72
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 16 Juni 1896.
hooger te stellendan voor een leerling op eene kostelooze
school.
De heer Duparc dankt voor het hem gegeven antwoord.
Hij mag geen oogenblik twijfelen aan de juistheid der door den
laatsten spreker gedane verklaringofschoon hij niet mag ver
helen wel eenigszins verwonderd te zijn over de mededeeling,
dat de scholen voor kosteloos onderwijs minder uitgaven van
de gemeente vorderen, daar op deze scholen alles geheel het
zelfde is als op de scholen der tweede klasse b.
Art. 4 wordt hierop onveranderd vastgesteld.
Art. 5. Het gemeentebestuur van Leeuwarden zendt jaar
lijks in de maand November eene opgaaf van het bedrag der
vergoedingen krachtens art. 4 door het gemeentebestuur van
Menaldumadeel verschuldigd.
De heer van Ketwich Verschuur meentdat de re
dactie van dit artikel minder juist is, omdat er niet uit blijkt
aan wien jaarlijks de daar bedoelde opgaaf moet worden ge
zonden. Eene kleine omzetting der woorden kan aan dit be
zwaar tegemoetkomen, n.l. door de woorden „aan het gemeen
tebestuur van Menaldumadeel", in te voegen achter het woord
„November" en de voor laatste vijf woorden, aan het slot voor
komende, te doen vervallen.
De Voorzitter wijst er op dal dit ontwerp aan burge
meester en wethouders van Menaldumadeel is gezonden die
verklaard hebben er zich mede te kunnen vereenigen en het
ter vaststelling aan den raad dier gemeente te zullen aanbieden.
Spr. kan overigens niet inzien dat de redactie van dit artikel
onduidelijk is en behoort te worden gewijzigd, vooral nu men
zoo noodig eene interpretatie kan vinden in de heden over
het artikel gevoerde discussie.
De heer van Ketwich Verschuur handhaaft zijn be
zwaar dat uit het artikel niet blijktaan wien de opgaaf der
verschuldigde vergoeding moet worden gezonden. De voorge
stelde redactie laat o. a. toe, dat die toezending aan den ge
meente-ontvanger van Menaldumadeel zou moeten geschieden.
In de regeling met de gemeente Leeuwarderadeel getroffen
omtrent de toelating van kinderen uit die gemeente tot het her-
halingsonderwijs op de openbare scholen alhier, komt eene der
gelijke bepaling voorals de thans voorgestelde, maar die is
juist geredigeerd. Waarom zou men nu eene buiten kijf ge
brekkige bepaling niet verbeteren waar men zelf reeds een
juist voorbeeld voor zich heeft.
Hij stelt daarom als amendement voor, achter het woord
November in te voegen de woorden „aan het gemeentebestuur
van Menaldumadeel" en de woorden „door het gemeentebe
stuur van Menaldumadeel" aan het slot van het artikel voor
komende te doen vervallen.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt dus
een punt van behandeling uit.
De heer Troelstra acht de redactie van dit artikel niet
onduidelijk. Maar gesteld aldat de rekening aan den ge
meente-ontvanger van Menaldumadeel werd gezonden, dan nog
zou deze haar aan burgemeester en wethouders dier gemeente zen
den of haar aan het gemeentebestuur van Leeuwarden terug zen
den, daar hij zonder bevelschrift niet kan betalen. Natuurlijk zal
dan van hier de rekening aan burgemeester en wethouders
van Menaldumadeel worden gezonden.
De heer van Sloterdijck is van oordeel, dat de onjuist
heid der redactie van dit artikel boven allen twijfel is verhe
ven. Hij begrijpt dan ook niet, waarom van de zijde van bur
gemeester en wethouders zooveel verzet tegen het denkbeeld
van den heer van Ketwich Verschuur uitgaat.
Dat dit ontwerp aan het gemeentebestuur van Menalduma
deel ter vaststelling is gezonden, behoeft geen bezwaar te zijn.
Welke beteekenis zou het dan hebben, dat het nu door deze
vergadering in behandeling wordt genomen. De raad is vol
komen bevoegd, om waar zij eene onjuiste redactie aantreft
daarin verbetering aan te brengen. Hiertoe staat zeker ook
vrijheid bij den raad van Menaldumadeel bij de behandeling
van dit ontwerp.
Het amendement van den heer van Ketwich Verschuur wordt
in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.
Art. 7 wordt onveranderd goedgekeurd.
Art. 8. De leerlingen zijn aan alle op dit onderwerp betrek
king hebbende verordeningen onderworpen, welke thans voor
de gemeentescholen te Leeuwarden bestaan of later worden
vastgesteld.
De heer van Ketwich Verschuur wenscht naar aan
leiding van dit artikel eene vraag te doen aan burgemeester
en wethouders. Dit artikel is overgenomen uit de evenge-
noemde regeling met de gemeente Leeuwarderadeel omtrent
het herhalingsonderwijs. Meermalen is hem echter de wen-
scheljkheid voorgekomen tot aanvulling van het artikel; niet
alleen toch zijn de leerlingen aan de verordeningen gebonden,
maar daarbij zijn ook aan de ouders verplichtingen opgelegd.
Om één voorbeeld te noemende ouders zijn verplicht, maan
delijks de boekjes behelzende het rapport over hunne kinde
ren te leekenen. Is het nu niet wenschelijkvraagt spr., om
het artikel in dien zin aan te vullen dat ook ouders en voog
den aan de verordeningen zullen onderworpen zijn.
De heer Meijer verklaart geen bezwaar te hebben tegen
eene aanvulling van dit artikel in den geestals door den
heer van Ketwich Verschuur wordt bedoeld.
De Voorzitter wijst er opdat niet alleen ouders of
voogden maar ook anderen bij wie de leerlingen inwonen
kunnen worden beschouwdhen ter school te zenden. Hij
zou daarom liever bepaald zien dat zijdie de kinderen ter
school zendenzullen onderworpen zijn aan de verordeningen.
De heer Duparc acht de bepaling van art. 7 eigenlijk
overbodig. Als kinderen uit eene andere gemeente de scholen
alhier bezoekenzijn zij evenzeer onderworpen aan de voor
deze scholen bestaande verordeningen, als de kinderen uit
Leeuwarden.
Spr. zou zich evenwel bij het artikel kunnen neerleggen
indien het volgens het amendement van den heer van Ketwich
Verschuur werd aangevuld.
De heer Meijer acht deze bepaling allerminst overtollig.
Hierdoor wordt door het gemeentebestuur van Leeuwarden de
vrijheid gevindiceerdom later alle mogelijke verordeningen te
maken, die het noodig acht en waaraan leerlingen en zij, die
hen ter school zenden onderworpen zullen zijn.
Hij stelt nu voorden aanhef van dit artikel te lezen Zij
die de leerlingen ter school zendenen de leerlingen zijn aan
alle enz.
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform dit voorstel be
sloten en het artikel dienovereenkomstig vastgesteld.
Art. 8 wordt zonder discussie aangenomen.
Alsnu wordt vastgesteld navolgend besluit
De Raden der gemeenten Leeuwarden en Menaldumadeel;
In aanmerking nemendedat het wenschelijk is gelegenheid
te geven dat kinderen wonende in de gemeente Menalduma
deel, kunnen worden toegelaten tot de openbare scholen voor
lager onderwijs te Leeuwarden
Gelet op het bepaalde bij de artt. IC en 48 der wet van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 1G Juni 1896.
73
17 Augustus 1878 (Staatsbl. no. 127), in verband met art. 121
der gemeentewet;
Gezien de resolutie van heeren Gedeputeerde Staten d.d.
18 Mei 1896, 2e afdeeling No. 26, waarbij tot gemeenschap
pelijke regeling dezer aangelegenheid machtiging is verleend
Hebben besloten
Te beginnen met den cursus 1896/97 kunnen kinderen,
wier ouders of voogden wonen in de gemeente Menalduma
deel, worden toegelaten tot het lager onderwijs, dat gegeven
wordt in de lagere scholen te Leeuwarden voor zooverre er
na plaatsing van alle leerlingen uit die gemeente gelegenheid
bestaat en verder onder de volgende bepalingen.
Art. 1.
De aanvragen om tot het hicrvoren bedoeld onderwijs te
worden toegelatengeschieden bij burgemeester en wethou
ders van Menaldumadeel onder zoodanige mededeelingen als
door dezen worden noodig geacht.
Art. 2.
Jaarlijks vóór den 15 April zenden burgemeester en wet
houders van Menaldumadeel eene opgave van de bij hen inge
komen aanvragen aan hunne ambtgenooten der gemeente Leeu
warden.
Zij voegen daarbij een lijstbevattende de namen der kin
deren wier toelating wordt verlangdmet vermelding van de
school, waarop de plaatsing is verzocht.
Op deze lijst moeten tevens de ouderdom der kinderen zoo
mede de namen der ouders geplaatst worden.
Later ingekomene aanvragen worden ter zijde gelegd.
Art. 3.
De toelating op de scholen der eerste klasse en der tweede
klasse a (nos. 2 3 en 4) geschiedt tegen voldoening van het
schoolgelddat door de kinderen uit Leeuwarden wordt be
taald.
Art. 4.
Als vergoeding in de kosten van het onderwijs zal de ge
meente Menaldumadeel jaarlijks betalen
a. voor de scholen der tweede klasse b (nummers 1,5,
6 en 7) tien gulden per schoolgaand kindboven het gewone
schoolgeldthans bedragende drie gulden per jaar.
b. voor de scholen der derde klasse (nummers 8, 9, 10
en 11), tien gulden per schoolgaand kind.
Indien een kind gedurende den cursus de school verlaat is
desniettegenstaande het volle schoolgeld verschuldigd.
Art. 5.
Het gemeentebestuur van Leeuwarden zendt jaarlijks in de
maand November aan het gemeentebestuur van Menalduma
deel eene opgaaf van het bedrag der vergoedingen krachtens
art. 4 verschuldigd.
Art. 6.
De leermiddelen worden vanwege de gemeente Leeuwarden,
ten behoeve van de toegelaten leerlingen verstrektmet uit
zondering van diewelke door hen ook te huis worden ge
bruikt.
De laatstgenoemde worden voor de leerlingen der scholen
tweede klasse a en b afzonderlijk in rekening gebracht.
Art. 7.
Zij, die de leerlingen ter school zenden en de leerlingen zijn
aan alle op dit onderwerp betrekking hebbende verordeningen
onderworpen, welke thans voor de gemeentescholen te Leeu
warden bestaan of later worden vastgesteld.
Art. 8.
Het bestuur van elke gemeente kan deze gemeenschappelijke
regeling met het einde van iederen cursus opheffen mits van
het voornemen daartoe aan het bestuur der andere gemeente
kennis wordt gegeven, vóór den lsten Januari daaraan voor
afgaande.
5. Nader voorstel van burgemeester en wethouders tot het
aangaan van eene conversie van geldleeningen en tot vaststel
ling van een plan van geldleening.
(Zie bijlage no. 18 tot het verslag van 's raads handelingen.)
De heer Haverschmidt betreurt het nog altijd dat Leeu
warden niet eerder in de gelegenheid was tot eene conversie
over te gaan. De 3 leeningen waren wel is waar bij het
publiek nooit erg gewildmair toch is er een tijd, zij het ook
een korte periode geweestdat ze wel in de smaak vielen en
van die gelegenheid hebben vele gemeenten geprofiteerd.
Spr. noemt als steden die men met Leeuwarden kan ver
gelijken Gorinchem en DordrechtTiel en Nijmegen Deven
ter en Middelburg; de laatste hebben zelfs 98 en 97i be
dongen.
Dit geschiedde in de dagen toen de provincie N.-Holland
het geheele bedrag van hare 3 maal volteekende leening a pari
accepteerdeen eene instelling als Artis niet meer dan 30
van de inschrijvingen behoefde toe te wijzen.
Dat burgemeester en wethouders een middenkoers van nog
geen 96 eenige weken geleden afwezen lag voor de hand.
Wat nu het aanbod betreft van het consortium tot het over
nemen van de geheele leening tegen den koers van 96 J
zoo komt spreker deze koersrekening houdende met den toe
stand van de geldmarktzeer aannemelijk vooren zal hij zijn
stem aan het voorstel geven.
Als lid der commissie van administratie der bank van lee
ning doet het hem tevens genoegendat burgemeester en
wethouders in de conversie hebben opgenomen de 4 <yb schuld,
die de gemeente heeft aangegaan bij de spaarbank alhier, ten
behoeve der bank van leening eene onmisbare instellingdie
bij een zuinig beheer en eene voorzichtige exploitatie toch met
eenig verlies werkt en waar de rente-vermindering eene zeer
gewenschte tegemoetkoming zal zijn.
De Voorzitter hoopt binnen de grenzen der beleefdheid
te blijven, indien hij den heer Haverschmidt, die ter wille der
waarheid, in eene vergelijking trad van gelijksoortige grootheden,
vriendelijk verzoekt, de gemeente Leeuwarden in het vervolg
niet weder met artis te vergelijken.
De heer Haverschmidt antwoordt, dat, wanneer de ge
achte voorzitter hem beter had gevolgd, hij zou vernomen heb
ben dat Leeuwarden allerminst werd vergeleken bij artis
maar wel bij steden als Gorinchem, Dordrecht, Tiel, Nijmegen,
Deventer en Middelburgen dat de geslaagde conversie dier
steden geschiedde in de dagen, toen allerlei lichamen, zoowel
eene provincie, met name Noord Hollandals eene instelling,
met name Artis, met hunne 3 °/0 leeningen groot succes hadden.
De heer Duparc wijst er op, dai in het primitieve voor
stel, dat van 12 Mei j.l., door burgemeester en wethouders
wordt gezegd dat zij hebben gemeend, de geldleeningen ten
behoeve van de gasfabriek van de conversie te moeten uitzon
deren. Waarop deze meening steuntwordt echter met geen
enkel woord toegelicht. Spreker zou daarom hierover wel
eenige inlichting wenschen te ontvangen.
Hij herinnert er aan, dat dezelfde uitzondering werd gemaakt
in 1889 bij het voorstel tot conversie van een gedeelte der 4