138 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 22 December 1896. M. Pekelsma eene plek grond aan het Oldehoofster Kerkhof voor2,50 A. Siekman de woning Doelestraat No. 1 voor - 150, L. L. Hardorff de bovenwoning Tuinen No. 40 voor - 120,— D. A. G. Draper de woning Bagijnestraat no. 61 voor - 100,— D. v. Reenen wed. H. Weidijk de bovenwoning bij de Put No. 17 voor- 185,— J. D. van Nimwegen de woning Achter de Hoven No. 21 voor100,— M. Elskamp de woning Kruisstraat No. 25 voor - 200, K. J. Bosnia de woning Kalvergloppe No. 199 voor - 91,— K. A. Abelsma de woning Kalvergloppe No. 197 voor - 78,— J. Goor de woning Noorderplantage No. 3 voor - 78,— J. Feenstra de woning Oostersingel No. 108 voor - 65,— Ph. van der Veen de woning Oostersingel No. 110 voor - 83,20 W. Wijlgenbosch de woning Oldegalileën No. 34 voor - 59,80 P. Kesteloo de woning Oldegalileën No. 36 voor - 59,80 Wed. J. v. d. Heide de woning Oldegalileën No. 38 voor - 57,20 H. de Bruin de woning Achter de Witte Hand No. 13 voor78,— IJ. Wijga en J. D. Sluiter den korenmolen de „Arend" voor- 260, A. M. Vaas wed. Arnold een gedeelte van het perceel Westerplantage No. 6 voor 1,25 per week. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan liet gemeentebestuur van Menaldumadeel vergunning te verleenen van een gedeelte van den Harlinger Trekioeg onder Dronrijp gebruik te maken voor het vervoer met handkarren. Burgemeester en wethouders stellen voor, te besluiten met wijziging van het raadsbesluit van den 10 Juni 1890 no. 6aan het gemeentebestuur van Menaldumadeel tot we deropzegging vergunning te verleenenhet gedeelte van den trekweggelegen tusschen het dorp Dronrijp en het perceel landten kadaster bekend gemeente Dronrijp in sectie D no. 352,met handwagens tot vervoer van asch, faecaliën en straat- vuilnis te gebruiken onder voorwaardedat jaarlijks op den 15 Juni voor het eerst op den 15 Juni 1897 door de ge meente Menaldumadeel ten kantore van den gemeente-ontvan ger van Leeuwarden als bijdrage in de kosten van onderhoud vaq den trekweg moet worden betaald eene som van 10. Zonder discussie wordt dienovereenkomstig besloten. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van een besluit op de heffing en eene verordening op de in vordering van bruggeld geheven wordende voor het afdraaien van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal. (Zie bijlage no. 29 tot het verslag van 's raads handelingen.) De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Kontor zegtdat bij het lezen van dit voorstel de gedachte bij hem is opgekomen of het niet billijk zou zijn, om bij de vaststelling van het bruggeld rekening te houden met de tonnenmaat der schepen. Wel is de arbeid dezelfde, of de brug voor een groot schip, dan wel voor een klein wo. dl afgedraaiddoch het groote schip profiteert daarvan meer dan het kleine. Men moet ook niet vergeten, dat men hier te doen heeft met eene belasting en dat kanaal en bruggen met het oog op de groote schepen grootere afmetingen en doorvaart- wijdte hebben gekregen dan voor kleine schepen noodig zou zijn. Nu worden de bruggen voor hetzelfde bedrag afgedraaid voor groote als voor kleine schepen, welke dikwijls nog geen vierde van de grootte der eersten hebben en dus meer dan viermaal zoo zwaar als deze belast worden. De grootste schepen en booten zullen wel 100 a 120 ton groot zijn, terwijl de kleinste schepen maar ongeveer 10 a 12 ton inhoud hebben. Boven dien zijn de bruggen zóó laagdat er geen schiphoe klein ookonder door kan varen. Men zou dan de vaartuigen kunnen classificeeren en voor de grootste soort 15 voor de middelsoort 10 en voor de klei nere 5 cent kunnen laten betalen. Indien deze classificatie doelmatig werd ingerichtzou de gemeente niet minder ontvangën en de belasting billijker zijn geregeld. Spr. vraagt, of tegen dit denkbeeld ook onoverkomeljke be zwaren zouden bestaan. De heer Dijkstra kan tot op zekere hoogte het denkbeeld van den heer Konter deelenmaar meent toch, waar het meer in den geest van dezen tijd is om lollen en bruggelden af te schaffen, dat het beter is de taiieven niet ingewikkelder te maken. Bovendien zou die geachte spreker met die wijziging waarschijnlijk ook niet bereiken, dat naar draagkracht wordt betaaldzooals door hem wordt beoogd. Er zijn toch passa giersbooten van kleine afmetingen die met meer voordeel wor den geëxploiteerd cn waarvoor dus zeer goed evenveel kan worden betaald, als voor menig groot schip. Spr. gelooft, dat in de practijk dergelijke classificeering tot moeilijkheden aan leiding zal geven en is dus voor het door burgemeester en wethouders voorgesteld tarief. De heer Menalda begint met te wijzen op eene kleine vergissing, die, naar hij meent, begaan is in de memorie van toelichtingbehoorende bij het aanhangige voorstelwaarin voor de vaststelling van het tarief gerekend wordt op eene rente van 3 van het aan de kanaalbruggen besteede kapi taal terwijl, blijkens de memorie van toelichting bij het in 1895 vastgestelde tarief, die rente werd berekend op 3\ o/0 Hij heeft verder enkele bezwaren tegen het thans voorge stelde lagere tarief. Ten onrechte wordtmeent hij, in de memorie van toelich ting beweerddat bij behoud van het bestaande tarief de grenzen der billijkheid zouden worden overschreden. Dat de opbrengst der kanaalbruggen tot nu toe heeft overtroffen de raming van wat deze gedurende dien tijd de gemeente kosten, is z. i. niet in strijd met art. 254 der Gemeentewet, hetwelk alleen verbiedt den gebruiker meer te doen betalen dan ter vergoe ding van het gemaakte gebruik billijk zoude zijn. Bovendien worden bij het aanhangige voorstelevenals in 1895, voor de kostenberekening, waarop het tarief is gegrond, alleen in aanmerking genomen rente, kosten van onderhoud en bediening, doch geen bedrag voor afschrijving uitgetrokken, wat toch met het oog op de belangrijke slijtagewaaraan bruggen onderhevig zijn, wel wenschelijk is. Volgens art. 254 der Gemeentewet mag geen hooger bedrag worden geheven, dan noodig is te achten om den betaler naar evenredigheid van het gebruik of ger.otdat hij heeft, in de kosten van aanleg, onderhoud of verstrekking van het door hem gebruikte of ge- notene te doen dragen. Dit artikel wijst dus ook naar spr. meent, op afschrijving want daarin is sprake van kosten van aanleg, waarin de ge bruiker van het werk behoort te deelen. De billijkheid brengt toch ook mededat die kosten in het bruggeld worden terug gevonden daar deze in het tegenovergestelde geval door de belastingschuldigen in het algemeen zouden moeten worden gedekt. Ook uit hetgeen bij de beraadslaging over de Gemeentewet door den Minister Thorbecke is medegedeeld, blijkt, dat ruim mag worden berekend welke de kosten van aanleg zijn ge weest welke die van onderhoud zijnen dat er bovendien nog iets moet overblijven tot verzekering der inrichting. Spr. meent dan ook niet, dat de bestaande heffing van 15 centsin strijd is met art. 254der Gemeentewet en ziet er be zwaar in, zich te vereenigen met het voorgestelde tarief van 10 cents, waarvan de opbrengst wel eens onvoldoende zou kunnen zijn om de kosten, bedoeld in dat artikel, te dekken. De Voorzitter merkt op, dat er twee stroomingen zijn waar te nemen, de eene om het tarief niet te verlagen de andere om het voor kleinere schepen lager te stellen en daar toe de schepen in drie klassen te verdeelen. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 December 1896. 139 Hij zal eerst den heer Menalda beantwoorden. Deze beroept zich op art. 254 der Gemeentewet en de in terpretatie daarop door Thorbecke gegeven en meent, dat het bruggeld in verband met renteaflossing, onderhoud en be diening niet te hoog is. Dat artikel bepaalt, dat de aan het slot van art. 240 ver melde rechtenloonen en gelden tot geen hooger bedrag ge- beven worden dan noodig is te achtenom den betalernaaJ evenredigheid van het gebruik of genotdat hij heeft in de kosten van aanleg onderhoud of verstrekking van het door hem gebruikte of genotene te doen dragen. Nu zal wel niemand willen beweren, dat een schipper „ge not" heeft van een brug; zij is voor hem veeleer een hindernis. Daarom behoeven dan ook zeker al de kosten en uitgaven, die de spreker noemde, hier zeker niet in rekening te worden ge bracht maar mag reeds op zich zelf een bruggeld van 10 cent voldoende worden geacht. Te eerder, omdat er ook zoo veel mogelijk gezorgd moet worden, dat de schippers, die uit Groningen komen, door hooge kosten niet de voorkeur geven om langs Stavoren en Lemmer de Zuiderzee te bereiken waartoe te meer aanleiding zou bestaan als binnenkort ook kanaalgeld door de provincie zal worden geheven op het ka naal Leeuwarden—Harlingen. Verlaging van bruggeld zal niet onwaarschijnlijk de passage van kleinere schepen langs het Nieuwe Kanaal doen toenemen, zoodat het verlies in inkomsten wel geen J van de tegenwoor dige opbrengst zal zijn. De heer Konter wil verschil naar lengte of tonnemaat en daarvoor een drieledig tarief vaststellen. Dit is altijd eemgszins lastig en voor zoover spr. bekend is wordt als bruggeld in deze provincie overal een uniform recht geheven. Voor het kanaalgeld is dat anders; dat gaat naar de tonnemaat, met vrijstelling van schepen van 20 ton, naar spr. meent. Trouwens de kleinste en vele diepgeladene schepen kunnen onder vele bruggen doorvaren en waar dit met de bruggen over het Nieuwe Kanaal niet het geval is, daar staan voor kleine schepen nog twee gelegenheden open n 1. het Vliet en de Potmarge. Als het bruggeld 10 cent is, is het al zoo gering, dat het de moeite niet waard schijnt verder veel om slag te maken. De heer Menalda deelt nog mede, dat, waar hij van „ge not" mocht hebben gesprokenhij hiermede bedoelde „genot van het kanaal." De heer Konter gelooft nietdat de verwezenlijking van zijn denkbeeld groote moeilijkheden zou opleveren. Zijdie dagelijks schepen zien passeeren raken hiermede gemakkelijk bekend en kunnen zeer spoedig zien, tot welke categorie de verschillende schepen behooren mits men niet te veel indee- I lingen make, maar zich bepale tot drie. De vraag, of die classificeering van weinig beteekenis zou zijn, is eene zaak van appreciatie; voor hen die weinig verdie nen die door de geringe afmetingen hunner schepen kleine 1 vrachten hebben, is het zeker niet onverschillig of zij 5 of 10 I cents bruggeld hebben te betalen. De heer Dijkstra meent weldat de kleine booten evenveel, zoo niet beter vrachten I makendan de grootere maar spr. gelooftdat de meeste van de kleinere booten hoofdzakelijk vee en goederen vervoe ren en dat dit dikwijls niet van groote beteekenis is. De groote I booten varen veelal de gemeente doormaar de kleine bren- I gen hier hunne vrachten aanen helpen het verkeer uitbrei den. De gemeente heeft dus bij deze meer belang. De Voorzitter meentdat door de nu voorgestelde ver laging van het tarief aan de bezwaren voor de kleinere booten reeds veel zal worden tegemoet gekomen. Deze kunnen door het Nieuwe Kanaal veel vlugger varen en vinden daardoor zeer zeker eenige besparing in de kosten van brandstof, zoodat dit matig bruggeld wel door hen zal zijn te dragen. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. De ontwerp-verordeningen worden hierop artikelsgewijze be handeld en zonder discussie en hoofdelijke stemming onveran derd vastgesteld. De heer JVIenalda verklaart zich tegen. De verordeningen luiden als volgt De raad der gemeente Leeuwarden Gelet op het Koninklijk besluit van den 17 Juni 1895 no. 72 waarbij de op 9 April 1895 vastgestelde verordening tot het heffen eener belasting onder den naam van bruggeld voor het afdraaien van de beide bruggen over het kanaal naar de Tijnje, is goedgekeurd tot 1 Juli 1897; Overwegende, dat het noodig is, met het heffen van bruggeld voort te gaan Gelet op art. 238 der gemeentewet Besluit, vast te stellen het volgend BESLUIT tot heffing van eene belasting onder den naam van bruggeldvoor het afdraaien van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal te Leeuwar den. Art. 1. Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt onder den naam van bruggeld eene belasting geheven voor het afdraaien van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal aldaar. Art. 2. Het in artikel 1 bedoelde bruggeld bedraagt telkens, wan neer één van de daarin aangewezen bruggen moet worden afgedraaid, voor ieder vaartuig tien cents. Art. 3. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders schippers of eigenaars der vaartuigen en, bij afwezigheid, door hen, die in hunne plaats optreden. Art. 4. Vrijdom van het in art. 2 vermelde bruggeld wordt ver leend voor vaartuigen rechtstreeks in gebruik voor den ge meentedienst hetzij voor de gemeentewerkende gemeente reiniging als anderszins. Art. 5. Dit besluit treedt in werking op den 1 Juli 1897. VERORDENING op de invordering der belasting onder den naam van brug geld geheven wordende voor het afdraaien van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal te Leeuwarden. Art. 1. De invordering van het bruggeld geschiedt door middel van openbare verpachtingtenzij de raad besluit', de invordering door middel van gadering te doen plaats hebben. Ingeval van verpachting worden de pachtvoorwaarden door den raad vastgesteld. Is bij eene gehouden verpachting de geboden pachtsom, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, onvoldoende, dan zijn zij bevoegdde invordering bij gadering te doen plaats hebben. Bij invordering door middel van gadering worden de gaar ders door burgemeester en wethouders benoemdzij voorzien

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1896 | | pagina 2