V 131 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 December 1896. Hoewel de oplevering te laat heeft plaats gehad is de ver traging in de uitvoering aan het gebouw ten goede gekomen. Het langduriger stoken in het gebouw was van gunstigen in vloed op het hout- en het metselwerk. Het was echter voor den aannemer financieel nadeelig. Een en ander heeft den directeur der gemeentewerken aan leiding gegeven, te adviseeren, de beloopen boete niet ten volle toe te passen. Alleen de uitgaaf voor meerder toezichtdoor den langeren duur der uitvoering noodzakelijk geworden be hoort volgens den directeur door den aannemer te worden be taald. Burgemeester cn wethouders kunnen zich hiermede vereeni gen en stellen onder verwijzing naar den inhoud van de aan gehaalde missive van den directeur der gemeentewerken voor, te besluiten aan den aannemer van de uitbreiding van de gemeenteschool no. 10 kwijtschelding te verleenen van de door hem beloopen boete wegens 72 dagen te late oplevering van dat werk ten bedrage van ƒ1080, onder aftrek van de gedurende dien tijd aan de opzichters uitbetaalde belooning van 239.76. De beraadslagingen worden geopend. De heer van Sloterdijck herinnert er aan dat in het begin van 1895 door den raad besloten werd, tegen het advies van burgemeester en wethouders in aan den aannemer van de demping van de gracht langs de Tweebaksmarkt eene re missie op de door hem beloopen boete te verleenen. Burge meester en wethouders zeiden in hun advies te vreezen door kwijtschelding een antecedent te stellen. Spr.die bij de be handeling van die zaak niet tegenwoordig was zou ook die vrees hebben gedeeldmaar heeft niet gedachtdat het ante cedent zoo gevaarlijk zou zijn als nu wel het geval blijkt. Burgemeester en wethouders stellen gedeeltelijke kwijtschel ding van boete voor niet naar aanleiding van een daartoe ge daan verzoek maar geheel uit eigen beweginghet wordt den aannemer dus als ware het opgedrongen. Het komt spr. vreemd voor, dat hiertoe termen zouden bestaan. Uit de stukken al thans is hem hiervan niets gebleken. Op het tijdstip der aanbesteding of liever kort na de gunning van het werk wist iedereen reeds dat de aannemer financi eel tot de uitvoering onmachtig was. Hij deed twee weken verloopen zor.der aan het werk iets te hebben gedaan. Daarop is de uitvoering aan den borg opgedragen en deze heeft ten genoegen van het gemeentebestuur hieraan voldaan. Spr. heeft zich de vraag gesteld waarom het werk is ge gund aan dezen aannemer met dezen borgburgemeester en wethouders hadden eigenlijk alle reden om het werk aan dezen aannemer, die eigenlijk a priori insolvabel was te ach ten niet te gunnen. Het is toch geschiedtot nadeel van andere inschrijvers. Spr. zal hier verder niet op ingaan, om dat het een zaak is van burgemeester en wethouders. De vraag, of men thans met een onvoorzien geval te doen heeft kan toch niet toestemmend worden beantwoord. Het was tamelijk wel te voorzien, welke de gevolgen zouden zijn. Nu dit zoo is moet de risico, niet voor weer en wind, maar wat betreft de financiëele krachten van den aannemer ten laste van dezen komen. Het gaat te ver, om ongevraagd re missie op de boete te verleenen waar niet gebleken isdat de schuld van de vertraging builen den aannemer ligt. De gemeente heeft wel geen belangrijk nadeel ondervonden, maar deze kwestie wordt vooraf door de boetebepaling in het bestek afgesneden. De boete is gesteld tot waarborg tegen alle eventueele schadeen de grootte van de schade kan dan later buiten bespreking blijven. Bovendien de boete is niet grootburgemeester en wethouders hebben reeds eenige wel willendheid betoond door de boete te bepalen op 15 voor eiken dag vertraging in de oplevering van het werkterwijl die boete bij de uitvoering van de demping der gracht langs de Tweebaksmarkt was gesteld op 25. Deze zjjn de bezwarendie by spr. tegen het voorstel van burgemeester en wethouders bestaan. Wordt dit aangenomen, dan zullen later zeker vele verzoeken om remissie van boete worden gedaan. Er is een tijd geweestdat het gemeentebestuur van Leeu warden bekend stond als vrijgevig in het kwijtschelden van boeten. Na een langen strijd is hieraan een eind gekomen men heeft geen reden gehad om hierover berouw te hebben. Spr. wil niet medewerken, om nu weder in dezelfde moeilijk heden als vroeger te geraken. De heer Haverschmidt is van meening dat het hier een bijzonder geval geldt. De uitbreiding van gemeenteschool no. 10 was het eerste belangrijke werk met minimum loon. Bij al het goede van dien maatregelwaarvan spr. voor stander isvalt het niet te ontkennen dat hijvooral in den beginne aanleiding kan geven tot groote misrekening en nu is het een feitdat de val van beide overigens gunstig be kende aannemers ten deele te wijten is aan het niet voldoende rekening houden met dien nieuwen toestand. Ook om die re den gaat spr. met het voorstel mede. De heer Meijer zegt, dat het dagelijksch bestuur zich ten aanzien van de aanbesteding en gunning van dit werk op het standpunt zou kunnen plaatsen van zich hierover niet uit te spreken. Maar waar de heer van Sloterdijck d<m staf hierover breekt op grond van de bekendheid a priori van de insohditeit van aannemer en borg, daar kunnen burgemeester en wethouders niet anders dan van hun kant mededeelen, dat de aannemer bij hen gunstig bekend stond dat hij wel is waar, met een groot gezin, financieel niet sterk was en dat hij zijne zaken zonder eigen geld met crediet dreef. Zoolang dit niet ingetrokken was konden burgemeester en wethouders niet aan zijne soliditeit twijfelenal steunde die op het crediet. De heer van Sloterdijck acht eene gunning van dit werk aan den aannemer Dokter, met Keijzer als borg, niet te recht vaardigen. Dit is althans de zin van het door dezen geachten spreker ontwikkeld bezwaar. Keijzer stond bekend, en terecht, als een soliede persoonomtrent wien niets ongunstigs te zeggen vielhij is gefailleerd eerst nadat het werk reeds ge- ruimen tijd bij hem in uitvoering en bijna geheel voltooid was. De eenige bemerking van den heer van Sloterdijck tegen het voorstel is eigenlijk dat door aanneming hiervan op het oogen- blik een gevaarlijk antecedent zou gesteld wordenomdat on gevraagd het verleenen van remissie wordt voorgesteld. Dit is een formeel bezwaar. Er ligt bij de stukken geen adres en dit ware spr. geeft het toe correcter geweestmaar evenals burgemeester en wethouders de geheele verdere uit voering van het werk met den curator van den gefailleerden borg hebben behandeld, zoo is de kwestie der remissie ook met dezen besproken. Het voorstel kan dus worden beschouwd als een gevolg van een mondeling verzoek van den curator. Spr. geeft toe, dat de boete gesteld wordt, om de gemeente voor schade te vrijwaren, maar hij gelooft, dat bij de vraag, of in dit geval remissie mag worden verleend, redenen van bil lijkheid den doorslag moeten geven. De heer van Sloterdijck wees er op, dat de aannemer gedu rende veertien dagen na de gunning niets heeft gedaan. Dat wil zeggen dat hij niets aan het werk heeft verrichtwant overigens heeft hij niet stil gezeten hij wendde pogingen aan, om bij de leveranciers materialen op crediet te bekomen. Dit mislukte hem en toen zijn maatregelen genomen ten aanzien van de uitvoering van het werk en is deze aan den borg opge dragen. Hij heeft het op uitstekende wijze, tot bijzondere tevredenheid van den directeur der gemeentewerken teneinde gebracht. Dit is het hoofdargument voor het voorstel van bur gemeester en wethouders, om het mondeling verzoek tot remis sie op de boete in te willigen. Spr. wil niet verzwijgen dat hij persoonlijk in den regel geen voorstander van remissie is. Tegen de bezwaren wil hij nog aanvoeren, dat, indien de boetebepaling streng werd toegepastdeze niet zou drukken op den aannemer en zijnen borg, maar op de kleine crediteu ren in het faillissement, n.l, de onderaannemers, die toch aan Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 December 1896. 135 de vertraging van het werk geen schuld hebben. Dit laatste mag wel eenig gewicht in de schaal leggen. Spr. is van oordeeldal het voorstel geen aanleiding zal geven tot het stellen van een gevaarlijk antecedentmaar op goede gronden van billijkheid steunt. De heer van Sloterdijck doet den heer Haverschmidt opmerken dat waar de raad geen algemeen besluit neemt elk geval waarvoor hij gesteld wordt een bijzonder geval is. Een verzoek om remissie van boete is altijd een bijzonder geval. De heer Haverschmidt wees er op, dat dit werk het eerste belangrijke waswaarbij eene bepaling van minimum loon werd toegepast. Is deze omstandigheid, vraagt spr., aanlei ding geweestdat aan de uitvoering van het werk bezwaren in den weg zijn gelegd Spr. gelooft van nietuit niets is hem dit geblekenen in de stukken wordt met geen woord daarvan gerept. De heer Meijer zeide dat de aannemer wel soliede bekend stond en bij een kassier crediet had. Waarom echter dan veertien dagen laten verloopen zonder iets aan het werk te laten verrichten, zooals spr. straks deed opmerken? Hij trachtte bij leveranciers materialen op crediet te bekomen, een bewijs, dat zijn crediet bij den kassier was ingetrokken hij was dus niet soliede te achten. Het hooldargument van het voorstel is zoo zeide de heer Meijer, de uitstekende uitvoering van het werk. Spr. wil niets hierop afdingen, maar naar zijne meening zou dit alleen kun nen leiden tot eene belooning aan Keijzer, niet tot het verlee nen van remissie der boete aan den aannemer. Spr. herhaaltdat er geen verzoek tot remissie is gedaan. De heer Meijer sprak van een mondeling verzoek van den curator, maar dan komt natuurlijk de remissie niet den aan nemer, doch den crediteuren ten goede en kan het motief, gelegen in de goede uitvoering van het werkniet gelden. De heer Meijer zeide reedsdat eerst veertien dagen na de gunning van het werk de aannemer bleek financieel niet soliede te zijn. De heer van Sloterdijek beweerde wel ex post, dat de aannemer bij de gunning al niet soliede was maar hiervan was toen nog niets gebleken. De heer van Sloterdijck zeide dat er meer aanleiding zou bestaan om aan Keijzer eene belooning voor de goede uitvoe ring toe te kennen. Oogenschijnlijk is hier wel iets voor te zeggen doch lel men op het hoofdmotief van het voorstel dan blijktdat men door aanneming hiervan hetzelfde zal be reiken als door dergelijke belooning. In beide gevallen zullen de crediteuren de onderaannemers er van profiteeren, die tot eene goede uitvoering hebben medegewerkt en eene preferente vordering hebben op de beslekpenningen. De heer Bekhuis is het met den heer van Sloterdijck in zoover eensook na de toelichting van den heer Meijer dat liet werk aan dezen aannemer met dezen borg niet had belmo ren te worden gegund. Een feit is het nu dat de borg door eene reeks van onge lukkige omstandigheden gedwongen is geworden tot de uitvoe ring van dit werk. De directeur der gemeentewerken is hier over zeer tevreden en heeft geen enkele op- of aanmerking te maken maar hierdoor heeft de uitvoerder geen recht op eene belooning gekregen omdat hij geheel overeenkomstig de voor schriften van het bestek heeft gehandeld, maar wel heeft hij zich hierdoor de welwillendheid van het gemeentebestuur waar dig gemaakt. De gemeente heeft geen schade geleden. Bij een vorige kee» was dit wel het gevalomdat de gemeente ten gevolge van eene te late oplevering van een werkeen zeker bedrag aan huur moest derven. Om al deze redenen zal spr. aan het voorstel zijne stem geven. De heer Duparc wenscht hoewel over dit voorstel alles is gezegdwat er over te zeggen vieltoch nog eene enkele opmerking te maken. Er is door de laatste twee sprekers op gewezendat de gemeente door de vertraging in de uitvoering geen nadeel heeft geleden. Dit argument werd vroegertoen herhaaldelijk verzoeken om kwijtschelding van boeten aan de orde kwamen ook dikwijls aangevoerd. Spr. deed telken male uitkomen dat, zoo al geen direct na deel was geledendan toch zeker wel indirect nadeel. De inschrijving bij de aanbesteding wordt voor een goed deel be- heerscht door den tijdin het bestek gesteld voor de oplevering van het werk. Indien in het onderwerpelijk geval voor de oplevering een langer termijn ware gesteld geweestzooals die nu door de vertraging in de uitvoering is geworden dan zouden waar schijnlijk de inschrijvingen lager zijn geweest. Dit nu is ten slotte wel nadeel. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethoudeis wordt in stem ming gebracht en aangenomen met 13 tegen 9 stemmen, die van de heeren DuparcDijkstraWolff, Kolff, van Sloterdijck, v. d. Scheer, Oosterhoff, Beucker Andreae en Beekhuis. 6. Rapport der reclame-ommissie omtrent bezwaarschriften tegen aanslagen in de directe belasting op het inkomen In verLand hiermede wordt de openbare vergadering gesloten. OOOOg8<X>CX Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1896 | | pagina 2