldbij vergissing was overgelegd. Hij wilde
van die vergissing geen gebruik maken en roerde dat onder
werp bij de openbare bespreking dus niet aan. Maar de feiten
waren duidelijk de gemeente-opzichters deden werk als parti
culiere architecten, ja, ze waren zelfs als architect gepatenteerd.
Dit werken voor particulieren moet worden tegengegaan, men
kan geen twee heeren tegelijk dienen en mag er zich niet
op beroepen, dat het werk voor particulieren geschiedt inden
vrijen tijd. Waar de ambtenaren der gemeentewerken en een
opzichter speciaal is aangewezen voor het toezicht op de na
leving van de bouwverordening enz.zou het ook tot vele
moeilijkheden om niet te zeggen misbruiken aanleiding kun
nen geven. De directeur schrijft zelfs in zijn rapport omtrent
een der opzichters, dat, wijl deze particulier werk verlicht, „wat
hem echter zooveel mogelijk moet worden verboden daarom
zijn tractement wel zal mogen worden verhoogd.
Spr. zal zich dus bij de voorgenomen wijziging van art. 21
der instructie niet nederleggen. Indien burgemeester en wet
houders niet aan zijn bezwaar tegemoetkomen zal hij tegen
artikel 7 en later tegen de geheele verordening stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter stelt voorhet overeenkomstig het amen
dement van den heer Duparc gewijzigd artikel 7 aan stemming
te onderwerpen.
De heer Troelstra zegt, dat indien dit artikel wordt afge
stemd hieruit zou moeten volgen, dat de instructiën voor de
opzichters door den raad zullen worden vastgesteld. Dit is toch
zeker niet de bedoeling, zelfs niet van den heer Bekhuis.
De heer Dupai'C gelooft ook, dat afstemming van dit artikel
tengevolge zal hebbendat de vaststelling der instructiën van
de opzichters aan den raad wordt opgedragen.
Spr. kan zich echter moeilijk voorstellen, dat, indien art. 21
der instructie van den directeur wordt vastgesteld burgemees
ter en wethouders, 's raads opinie kennende, niet gelijke be
paling in de instructiën van de opzichters zullen opnemen.
De Voorzitter kan, wat hem persoonlijk aangaat, de ver
zekering geven dat hij er toe zal medewerken om in de in
structiën voor de opzichters betzelfde systeem toe te passen
als de raad in art. 21 van de instructie voor den directeur zal
volgen.
De heer Bekhuis geeft in overwegingde eindbeslissing
over deze verordening aan te houden tot de afdoening van de
instructie voor den directeur der gemeentewerken.
Hiertoe wordt besloten.
Art. 6. De bezoldiging bedraagt:
voor den directeur ten minste 2400 en ten hoogste 2800
voor den hoofdopzichter tenminste ƒ1200 en ten hoogste ƒ1600;
voor de opzichters ten minste ƒ800 en ten hoogste ƒ1200;
voor de klerken ten minste 300 en ten hoogste 800.
t
Het juiste bedrag der bezoldiging wordt voor ieder jaar
lijks bij de behandeling der begrooting van inkomsten en uit
gaven der gemeente bepaald.
De loonen der werklieden worden door burgemeester en wet
houders vastgesteld.
De heer Bekhuis vraagt, hoe burgemeester en wethouders
komen aan het cijfer van 800 als het maximum tractement
van de klerken. De directeur schrijft in zijn rapport, dat de
tegenwoordige schrijver ƒ500 geniet en dat hij eene verhoo
ging met 100 noodig acht dus tot 600.Spr. vindt
dit genoeg voor een schrijver bij de gemeentewerken ook in
vergelijking met de traclementen van de klerken bij andere
takken van dienst is een maximum van 800 te hoog.
Spr. is voorts van raeening dat de laatste alinea van dit
aitikel moet worden uitgebreid in verband met het laatste
lid van art. 2, n.l. met de tijdelijke beambten en werklieden.
Hij zou dit lid willen lezen de loonen der werklieden en tij
delijke beambten enz.
De heer van Sloterdijck heeft bezwaar tegen de 2e
alinea van dit artikel. De raad bepaalt het minimum en maxi
mum van de tractementen, maar bet juiste bedrag moet wor
den vastgesteld door het college dat benoemtdus voor den
directeur door den raad voor den hoofdopzichter enz. door
burgemeester en wethouders. Zooals de bepaling nu luidt,
hangt de vaststelling van het juiste bedrag voor allen van den
raad af.
Het is echter voor de betrokken ambtenaren van belang
dat de toekenning van jaarwedde geschiedt door burgemeester
en wethouders. Hier pleit nog dit voor, dat burgemeester en
wethouders meer op de hoogte zijn van de bekwaamheid en
verdiensten dezer ambtenaren. Indien de vaststelling telken
jare bij de behandeling van de begrooting aan den raad stond,
zou 't ook kunnen gebeuren dat deze uit een oogpunt van
bezuiniging de jaarwedden verlaagde.
Hij stelt daarom voor het 2e lid van art. 6 aldus te lezen:
„Het juiste bedrag der bezoldiging wordt voor ieder bij afzon
derlijk besluit bepaald voor wat den directeur aangaat door
den raad en wat de overige «beambten betreft door burge
meester en wethouders."
Dit amendement wordt ondersteund en komt in behandeling.
De heer Duparc heeft dit denkbeeld straks met den heer
van Sloterdijck reeds besproken. Voor aanneming van diens
amendement pleit nog ditindien bij de behandeling van de
gemeentebegrooting de vaststelling der jaarwedden moest ge
schieden zou dit allicht openbare discussiën over ambtenaren
uitlokken die voor dezen minder aangenaam konden zijn.
Door den heer van Sloterdijck is terecht gezegddat de
raad de verdiensten van deze ambtenaren niet kan beoordee-
len burgemeester en wethoudersdie meer rechtstreeks met
hen in aanraking komen kunnen dit wel. Dezelfde bepaling,
die nu wordt voorgesteld bestaat voor de ambtenaren ter se
cretarie zonder dat zij ooit tot bezwaar aanleiding heeft ge
geven.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders het amendement van den heer van Sloterdijck overnemen.
De heer Troelstra heeft tegen het amendement geen be
zwaar, maar moet er op wijzen, dat de vaststelling tenslotte
toch door den raad geschiedtwant indien de post voor trac
tementen door burgemeester en wethouders op de begrooting
gebrachtdoor den raad wordt afgestemd, dan blijven de trac
tementen onveranderd.
De heer van Sloterdijck zegtdat, indien burgemees
ter en wethouders met hunne besluiten blijven binnen de per
ken bij de verordening gesteldhet den raad niet zou pas
sendezen door afstemming of wijziging van dan begrootings-
j post te ar.nulleeren.
De heer Troelstra deelt mede, dat er twee klerken noo
dig zijn waarvan een nog een jongmensch kan zijn en dat
met het oog op dezen het minimum zoo laag is gesteld. De
bedoeling van den directeur isom den tegenwoordigen klerk
een tractement van 600 te doen toekennen maar dit sluit
niet in zich dat dit cijfer het maximum moet zijn. Het zou
ook niet billijk zijner is op het bureau der gemeentewerken
veel te schrijven en ook wel soms te stellenzoodat men
iemand moet hebben die 't op den duur tot 800 zal kunnen
brengen. Met de ambtenaren ter secretarie maakt dit ver
schil omdat daar verschillende rangen zijn en een klerk dus
kans heeft tot adjunct-commies en commies op te klimmen.
De heer Bekhuis wil in dezen niet in vergelijking treden
met de ambtenaren ter secretarie maar wel met die aan de
gasfabriek. De directeur schrijft, dat hij voor den klerk ƒ500 te
weinig acht en dit bedrag tot 600 wenscht verhoogd te zien.
Wordt dit voor den beambte op den duur nog te weinighij
moet dan maar eene andere betrekking zoekenmen heeft een
klerkgeen secretaris noodig. Spr. stelt dus voorhet ma
ximum van het tractement van de klerken in plaats van op
ƒ800, te bepalen op ƒ600.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund.
In stemming gebracht, wordt het aangenomen met 12 tegen
7 stemmen die van de heeren Kontervan Sloterdijckde
Jonge, Theunisse, Troelstra, Reeling Brouwer en de la Faille.
Het gewijzigd artikel 6 wordt nu zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 8. Bij ziekteafwezigheid of ontstentenis van den di
recteur wordt hij vervangen door den hoofdopzichter. Gedu
rende diens waai neming van de betrekking van directeur is
de voor dezen vastgestelde instructie van toepassing.
De heer Duparc stelt voorde laatste zinsnede van dit
artikel te lezen als volgt „De instructie voor den directeur is
dan op hem van toepassing."
Burgemeester en wethouders nemen dit amendement over.
De heer Bekhuis vraagt, of het juist en goed is, om voor
vast te bepalen dat de hoofdopzichter in genoemde gevallen
den directeur zal vervangen. Dit toch is in strijd met een
besluit van den raad, twee jaar geleden genomen toen men
wegens ziekte van den directeur het noodig oordeeldeeen
technisch ambtenaar te benoemendie ook tijdelijk aan het
hoofd van de gemeentewerken zou staan. Hij werd wel speci
aal voor den aanleg van het kanaal aangewezenmaar ook
andere werken werden hem opgedragen. Spr. acht 't beter
dergelijke pertinente bepaling niet in de verordening op te
nemen.
De heer Dijkstra deelt wel het bezwaar van den heer
Bekhuis, maar acht het niet belangrijk genoeg, om daarom het
artikel r.iet aan te nemen. Men kan niet alles voorzien; zooals
de bepaling nu luidt, zal bij ziekte van den directeur de hoofd
opzichter hem vervangen.
Doen zich daarna bijzondere omstandigheden voor, dan kan
men altijd nog overwegen, of een buitengewone maatrege
noodig is.
De heer Troelstra voegt aan het door den heer Dijkstra