78
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 7 Juli 189G.
stede verlaten en naar het bureau van politie loopen, om daar
van aangifte te doen.
Het constateeren van de overtreding zal dus veelal moeielijk,
ja onmogelijk zijn, want het zal later bij klachte moeilijk
zijn te constateerenwie de eigenaar of houder van den hond
is, die den hinder heeft veroorzaakt.
Om deze redenen zal spr. zich tegen het voorstel verklaren.
De heer Oosterlioff heeft over deze zaak op gelijke wijze
als de heer Wolft nagedacht.
Op zich zelf heeft hij geen bezwaar tegen de voorgestelde
bepaling, maar, vraagt spr., is zij uitvoerbaar
Wanneer 's nachts een op straat loopende hond door blaffen
of janken last veroorzaakt, zal het in vele gevallen moeilijk zijn,
om den eigenaar van het dier uit te vinden.
Vooral is dit 't geval met dubbele huizen, in panden met
achterhuizen, werk- of bergplaatsen.
Gesteld, dat de bewoner van een dergelijk pand, houder van
een hondhet dier des nachts doet verblijven in het onbe
woond gedeelte van zijn huis, dat bedoelde hond des nachts de
rust verstoortdan zal de eigenaar beboet moeten worden
maar vooraf zal het bewijs geleverd moeten worden, dat de
hond zich op verboden terrein bevond.
Om die redenen wenscht spreker de reeds bestaande straf
bepalingen niet met deze vermeerderd te zien. Hij is van mee
ning, dat iedere strafbepaling, die moeielijk kan worden toege
past het gezag niet steunt, maar integendeel ondermijnt.
De heer Duparc wenscht de beide voorgaande sprekers te
beantwoorden. Allereerst den heer Wolff. Deze deed het
voorkomen alsof de commissie zich door haar voorstel hoofd
zakelijk zou hebben leiden door het feit, dat in andere gemeen
ten reeds gelijke bepalingen bestaan als zij thans voor Leeu
warden wenschelijk oordeelt. Geheel ten onrechte. Men be
hoeft daartoe de toelichting slechts nauwkeurig te lezen. De
commissie heeft geheel aan het einde, na uiteenzetting van
hare argumenten, eenige gemeenten aangehaald alleen als
voorbeeldn 1. om te doen uitkomen, dat het hier geenszins
eene noviteit zou zijn. In hetgeen die geachte spr. vervolgens
zei, is intusschen juist een argument vóór het voorstel der com
missie gelegen. Gelijk hij toch verklaarde, heeft men reeds
namiddags 4 uur hinderlijk geblaf van honden op de straat.
Spr. deelt geenszins in de geuite vrees, dat de ovei treding dei-
bepaling moeilijk zou zijn te const.ik. ui Hel is al spoedig
te ontdekken waar de door de commissie bedoelde honden
zich ophouden. Zoo was het nog kort geleden op een laten
avondtoen in een pakhuis een hond door zijn aanhoudend
gehuil en gejank de nachtrust van al de omwonenden dreigde
te verstoren. De politie was er echter spoedig bij, en met een
zacht lijntje werd de hond door haar uit het pakhuis verwij
derd. Het was de hond van een vrachtrijder, dien men daar
gemakshalve in een dicht bevolkte straat had opgesloten. Mag
zoo iets gebeuren Moet zoo iets niet worden geweerd
vraagt spr.
Gelijk trouwens ook de eerste spr., zegt de heer Oosterlioff
niets tegen de zaak zelve te hebben maar acht hij eveneens
het constateeren der overtreding onuitvoerbaar ja het leveren
van het bewijs haast onmogelijk. Spr. gelooft uit naam van
de politie te spreken als hij zegt, dat deze wel voor heetere
vuren heeft gestaan en nog staat dan hier het geval zal zijn,
en daarom hier evenzeer de schuldigen zal weten uit te vinden
als in tal van andere gevallen.
Indien de beide sprekers in hunne bestrijding van het voor
stel mochten zijn geleid door medelijden met die arme hon
den, wat wel eenigen schijn heeft, dan zou spr. willen zeggen,
dat het zou zijn een ziekelijk medelijden, dat geenszins den
doorslag mag geven waar sprake is van de rust van den
mensch zoowel bij dag, als bij nacht. Men denke slechts aan
den grooten hinder voor zieken als daar in de onmiddellijke
nabijheid hunner woning vooitdui end een of meer honden aan
het huilen, janken of blaffen zijn, of aan hen, die in hun gees
tesarbeid er telkens door worden gestoord. Juist de daarvan
in de vergadering der commissie bijgebrachte voorbeelden deden
haar eenstemmig besluiten het onderwerpelijk voorstel den
raad aan te bieden, om, zooveel mogelijk, aan den geschetsten
last en hinder een einde te maken. Misschien zal dit, evenals
ruim dertig jaren geleden althans eenigszins door de invoering
der hondenbelasting geschiedde, er loe bijdragen, dat het getal
vagabondeerende honden te Leeuwarden wordt verminderd.
Den heer Wolfl' is er door den heer Duparc op gewezen
dat het voorbeeld van andere gemeenten juist niet noodig was,
om hot voorstel der commissie te argumenteeren.
Spr. is echter van oordeeldat op de tegenwoordige wijze
zonder strafbepaling, wel in de zaak is te voorzien, door n.l.
den hond met behulp van de politie te laten wegbrengen.
Met een zacht lijntje kan men allicht den eigenaar of houder
bewegen, om den hond te verwijderen.
Spr. heeft hieromtrent zelf eene gunstige ondervinding op
gedaan.
De lieer Duparc zegt wel, dat de politie de hand zal hou
den aan de naleving der bepaling en dat de politie daartoe
't recht heeft de woningen ten allen tijde binnen te treden,
maar spr. heeft straks gewezen op de moeielijkheid, om des
nachts maatregelen te nemen. Hij herhaalt hetniemand zal
's nachts uit zijn bed loopenom bij de politie eene klacht te
doen en, als 's morgens de politie komtzal 't moeielijk meer
te constateeren zijnwie eigenaar of houder van de hond is
die herhaald heeft geblaft. Het moge waar zijn, dat de trek
honden, gebezigd voor hondenkarren, 's namiddags hinderlijk
zijn, maar de gebruikers van die karren verdienen volgens
spr. niet onder de bepalingzooals zij is voorgesteld, te vallen,
omdat het dikwijls geschiedt, dat de ééne hond den ander aan
het blaffen en janken maakt.
De heer Oosterhoff heeft den heer Duparc hooren wijzen
op den schromelijken last van honden.
Spr. heeft echter in vijf k zes verschillende gedeelten van
de stad gewoondmaar herinnert zich niet, ooit bijzonder veel
last van jankende, huilende of blaffende honden te hebben
gehad. Allerminst is zijn nachtrust er ooit door gestooid.
De heer Duparc heeft zich van 't argument van spr. tegen
de voorgestelde bepaling aangevoerd, afgemaakt met een dood
doener door de opmerking, dat de politie de bepaling moet
uitvoeren en dat dit wel terecht zal komen. Spr. gelooft even
wel, dat het verkeerd is, der politie verplichtingen op te leg
gen, die moeielijk zijn na te komen.
De politie moet ook waken tegen het loopen in de plantsoe
nen over de gazons, maar wij weten allen, hoe het daarmede
gaat en waar spr. nu gaarne wil erkennen, dat de handhaving
van de orde in dit opzicht moeielijkheden oplevert, daar zou hij
niet gaarne eene nieuwe strafbepaling zien aangenomen, die
naar zijne meening moeilijk kan worden toegepast.
De lieer Duparc betwijfeltof wel steedsgelijk onlangs,
alleen door een „zacht lijntje" een hinderende hond zal kun
nen worden verwijderd. In het door spr. aangehaald geval had
men te doen met iemand, die zelf niet de eigenaar van den
hond was en misschien ook wel in de meening verkeerde, dat
hij door de opsluiting van den hond de nachtrust der omwonen
den hielp verstoren, en dat hij daarom dadelijk der politie ter
wille was. Dat de heer Oosterhoff, ofschoon in zes onderschei
dene gedeelten van de stad hebbende gewoond nooit iets van
den last of hinder van huilende of blaffende honden heeft ge
merkt was voor hem wel gelukkig. Er zullen zóó wel meer
menschen te dezer stede zijn te vinden. Doch wat bewijst dit?
Letterlijk niets. Tegenover hem en misschien nog enkelen zou
den tal, wellicht honderden van menschen kunnen worden ge
steld, die herhaaldelijk dien last of hinder hebben moeten on
dervinden of nog ondervinden. En deze allen wenscht de com
missie in bescherming te hebben genomen. Misschien zal de
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 7 Juli 189G.
79
gelegenheid nog wel eens komen dat ook dit geachte lid
dankbaar zal zijn, dat de raad het voorstel van.de oommissie
heeft aangenomen. Want aan dit laatste wil hij geenszins
twijfelen.
De heer Meijer wenscht rret een enkel woord nader te
adstrueeren wat door een der laatste sprekers is gezegd om
trent de moeielijkheid van het conslateeren eener overtreding
van de voorgestelde bepaling.
Voor de politie zal het n.l. niet moeielijk zijn om met den
eigenaar of houder van den hinderlijken hond bekend te wor
den. Het kohier van de hondenbelasting is een uitstekend
hulpmiddel voor de politie.
Met de gegevens, die daaruit kunnen worden geput, met
volkomen bekendheid van de plaatswaar zich de jankende
hond ophoudt, zal het voor de politie geene moeite opleveren
om de overt eding van het bewuste artikel te constateeren.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel der commissie, in stemming gebrachtwordt
aangenomen met 10 tegen 5 stemmen; tegen stemden de hee-
ren Oosterhoff, Wolff, Feitz, Konter en Haverschmidt.
Dientengevolge is genomen navolgend besluit
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat tot nadere wij
ziging van cie verordening, houdende algemeene bepalingen van
politie voor de gemeente Leeuwarden
Gezien de artikelen 135 en 161 der gemeentewet;
Besluit
de verordeninghoudende algemeene bepalingen van politie
voor de gemeente Leeuwarden, vastgesteld den 8 Januari 1895
(gemeenteblad no. 5) gewijzigd bij raadsbesluiten van 24
December 1895, (gemeenteblad no. 2 van 1896), van 31 Maart
1896 (gemeenteblad no. 7 van 1896) en van 31 Maart 1896 (ge
meenteblad no. 10 van 1896), nader te wijzigen, door in te
voegen een nieuw artikel 89 bis, luidende
„De eigenaar of houder van een of meer honden, die, binnen
een bebouwde kom der gemeente op de openbare straat of bui
ten het bewoonde gedeelte van een gebouw of vaartuig verblij
vende, door herhaald huilen, janken of blaffen hinderlijk zijn,
wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden."
Wordt opgemerktdat de heer Troelstra nog niet ter ver
gadering was gekomen.
4. Voorstel van de commissie voor het ontwerpen van straf
verordeningen tot wijziging van de verordening op het bouwen
en op het inrichten van woningen.
(Zie bijlage no. 16 tot het verslag van 's raads handelingen
over 1896.)
De commissie stelt voor, te besluiten alinea 1 van artikel
14 der verordening van 13 Maart 1888 (Gemeenteblad van
1888 no. 6) te doen vervangen door de volgende bepaling
„Indien burgemeester en wethouders eene woninghetzij
wegens gebrekkige inrichtingonvoldoenden staat van onder
houd gebrek aan vrije toetreding van lucht of lichtgebrek
aan goed en voldoend drinkwater gemis van behoorlijke mid
delen van afvoer van hemel- en menagewater, hetzij wegens
andere oorzaken, voor de gezondheid der bewoners nadeelig of
voor het leven van dezen gevaarlijk achten stellen zijmet
opgaaf van redenen, den raad voordie woning onbewoonbaar
te verklaren."
De voorzitter opent de beraadslagingen.
De heer Mönalda zegtdat de commissie voor de straf
verordeningen voorsteltde gevallenwaarin op grond van
alinea 1 van art. 14 der bouwverordening door burgemeester
en wethouders een voorstel tot onbewoonbaarverklaring aan den
raad kan worden gedaan te vermeerderen en daarbij verwijst
naar 't geen vroeger omtrent onbewoonbaarverklaring in den
raad is voorgevallen en naar de indertijd gedrukte nota van
den burgemeester.
Spr. heeft de stukken omtrent dit onderwerp gelezen.
Zeker zoude door die aanvulling de aandacht meer dan nu
worden gevestigd op de daarin genoemde eischen.
Bovendien is daarvan te verwachten dat burgemeester en
wethouders er eerder toe zullen komen om overeenkomstig
art. 14 alinea 2 der bouwverordening, aan te dringen op de
in de voorgestelde aanvulling genoemde verbeteringen.
Overigens zal er geene wijziging in de bevoegdheid van het
gemeentebestuur ontstaan er. evenmin in de verplichtingen der
ingezetenen.
Een meer verplichtendedwingende bepaling zal na de wij
ziging niet in 't leven worden geroepen.
Nil de aanvulling toch van de le alinea van art. 14 zal in
ieder geval, al ontbreken één of meer van de gestelde eischen,
moeten vaststaan, dat de woning voor de gezondheid der be
woners nadeelig of voor het leven van dezen gevaarlijk is te
achten.
De vraag is bij spreker gerezen, of, waar blijkens hare toe
lichting de commissie het nut der voorgestelde bepaling zóó
groot achtdat zij om daartoe te geraken, over groote be
zwaren is heengestapthet niet wenschelijk ishet effect heb
ben van de door haar voorgestelde aanvulling beter te verze
keren dan hem voorkomtdat door onveranderde vaststelling
daarvan het geval zoude zijn.
Daartoe dient spr. het navolgend amendement in
alinea 1 van art. 14 der verordening van 13 Maart 1888 (ge
meenteblad van 1888 no. 6) te doen vervangen door de vol
gende bepaling
„Burgemeester en wethouders stellen met opgave van re-
„denen, den raad voor, eene woning onbewoonbaar te verkla
gen, hetzij wegens gebrekkige inrichtingonvoldoenden staat
„van onderhoudgebrek aan vrije toetreding van lucht of
„licht, gebrek aan goed en voldoend drinkwatergemis van
„behoorlijke middelen van afvoer van hemel en menage water,
„hetzij wegens andere oorzaken voor de gezondheid der be
woners nadeelig of voor het leven van dezen gevaarlijk."
De Voorzitter geeft lecture van het amendement en van
de conclusie van het voorstel der verordeningscommissie.
De heer Meijer zegt, dat het wellicht aan hem ligt, maar
de strekking van 't amendement heeft hij niet recht begrepen.
De heer Menalda heeft blijkbaar geen bezwaar tegen de
voorgestelde bepaling op zich zelf. Het bezwaar zit derhalve
meer in den vorm van de bepaling en dat het voorstel geen
dwingende bepaling inhoudt.
Nu rijst bij spr. de vraag, of het amendement dan wèl daar
aan voldoet.
Hij ziet daarin meer eene omzetting van woorden dat ech
ter een minder logisch voorschrift bevatdan door de com
missie is voorgesteld. De voordracht der commissie toch be
gint voorop te stellen dat, indien de woning naar hel oor
deel van burgemeester en wethouders niet aan bepaalde eischen
voldoet, zij aan den raad voorstellenhaar onbewoonbaar te
verklaren.
Dit is zoo logisch mogelijk. Spr. herhaalt het, dat hij 't
misschien minder goed inziet, maar hij blijft er bij, dat het
eigenlijk neerkomt op eene omzetting van woorden.
De heer Menalda geeft te ker.nen dat het niet zijne be
doeling is geweest, alleen eene wijziging in de redactie van
de le alinea van art. 14 aan te brengen. Met den heer Meijer
is hij 't eens dat de redactie van de commissie niet minder
logisch en juist isdan die van zijn amendement.
De bedoeling hiervan is echterdat door burgemeester en
wethouders terstond bij het gemis van één of meer der ver-