98 Verslag tier handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 28 September 1897. aan den Minister van Binnenlandsche zaken worde te kennen gegeven, dat naar hun gevoelen 1 noch art. 1noch art. 3 dor voormelde verorde ning in strijd is en, zooals laatstgenoemd artikel oor spronkelijk luidde, in strijd was met de wet van 4 December 1872 (Staatsblad no. 134); 2°. dat door de wijziging, die art. 3 thans heeft on dergaan, elke strijd van dit artikel met de artt. 19 en 20 der wet tot regeling van het lager onderwijs heeft opge houden te bestaan en evenzeer is weggenomen elke strijd, die tusschen dit artikel en art 179a der gemeentewet vroeger had kunnen worden geacht aanwezig te zijn en dat mitsdien geen termen bestaande voormelde artt. 1 en 3 aan de Koningin-Weduwe, Regentes, ter vernietiging voor te dragen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Beekhuis kan zich met het ontwerp-advies aan den Commissaris der Koningin te zendennaar aan leiding van het adres van D. Smit e. a., wel vereenigen. Hij heeft echter eene bedenking tegen de voorgestelde wijziging van art. 3 indien toch in dat artikel achter het laatste woord „school" worden ingevoegd de woorden: „voor zoover deze niet valt in de termen van titel II 1 der wet tot regeling van het lager onderwijs, dan zal het gevolg zijndat burgemeester en wethouders wel de be voegdheid hebben om bijzondere en niet om openbare scholen te sluiten. Hij ziet hierin eene onbillijkheid en vraagt daarom, of dat gedeelte van art. 3 niet geheel zou kunnen vervallen. De heer Duparc zegt, dat de opmerking van den heer Heekhuis oppervlakkig beschouwd juist schijntooch dit niet is. Spr. doet opmerken dattoen art. 3 der verordening werd gewijzigd dit geschiedde met het oog vooral op de bewaarscholen. De raad meende echter, de bepaling ook van toepassing te moeten doen zijn op alle scholen. Nu echter de aandacht is gevallen op de artt. 19 en 20 der onderwijswetdie zichnaar de meenig van adressanten zouden verzetten tegen het bestaand art. 3 wat de toepassing op openbare lagere scholen betreft zal dit bezwaar worden opgeheven door de voorgestelde toevoeging aan art. 3. Dat dit tot onbillijkheid aanleiding zou geven zooals de heer Beekhuis vermeentkan spr. niet toegeven. De raad is ten allen tijde bevoegd eene openbare school te doen sluiten, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Volgens art. 3 dezer verordening echter kunnen burge meester en wethouders ook ten opzichte van andere scholen op deze wijze handelend optreden. Het eenige verschil is, dat de bewaar scholen en de bijzondere scholen, casu quo, eenigszins eerder zullen worden gesloten. Den heer Troelstra komt het, met het oog op de bedoeling van de wetook na de toelichting van den heer Duparc voor, dat de opmerking van den heer Beekhuis, dat de bijzondere scholen in mindere conditie zullen komen dan de openbare scholen, gegrond is. Indien laatstgenoemde scholen volgens de wet eerst krachtens een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd raadsbesluit kunnen worden gesloten, schijnt het billijk, dat ook voor de bijzondere scholen dergelijke bepaling worde gemaakt. De Voorzitter is van oordeel, dat het voor de besturen der schelen onverschillig moet zijn, wie de last tot sluiting geeft. In ieder geval is de sluiting toch het gevolg van het hecrschen van eene besmettelijke ziekte. De opmerking over onbillijkheid is dus wel wat overdreven. Het voorstel der commissie wordt hierop zonder hoof delijke stemming aangenomen. 2. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek der begrooting van het stadsziekenhuisdienst 1898. Zonder discussie wordt besloten a. ten behoeve van het stadsziekenhuis alhier voor den dienst van 1898 toe te staan eene subsidio uit de gemeentekas ten bedrage van 11562 b. de begrooting van inkomsten en uitgaven van het stadsziekenhuis voor het dienstjaar 1898 goed te keuren in ontvang en uitgaaf beide tot een bedrag van/11963. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot goed keuring van een plan van bestrating van de door I\. Propstra aan te leggen nieuwe buurt aan de Fabriekssteeg. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten goed te keuren het door K. A. Propstra, bakker alhier, bij adres dd. 19 Augustus 1897 overgelegd plan van bestrating van de door hem aan te leggen nieuwe buurt op een terrein, gelegen aan de Fabriekssteeg, zoodanig dit plan is gewijzigd blijkens de bij zijne missive van den 4 September j.l. overgelegde teekening. Hierop wordt op voorstel van den heer Bekhuis be sloten, de beide volgende punten van de agenda, die in verband met elkaar staantegelijkertijd te behandelen. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tol vast stelling van een stratenplan en aanwijzing van rooilijnen op terreinen bij den Stienserweg Landbuurt. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tol het verleeneu van vergunning aan M. Meijer1). B. Kalma en 7. Zandleven voor het dempen van eene sloot langs den Stienserwegtot aanwijzing van rooilijnen en afstand van grond. De conclusie van eerstgemeld voorstel luidt: L. vast te stellen het op de overgelegde teekening aangeduide stratenplan evenwel met deze wijzigingdat wordt bepaald dat de straten langs de zuidelijke en wes- j telijke slooten van het geheele terrein eene breedte moe ten hebben van 3 meter, gemeten uit den bovenkant van het bestaande taludzooals op de teekening met blauwe stippellijn is aangeduid 2. als rooilijnen voor de op de verschillende terreinen te stichten woningen aan te wijzen de op de situatie- teekening met rooden inkt aangeduide lijnen. De conclusie van het tweede voorstel luidt, als volgt: I. voor de bebouwing van het perceel ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden in sectie D no. 851, langs den Stienserstraatweg als rooilijnen vast te stellen de. roode lijnenaangebracht op de teekening, door den directeur der gemeentewerken overgelegd bij missive d.d. 14 Augustus j.l. no. *57/12; II. aan M. Meijer, D. B. Kalma en T. Zandleven en hunne rechtverkrijgenden vergunning te verleenen voor gezamenlijke rekening te dempen de gedeelten der sloot voor zoover gelegen vóór de door hen te bebouwen gea deelten van het kadastrale perceel in sectie D no. 851 en vóór den ten noordwesten daarnaast geprojecteerden toegangswegonder voorwaarden o.a. dat in die gedempte sloot een riool moet worden gelegd III. behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan genoemde eigenaren de op de teekening met blauwe arceering aangeduide strookjes grond aan den Stienser straatweg, gelegen tusschen de blauwe lijn en de bestaan de noordoostelijke grens van hunne percelen aldaar, in eigendom over te dragen tegen den prijs van 2.50 per centiareonder eenige voorwaarden. De beraadslagingen over deze beide voorstellen worden geopend. De heer Bekhuis heeft tegen vaststelling van de voor gestelde rooilijnenen evenzeer tegen de algemeene strekking van de voorstellen geen bezwaar, maar wel tegen enkele onderdeden. Spr. erkent, dat hot moeilijk Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 September 1897. 99 is, eene technische zaak duidelyk in woorden uiteen tc zetten en verzoekt daarom don voorzitter, de situatie- teekening vóór zich te willen nemen om beter spr.'s be doeling te kunnen nagaan. Uit die teekening blijktdat een stuk land ten zuiden van de Landbuurt in vijf perccclcn is verkochtdie van den gemeenteweg gescheiden zijn door eene sloot. De koopers van de perceelen 1, 2 en 3 vragen vergunning om de sloot, voor zoover langs hunne perceelen gelegen, te mogen derapen. Zij hebben de medewerking van den raad noodigomdat die sloot voor de helft eigendom is van de gemeente. De sloot is een stilstaand water, aan de zuidzijde eindigende in een dam, die toegang geeft tot het eigen dom van den heer L. Dijkstra en aan de noordzijde in een dam, den toegangsweg tot de Landbuurt. Indien nu het verzoek wordt ingewilligd, dan zal van de ongeveer 50 meter lange sloot een gedeelte van 30 meter worden gedempt en den adressanten de verplichting worden opgelegdom in dat gedempte gedeelte eene rioleering met rioolputten te makenwelk riool zal uit monden in het ongedempt blijvende gedeelte der sloot. Nu is heden ter tafel gebracht een adres van den heer L. Dijkstra, om dat gedeelte sloot ook te mogen dempen. Hierin zal ook een riool moeten worden gelegd, in aansluiting aan hot andere riool, en zal de afwatering niet anders kunnen worden gevonden, dan door verlenging van het riool tot aan de scheidingsslootna doorgraving van den tuin van den heer Dijkstra. Het gevolg zal dus zijn dat alle deze perceelen zullen afwateren in een kleine eenvoudige polderslootvan weinige capaciteit die geen gemeenschap heeft met de stadsgracht. Hierdoor wordt een toestand geschapen die op den duur onhoud baar zal blijken te zijn. Dit zal ook het geval zijn bij de bebouwing van terrein ten zuidwesten van de Landbuurt. Toen spr. dit in oogen- schouw nam, bleek hem, dat er reeds een twintigtal woningen ten deele voltooid zijn, maar het plan bestaat, om aldaar 123 woningen te bouwen van aanleg eencr rioleering is echter geen sprake. De uitloozing van al het menagewater zal geschieden evenals het reeds ge schiedt in de Landbuurt, een zeer bevolkte buurt, in slooten van gelijke capaciteit als bovenbedoelde. Hoog noodig is de aanleg van een behooi lijk rioolstelsel. Dit is ook de zienswijze van den directeur der gemeente werken blijkens zijne overgelegde missive. Volgens hot juiste inzicht van dezen ambtenaar zou een riool van den Stienserweg naar de stadsgracht moeten worden gelegd, dat, 240 meter lang, ongeveer f 3000 moet kosten. Hieraan konden dan de riolen op deze terreinen worden aangesloten. Burgemeester en wetnouders zijn over deze kwestie heen gegleden waarschijnlijk om het finantiüele bezwaar. Het kan zijn, dat de uitvoering eenig uitstel kan lijden, maar door aanneming van het voorstel betreedt men een ver keerden wegen neemt men een verkeerd besluit. De raad zal de verplichting opleggen tot aanleg van een rioolstelsel, dat uitwateren moet in een particuliere sloot, zoodat de toestand spoedig zoo zal zijn, dat een afdoende maatregel noodig zal zijn, en het leggen van een riool naar de stadsgracht niet kan uitblijven. Maar dan zal men de eigenaren van die terreinen, die op last van den raad in de gedempte sloot een riool hebben gelegd, niet kunnen dwingen, om dit riool niet meer te gebruiken, doch hun menagewater te doen uitloozen in het gemeenteriool en daarvoor nieuwe aansluitingen te doen maken. Dit zou een grootc onbillijkheid zijn. Op grond van een en ander kunnennaar spr.'s mee ning de voorstellen van burgemeester en wethouders niet worden aaangenomen. Hij zou wenschen, dat burge- moestor en wethouders hunne voorstellen wilden terug nemen en aan den directeur der gemeentewerken opdragen, om de eigenaren van de woningen der Landbuurt en omgeving bijeen te roepen, hun duidelijk voor oogen tc houden, welk een onhoudbare toestand zal worden geschapen, die in strijd zal zijn met hunne eigene belangen en hen tot samen werking te nopen, om een behoorlijk rioolstelsel tot stand te brengen. Spr. richt tot burgemeester en wethouders de vraag of zij hiertoe bereid zullen zijn. Den heer Reeling Brouwer doet het genoegendat de heer Bekhuis door de heldere uiteenzetting van hetgeen in de stukken is te vinden en van zijne zienswijze het èn den leden van den raad èn den ingezetenen duidelijk heeft gemaakt, van hoe groot nut een goed rioolstelsel is. Burgemeester en wethouders zijn ook hiervan overtuigd en hebben deze zaak rijpelijk overwogen, en getracht, in die richting te handelenmaar zij zijn gebonden aan de verordeningdie niet toelaathet aanleggen van een rioolstelsel voor te schrijven. De heer Bekhuis zeide, geen bezwaar te hebben tegen de vaststelling van de voorgestelde rooilijn. Daar juist wringt de schoen de rooilijn toch loopt door de sloot voor de helft eigen aan de gemeente. Nu zou de raad kunnen besluiten, de rooilijn aan te geven door eene sloot, doch dan tevens moeten bepalen dat die sloot gedempt moet worden en het gedeelteeigen aan de gemeente in eigendom kan worden verkregen. Het gaat toch niet aan een rooilijn vast te stellen over het eigendom der gemeente en het bouwen onmogelijk te maken. De bouwers te dwingen tot rioleeren is onmogelijktenzij do raad mocht willen besluiten, op kosten der gemeente een riool aan te leggen van uit de stadsgracht tot aan de Landbuurt. Daartoe meenen burgemeester en wethouders het voorstel niet te mogen doen. Het zou der gemeente groote sommen kostenindien men een stap zette op dien weg. Particulieren zouden op meer of minder afstand van de bebouwde kom grond verkoopen ter bebouwing en de gemeente de kosten van rioleering dragen. Dat zou een gevaarlijk en kostbaar systeem zijn. Wenschelijk zou het zijn, dat bij veroidening do ver plichting kon worden opgelegdom bij het bebouwen van terreinen riolen aan te leggen tot aan een punt in de stadsgracht. In dezen kon niet anders gehandeld worden dan nu wordt voorgesteld. In Augustus is dit terrein verkochten bin nen 14 dagen daarna werd reeds met het bouwen begonnen. Het vaststellen nu van rooilijnen en een plan van bestrating van de nieuwe buurt achter de Landbuurt en een soort afwateringssysteem voor de vijf perceelen aan i den Stienserweg is alles wat de raad in dezen vermag. Het systeem om bij den aanleg van nieuwe buurten den eigenaren zeiven te laten zorgen voor behoorlijke afwateringacht spr. wenschelijkomdat de gemeente anders voor te groote uitgaven zou komen te staan. De heer Traelstra wijst er ook nog op, dat, indien nu niet bepaald wordtdat de sloot moet gedempt en gerioleerd worden deze oen open sloot zal blijven. En de ervaring leerthoe hinderlijk en voor de gezondheid nadeelig open slooten zijn. Voor en na worden dergelijke slooten gedempt. Spr. herinnert aan slooten bij de ijsbaan, I Achter de Hoven enz. Indien het denkbeeld van den heer Bekhuis werd ge volgd, dan zou alleen do rooilijn worden vastgesteld en verder niets. De sloot zou blijvenzooals zij islater zou zij herhaaldelijk moeten worden schoongemaakt en spr. weet, met hoeveel moeite men dit van de eigenaren gedaan kan krijgen. Men kan nu wel zeggen, dat de gemeente in overleg met de eigenaren een riool naar de stadsgracht moet leggen, maar dit zal zeker afstuiten op den onwil bij dezen, als 't hun geld moet kosten. Spr. heeft maar te herinne ren aan de ondervinding, opgedaan bij de bebou wing van het terrein aan de Spanjaardslaan, om aan te toonen, hoeveel moeite het kost, iets van de eigenaren gedaan te krijgen, al is het in hun eigen welbegrepen belang en in dat der huurders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 2