48 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 14 April 1896. meester voorzitter is, worden benoemd de heeren Mr. H. D. van Ketwich Verschuur met 16 en J. van der Scheer met 15 stemmen en van het bureau voor de twpede afdeeling tot voor zitter de heer Dr. N. Reeling Brouwer met 17 en tot leden de heeren N. T. Haverschmidt met 11 en Mr. W. Kolff met 10 stemmen. De overige leden van den Raad worden aangewezen, om de benoemden bij ontstentenis of verhindering te vervangen. De heer Wijbrandi komt ter vergadering. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot htt verlee- nen van eervol ontslag aan J. Stapert als onderwijzer aan de gemeenteschool no. 9. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorte beslui ten aan J. Stapert overeenkomstig zijn verzoek met ingang van 1 Mei 1896 eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de gemeenteschool no. 9. De heer Duparc wijst er op dat de conclusie eenige aan vulling vereischt. Het geldt hier een geval, als bedoeld wordt bij art. 38 der wet op het lager onderwijs, n.l. het ontslag van een onderwijzer op grond van lichaamsgebreken. Dit moet echter in het besluit tot ontslag uitdrukkelijk worden vermeldwant anders zal een verzoek van den ontslagen on derwijzer om pensioen bepaald moeilijkheden opleveren. De Commissie van toezicht op het lager onderwijs wijst trouwens in haar bij de stukken overgelegd advies reeds op de bepa ling van art. 38. Het is spr. voorts bekenddat aan dezer, onderwijzer zijn afgegeven de bij het aangehaald wetsartikel bedoelde verklaringen van ongeschiktheid door den districts schoolopziener en Gedeputeerde Staten. Niet lang geleden heeft zich een gelijk geval in eene andere gemeente van Fries land voorgedaande gemeenteraad had eervol ontslag ver leend zonder vermelding dat het geschiedde op grond van lichaamsgebreken. De Minister van Binnenlandsche Zaken maakte toen bezwaar, eene voordracht te doen tot toekenning van pensioen. Het kon eerst geschieden, nadat de raad zijn besluit ingetrokken en een nieuw besluit met vermelding dier reden van ontslag genomen had. De "Voorzitter gelooft niet, dat er eenig bezwaar tegen de door den heer Duparc gewenschte aanvulling der conclusie van het voorstel bestaat. Hoewel de raad zich in deze zal hebben te onderwerpen aan geloof op gezagmoet spr. er toch op wijzen dat in het voorstel vermeld is dat de adres sant om gezondheidsredenen eervol ontslag verzoekt en in overweging wordt gegeven overeenkomstig dat verzoek het ont slag te verleenen. Hierin ligt dus eigenlijk al opgesloten de grond, waarop het eervol ontslag wordt verleend. Burgemeester en wethouders wijzigen echter hun voorsteldoor achter het woord „verzoek" in te voegen de woorden: „op grond van lichaamsgebreken". De heer Duparc zou geenszins verlangen dat de raad zich zal laten leiden alleen door geloof op gezag, allerminst op zijn gezag. Doch dit is ook volstrekt niet noodig. Spr. wees er reeds op dat de commissie van toezicht in haar door burgemeester en wethouders zeiven gevraagd advies te kennen geeftdat het haar bekend is geworden dat ten behoeve van adressant zijn afgegeven de verklaringen bedoeld bij art. 38 der wet op het lager onderwijs. Waar de commissie, een offi cieel lichaamdat mededeeltbehoeft toe i waarlijk geen sprake te zijn van gelooven op gezag. De heer van Ketwich Verschuur begint met zijn leedwezen uit te spreken dat de onderwijzer Stapert om ge zondheidsredenen zijn ontslag heeft moeten aanvragen. Sedert 1884 heeft spr. hem, eerst te Franeker, daarna te Leeuwar den leeren kennen als een kundig en tevens ambitieus en ijve rig onderwijzer, als er weinigen zijn. De commissie van toezicht verwees in haar advies te dezer zake aan burgemeester en wethouders,zooals de heer Duparc terecht deed opmerken naar art. 38 der wet op het lager onderwijsomdat het haar bekend is dat door motiveering van het ontslag ook zonder verderen administratieven omslag aan een onderwijzer pensioen kan worden verleend, wanneer hij, na tienjarigen diensttijd, uit hoofde van lichaamsgebreken na bekomen ontslag pensioen vraagt. De aanvraag om ontslag is door den adressant gedaan we gens grondheidsredenen. Nu wordt dit wel in den aanhef van het advies van burgemeester en wethouders vermeld, doch ten slotte wordt slechts voorgesteld, overeenkomstig dat ver zoek het ontslag te verleenen juister en ten minste duidelij ker voor het beoogde doel zou het zijn indien de conclusie volgens het denkbeeld van den heer Duparc door den voor zitter zooeven geformuleerd worde aangevuld. Spr. kan nog mededeelen dat de commissie van toezicht in haar advies de opmerking omtrent de verklaringen, bedoeld bij art. 38 der onderwijswetternederschreef op zijn gezag. Hij had hieromtrent information ingewonnen ter provinciale griffie en daar werd hem verzekerddat door Gedeputeerde Statenna ontvangst van de verklaring van den districts schoolopzienerhunnerzijds ook eene verklaring bedoeld in art. 38 alinea 2 wet lager onderwijs was opgemaakt en dat beide stukken den 12 Maart sub no. 26 aan burgemeester en wet houders zijn gezonden ten fine van kennisneming en van uit reiking daarna aan den adressant. De beraadslagingen worden gesloten. De gewijzigde conclusie van burgemeester en wethouders wordt nu zonder hoofdelijke stemming aangenomen zoodat besloten wordt, aar. J. Stapert overeenkomstig zijn verzoek op grond van lichaamsgebreken met ingang van 1 Mei 1896 eer vol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de gemeenteschool no. 9. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee nen van eervol ontslag aan Mej. M. Tiesemaonderwijzeres in de handwerken. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten: met ingang van 9 Mei 1896 aan Mej. M. Tiesema op haar verzoek eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres in de handwerken aan de gemeenteschool no. 9. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhand- sche verhuring van een bleekje op Oldegalileën aan H. Hulshoff. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten Voorbehoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aanH. Hulshoff alhier onderhands voor den tijd van drie jaren in gaande den 12 Mei 1896, in huur af te staan de plek ge meentegrond op de situatieteekening met blauwe arceering aangegeven tusschen de roode lijn en de schuttingdeel uit makende van het perceel ten kadaster bekend gemeente Leeu warden in sectie F no. 1856, ter oppervlakte van ongeveer 70 M2., tegen een huurprijs van 5 per jaaronder voorwaarde 1. dat de huur telken jare vóór den 12 November ten kan tore van den gemeente-ontvanger, voor het eerst in 1896, moet worden voldaan. 2. dat de huurder het door hem te huren terrein moet om geven door een houten hekje hoog O 90 M., bestaande uit gree- nen palen, zwaar 10 X 12 cM., met twee hoogscheringen zwaar 5x7 cM. en rechtstaande latjeszwaar 2X4 cM., op 4 cM. onderlingen afstand, alles zuiver wit geverfd en als zoodanig onderhouden. 3. dat eventueel aan te brengen draaiende gedeelten in het hekje niet over de bestrating mogen draaien. Verslag der handelingon van den gemeenteraad te Leeuwardon, van Dinsdag 14 April 1896. 49 4. dat het verhuurde uitsluitend als bleek moet worden ge bruikt en daarop geene karren noch getimmerten van welken aard ookmogen worden geplaatst. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan Gebr. Tulp vergunning te verleenenvan een gedeelte van den llar- linger trekweg als rijweg gebruik te maken. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorte besluiten: aan Gebroeders Tulp alhier tot wederopzegging vergunning te verleenen van den Harlinger trekweg van de Harlinger- vaartsbrug af tot hunne huidenzouterij en drogerijop het perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden in sectie D no. 775als rijweg gebruik te maken tot vervoer van huiden enz. van en naar die inrichting onder voorwaarde dat zij hiervoor jaarlijks vóór den 1 November, voor het eerst in 1896, ten kantore van den gemeente-ontvanger moeten betalen eene retributie van vyftien gulden. De beraadslagingen worden geopend. De heer de la Faille heeft in het voorstel gelezendat de omstandigheid, dat het perceel van adressanten onmiddel lijk grenst aan dat van M. Dwinger, burgemeester en wet houders er toe heeft geleid tot het voorstellen van een gelijke retributie als voor deze is bepaald. De adressanten zullen echter een spaarzaam gebruik van den Harlinger trekweg als i rijweg maken zooals zij zeggen gemiddeld één maal per dag met een handkar. Spr. vraagtof deze omstandigheid geen termen oplevertom eene kleinere retributie op te leggen. Bij j de behandeling van een gelijk verzoek van M. Dwinger heeft de heer Haverschmidt ook voor eene lagere retributie eene lans gebrokendoch zonder succes. Spr. verbindt hieraan eene algemeene vraag. Nu door ver- schillende industriëelen op vrij grooten afstand van de be bouwde kom der gemeente inrichtingen worden opgericht waarvan het beter is dat ze niet binnen de bebouwde kom bestaanzouden er nu geen termen zijnom die ingezetenen te doen deelen in dezelfde voorrechten als zijdie binnen of dicht bij de bebouwde kom wonen, n.l. om de toegangswegen aldaar naar de gemeente te bestraten en hierdoor de verder afwonenden de gelegenheid te geven de stad per as te be reiken Den heer Konter is het ook opgevallen, dat, als de retri butie moet strekken als eene vergoeding voor meerder onder houd van den wegdie retributie moet verschillen naar mate van den afstand en van het gebruikdat van den weg zal worden gemaakt. Van dezen weg wordt ten behoeve van de bewoners der aanliggende woningen gebruik gemaakt met broodwagens en dergelijkewaarvoor niets wordt betaald. In dien nu voor de handkarren van de adressanten hetzelfde moet worden betaald als voor het rijden met zwaar beladen vracht wagens dan is dit geen billijke maatstaf. De heer Meijer geeft toedat, als de adressanten een spaarzaam en dan nog al met lichte karretjes van den weg gebruik maakten, de voorgestelde retributie niet billijk zou zijn. Maar al zijn de karren van de adressanten niet van grooten omvang, de zwaarte der vracht doet daarentegen te meerden weg er onder lijden. Aan spr. zijn weinig artikelen bekend die betrekkelijk zoo zwaar zijn als natte huiden. De heer HaversCtLUlidt acht het met den heer de la Faille van belang, dat dergelijke industriën als eene huiden zouterij en een lompenpakhuis buiten de bebouwde kom der gemeente haar plaats vinden, en door een hooge retributie voor het gebruik van een weg werkt men dit niet in de hand. Wat de mate van gebruik betreftherinnert spr. zich dat de heer Dwinger er van sprak, den weg misschien eens per week te zullen gebruiken zooals de heeren Tulp spreken van eens per dag. Onbillijk tegenover Dwinger zou het zijn Gebrs. Tulp min der te doen betalen, maar liever zou spr. zien dat de retri butie voor beide gebruikers belangrijk lager werd gesteld. De heer Kontor vraagtof het niet wenschelijk isom wanneer men het betalen van eene retributie wil handhaven onderscheid te maken tusschen het gebruik van den weg met handkarren en met wagens met paarden bespannen. Dit maakt toch voor het onderhoud van den weg een belangrijk verschil. De heer d.6 la Faill0 heeft van zijn buurman den heer Meijereene inlichting ontvangen omtrent zijne eerste vraag om welke reden wegens het gebruik van dezen weg als rij weg eene retributie wordt geheven. De heer Meijer deelde hem n.l. mededat deze weg privaat eigendom der gemeente en dus geen publieke weg is. Spr. legt zich bij dit motief nêermaar wat het bedrag der retributie aangaatsluit hij zich aan bij de woorden van de heeren Konter en Haverschmidt. Door het rijden met hand karren heeft de weg niet zooveel te lijden als van met paar den bespannen wagens. Een wagen of kardoor menschen voortbewogenis uit den aard der zaak niet zoo zwaar. Spr. stelt derhalve voor, de retribtuie op ƒ10 in plaats van op ƒ15 te bepalen. Dit amendement wordt niet ondersteund en blijft dus buiten behandeling. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan Mej. de Wed. S. Wigersma eene strook grond aan het Zwitsers- vaaltje in eigendom over te dragen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten I. den sub II bedoelden grond te onttrekken aan den pu- blieken dienst. II. Voorbehoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan Mejuffrouw de Weduwe S. Wigersma geb. Pieterson in eigendom over te dragen de op de situatieteekening met roode arceering aangeduide strook grondter grootte van 20.10 cen tiare deel uitmakende van het kadastrale perceel gemeente Leeuwarden in sectie B no. 3071 gelegen tusschen de rooi lijn langs de noordzijde van het Zwitserswaltje en het perceel plaatselijk bekend Uniabuurt no. 10, ten kadaster bekend als- voren in sectie B no. 2638voor eene som van 2.50, onder voorwaarde, dat die strook grond moet worden bebouwd en de teekening van de daarop te stichten huizen aan de goed keuring van burgemeester en wethouders moet worden onder worpen en verder onder nader door burgemeester en wethou ders vast te stellen bepalingen. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot amotie van de woning Potmargewal no. 1 en achtergelegen bergplaats, benevens van de voormalige boerenhuizinge bij de 2e kanaal- brug en tot verkoop van eene plek grond op den hoek van de Romkeslaan en den Grachtswal. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform dit voorstel besloten Burgemeester en wethouders te machtigen 1. na 12 Mei 1896 te doen amoveeren: a. de woning van den brugwachter bij de Potmargebrug. b. de houten loods staande op den hoek van de Romkes laan en den Grachtswal. c. de boerenhuizingestaande aan den weg Achter de Hoven nabij de 2e kanaalbrug. 2. een gedeelte van het terreindat openvalt door de amo tie van de sub 1 letter b bedoelde houten loodsvoor zoover dat terrein niet zal worden bestemd tot openbare straaten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1896 | | pagina 2