Vergadering van Dinsdag den 21 Juli 1896.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 21 Juli 189G.
85
Tegenwoordig 16 leden.
Afwezig de heeren J. Troelstra, W. J. Oosterhoff, D. Tigler
VVijbrandiG. L. B. J. Feitz N. T. HaverschmidtMr. H. D.
van Ketwich Verschuur en S. H. Hijlkema.
Voorzitter de heer Mr. J. S. baron van Harinxma thoe Sloo-
ten, burgemeester.
I. De notulen van de vorige op 7 Juli j.l. gehouden verga
dering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. het verslag van het eindexamen aan de Burger dagschool.
Wordt voor de leden ter visie gelegd.
2. eene missive van den voorzitter van het college van zet
ters, houdende mededeeling van de benoeming van den heer
Th. Ottema tot lid van dat college.
3. dat bij Koninklijk besluit van 7 Juli j 1. is goedgekeurd
het raadsbesluit tot wijziging van het besluit tot heffing van
rechten voor het gebruik van de beurs.
4. dat aan den secretaris der gemeente verlof tot afwezig
heid is verleend en dat zijne werkzaamheden worden waarge
nomen door den heer Menkema, commies ter secretarie.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. de begrooting van inkomsten en uitgaven der stadsar
menkamer, dienst 1897.
Wordt ten fine van onderzoek en rapport gesteld in handen
van de heeren Beucker Andreae, Hijlkema en Menalda.
2. de begrooting van inkomsten en uitgaven van het stads
ziekenhuis, dienst 1897.
Wordt ten fine van onderzoek en rapport gesteld in handen
van de heeren Duparc, Theunisse en Feitz.
3. eene voordracht voor de benoeming van een onderwijzer
aan de gemeenteschool no. 7.
4. eene voordracht voor de benoeming van een onderwijzer
aan de gemeenteschool no. 11.
5. eene aanbeveling tot het opmaken van eene lijst van
benoembaren tot leden van het college van zetters.
6. een voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van een bleekje op Oldegalileen aan D.
Swart.
7. Alsboven tot verkoop van terrein bij de 2e kanaalbrug
aan de wed. D. Lont.
De stukken sub 3 lot en met 7 worden voor de leden ter
visie gelegd, om in eene volgende vergadering te worden be
handeld.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een secretaris-boekhouder van de stads
armenkamer (wegens periodieke aftreding van den heer A.
Alberts).
Door de voogden der stadsarmenkamer worden aanbevolen
de heeren A. Alberts en Dr. J. F. Selhorst, welke aanbeveling
ingevolge het bepaalde bij art. 55 van het reglement door
burgemeester en wethouders is vermeerderd met de heeren
Mr. J. M. van Hettinga Tromp en J. H. Menkema.
De uitslag der gehouden stemming is, dat alle (16) slem-
men zijn uitgebracht op den heer A. Alberts, zoodat deze wordt
benoemdovereenkomstig het voorstel van burgemeester en
wethouders op eene jaarwedde van 1500.
2. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek van
eene ivijziging der gemeente-begrootingdienst 1896.
De commissie heeft het ontwerp nauwkeurig nagegaan en
daarbij gelet op de raadsbesluiten betrekkelijk de verschillende
posten van ontvang en uitgaaf.
Ten opzichte van den voorgedragen post van uitgaaf voor
vernieuwing van de Prins-Hendriksbrug, kwam ter sprake het
zelfde bezwaar als daaromtrent werd geopperd b'.j de behan
deling van de primitieve begrooting in een der sectiën, n.l. dat,
waar er toen nog geen bestek of begrooting van het werk be
stond, het de voorkeur verdiende dezen post voor memorie uit
te trekken.
Thans zyn wel is waar een bestek en teekeningen, zoomede
eene begrooting van kosten door den directeur der gemeente
werken opgemaakt en heeft de commissie voor openbare wer
ken daarover bereids advies uitgebracht maar door den raad
is in dezen vooralsnog niets beslist. Daarom heeft de com
missie zich afgevraagd, of het niet een vooruitloopen zoude zijn
op den gang Yan zaken, om nu reeds een cijterpost voor de
bedoelde werken op de begrooting te brengen.
Bij nader inzien kwam het der commissie voor, dat, waar de
raad den 16 Juni j.l. besloten heeft, tot bet aangaan van eene
geldleening groot 2,480,000, deels ter bestrijding der uitgaven
voor de in het betrekkelijk voorstel gespecificeerde uitgaven
voor buitengewone werken, waaronder begrepen is de bedoelde
vernieuwing van de Prins-Hendriksbrug, daar kan de hiervoor
uitgetrokken som als een maximum voor de te doene uitgaven
worden beschouwd en alzoo tegen het behoud van den voor
gedragen post geen overwegend bezwaar worden ingebracht,
indien daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat de raad
door aanneming van den begroolingspost niet geacht wil wor
den tot de uitvoering van het bedoelde werk te hebben beslo
ten, maar zich de beslissing daaromtrent wenscht voor te be
houden.
De commissie stelt alzoo voor, te besluiten
a. het aangeboden ontwerp-besluit tot nadere wijziging der
gemeente-begrooting, dienst 1896, goed te keuren.
b. burgemeester en wethouders te kennen te geven «lat
ongeacht den aangenomen begrootingspost, de raad zich de be
slissing omtrent de vernieuwing van de Prins Hendriksbrug en
de vaststelling van de daartoe betrekkelijke plannen uitdrukke
lijk voorbehoudt.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Duparc brengt in herinnering dat op de ont-
werp-gemeentebegrooting voor 1896 voorkwam 12,000 voor
vernieuwing van de Prins Hendriksbrug, doch dat deze post,
na de schriftelijke gedachtenwisseling tusschen de commissie
van rapporteurs en burgemeester en wethouders, voor memorie
werd uitgetrokken. Thans zijn burgemeester en wethouders
gekomen met een ontwerp tot wijziging der begrooling, waarin
tevens Yoor dit werk een cijferpost is opgenomen. Blijkens het
rapport der commissie heeft zij daartegen geen bezwaar, en
het eerste punt van hare conclusie strekt dan ook, het ont
werp-besluit goed te keuren. Tot zoover gaat alles goed. Maar
nu komt het vreemde van de zaak. De commissie wil, blijkens
de praemisse als voorwaarde hebben gesteld", „dat de raad
door aanneming van den begrootingspost niet geacht wil wor
den tot de uitvoering van het bedoelde werk te hebben beslo
ten maar zich de beslissing daaromtrent wenscht voor te be
houden," en, in overeenstemming hiermede, is het tweede punt
harer conclusie gesteld, dat de raad, ongeacht den aangeno
men begrootingspost, de beslissing omtrent de vernieuwing van
de Prins Hendriksbrug en de vaststelling van de daartoe be
trekkelijke plannen zich voorbehoudt. Dit voorbehoud omtrent
de vaststelling der plannen zou, met het oog op art. 142 der
gemeentewet, geen bezwaar kunnen opleveren. Anders is het
gesteld met het voorbehoud van het eerste punt. Als de raad
eenmaal den begrootingspost heeft vastgesteld, hoe kan er dan
nog sprake zijn van een voorbehoud der beslissing omtrent het
werk zelf? In het vaststellen van een begrootingspost ligt
uitdrukkelijk opgesloten, dat de raad tot de zaak heeft besloten.