104 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leetiwardenvan Dinsdag 28 September 1897.
De beraadslagingen worden gesloten.
Onderdeel 1 van de conclusie van het voorstel van
burgemeester en wethouders wordt hierop in stemming
gebracht en aangenomen met 11 tegen 9 stemmen die
van de heeren BeekhuisWilhelmyv. Eijsingavan
Ketwich Verschuur, Kon ter, Menalda, Feitz, van Sloterdijck
en Hijlkema.
De overige onderdeden der conclusie worden zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging van het bestuit tot heffing van schoolgelden voor het
onderwijs op de openbare lagere scholen.
(Zie bijlage no. 14 tot het verslag van 's raads han
delingen.)
Zonder discussie wordt besloten
in de verordening tot het heffen van schoolgelden
voor het openbaar lager onderwijsvastgesteld den 27
April j.l., de volgende wijzigingen aan te brengen
I. In art. 1 de cijfers 3018 en f 3onder
scheidenlijk te veranderen in 36, 22 cn 3.50
II. In art. 3 eerste alinea, de woorden„Kinderen
of", te doen vervangen door „Kinderen en onvermogende";
III. In art. 3, tweede alinea, de woorden: „Voor
de kinderen of" te doen vervangen door: „Voor de
kinderen en de minvermogende"
IV. De derde alinea van art. 3 te lezen als volgt
„Burgemeester en wethouders beslissenof de aan
vragers om gratis onderwijs of verminderd schoolgeld en
de pupillen waarvoor het gevraagd wordt tot de on- of
minvermogenden behooren."
V. De verordening op de invordering van de school
gelden voor het openbaar lager onderwijsmede vastge
steld in de raadsvergadering van 27 April j.l., onveranderd
van kracht te verklaren.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vast
stelling van eene verordening tot regeling der jaarwedden
en verdere belooningen van de onderwijzers aan de scholen
voor openbaar lager onderwijs.
(Zie bijlagen nos. 15, 18, 21 en 22 tot het verslag van
's raads handelingen.)
De heeren van Ketwich Verschuur, Haverschmidt en
Koltf, hebben, onder intrekking van hun voorstel van
26 September j.l. (bijlage no. 22) voorgesteld de volgende
wijzigingen
Art. 3 te wijzigen door in de letters b en c en de
beide daarop volgende alinea's het woord „zeven" in
„tien" en liet woord „salaris" in „jaarwedden" te doen
veranderenen vóór de woorden „Tijdelijke diensten" in
te voegen het volgende
De jaarwedde der onderwijzers met hoofdacte bedraagt
bij aanstelling
a. bij minder dan vijf jaren dienst bij het onderwijs
600
b. bij vijf of meer jaren dienst bij het onderwijs 700.
Aangesteld op eene jaarwedde van f 600 wordt deze
na volbrachten vijf-jarigen dienst bij het onderwijs ver
hoogd tot f 700.
De jaarwedde van f 700 kan tweemalen telkens na
verloop van vijf jaren worden verhoogd met f 100 tot
een maximum van 900.
In art. 4 te doen vervallen de woorden
„a. voor het bezit der hoofdacte" en te doen opschuiven
de letters b en c.
In art. 5 in te voegen achter het woord „lesuur" het
woord „per week".
In art. 6 3e alineahet woord „toelage" te veranderen
in „jaarwedde".
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer van Ketwich Verschuur zegtdat het zeker
bij geen zijner medeleden verwondering zal verwekken
als hij verklaartdit voorstel met groote instemming te
hebben begroet. Het doet hem genoegendat er veel
kans bestaat op aanneming daarvan, nu aan de bezwaren,
die er uit een finantieel oogpunt tegen kunnen worden
ingebracht, voor een groot deel is tegemoet gekomen door
het zooeven genomen besluitom het schoolgeld aan de
lagere scholen der eerste en tweede klasse een weinig
te verhoogen.
Spr. heeft met zijne medeleden der commissie van
toezicht L. O.de heeren Haverschmidt en Kolffde
vrijheid genomen, eene wijziging van enkele artikelen der
door burgemeester en wethouders ontworpen verordening
voor te stellen, daar zij meenen, dat deze in dat ontwerp
ten onrechte verband hebben gelegd tusschen twee onge
lijksoortige grootheden, n.l. tusschen de geldelijke
positie van den onderwijzer met en dien zonder de
hoofdacte.
Wat toch is het geval Het voorstel tot verhooging
der jaarwedden van de onderwijzers met gewone of hulp-
acte, is een gevolg daarvan, dat men vermeent, dat ook
zoodanig een onderwijzer, die, om welke reden dan ook,
geen hoogere bevoegdheid heeft kunnen verkrijgen, doch,
zij het ook niet juist in de hoogste klasse, toch jaren lang
verdienstelijk en ijverig is werkzaam geweest, op zekeren
leeftijd recht heeft op eene hoogere bezoldiging. De ver
hooging der jaarwedden van de onderwijzers met hoofdacte
heeft vooral ook tot motief de noodzakelijkheid, te trachten
de beste onderwijskrachten voor Leeuwarden te behouden.
Spr. stemt dan ook ten volle in met hetgeen onlangs
door prof. Beumer te Dusseldorp is gezegd: „Voorwaarde
„voor den bloei van het onderwijs zijn flinkevoor hun
„beroep levende onderwijzers en deze zijn slechts te ver
krijgen door hun een behoorlijk bestaan te verschaffen.
„Onder zorgen gebukte onderwijzers voeden geestelijk
„kreupelen op."
Met een beroep op het uitvoerig advies, door de com
missie van toezicht in deze zaak aan den raad uitgebracht,
en do daarbij gevoegde zeer leerzame tabellen, waaromtrent
hij niet in herhaling zal treden, dewijl de stukken onder
no. 18 der bijlagen deels zijn afgedrukt, deels bij het
dossier ter inzage voor de raadsleden hebben gelegen
durft spr. bewerendat voor een goed onderwijzerop
30- a 40-jarigen leeftijd gekomen eene bezoldiging van
f 600het maximum dat te Leeuwarden thans wordt
betaald een bedelloon is.
Men mag ook hem toch het vormen van een huisgezin
niet misgunnen, en als men bedenkt, wat eene huishou
ding, hoe bescheiden ook ingerichtkost en dan daarbij
komt de zorg voor opvoeding van kinderen uitgaven bij
ziekten enz., dan moet men erkennen dat eene jaarwedde
van f 600 al zeer karig is.
De voorstellers van de door spr. bedoelde wijzigingen
hebben vooraf eene samenspreking gehouden met den
wethouder, die tijdelijk fungeert als wethouder van on
derwijs, den heer Troelstra, naar spr. meent de steller van
de ontwerp-verordening. Men had van weerszijden enkele
opmerkingen, die hen respectievelijk genoopt hebben zoo
wel in het oorspronkelijk ontwerp van burgemeester en
wethoudersals in de voorgestelde veranderingen nog
eenige wijzigingen toe te laten, zoodat het nu ingediende
voorstel met zijne wijzigingen geacht kan worden, de
volle instemming ook van het dagelijksch bestuur te hebben
verworven.
Spr. heeft dit weinige nog in het raidden willen brengen,
om aan te dringen op aanneming van het voorstel van
burgemeester en wethouders met inachtneming van de
voorgestelde wijzigingen.
Hij is er van overtuigd, dat alsdan de verordening op
de jaarwedden zal geven wat niet langer mag uitblijven,
en wel eene behoorlijke en billijke, geenszins overdreven
bezoldiging dor onderwijzers en zulks niet enkel in het
belang van dezen, maar evenzeer in dat van degelijk en
opgewekt onderwijs aan de Leeuwarder jeugd.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 28 September 1897. 105
De heer Bekhuis deelt mede, dat hij, ondanks de warme
aanbeveling van den heer van Ketwich Verschuur, zijne
stem aan de ontwerp-verordening niet zal geven. Zijne
motieven zijn in het kort deze. In 1892 stelde de raad
een nieuwe regeling van de jaarwedden der onderwijzers
vast en in 1894 eene wijziging dezer regeling. Spr. heeft
toen gaarne aan de besluiten medegewerkt en wel om
twee redenen. In de eerste plaatsomdat hy na be
studeering van deze aangelegenheid tot de overtuiging
was gekomen dat de billijkheid tegenover de onderwijzers
in verband met het belang van het onderwijs aanneming
van de toen voorgestelde regeling wenschelijk deed zijn.
In de tweede plaats vleide spr. er zich mededat door
aanneming een afdoend resultaat zou worden verkregen
in dien zindat eindelijk een eind zou komen aan alle
adressen on bewegingenwijziging der jaarwedden ten
doel hebbend.
Dat dit laatste, eene illusie is geweest, blijkt uit alles,
wat in den laatsten tijd op dit gebied is voorgevallen.
In het vorige jaar is ingekomen een adres van bestuurs
leden der afd. Leeuwarden van den Bond van Neder-
landsche onderwijzers, met verzoek, de regeling der jaar
wedden te herzien. De commissie van toezicht op het L.
O.hierover door burgemeester en wethouders gehoord
is 't in hoofdzaak met hen eens. Burgemeester en wet
houders gaan nog verder, en hebben niet alleen het adres
dier commissie gevolgdmaar zelfs daaraan uitbreiding
gegeven, n.l. door het voorstel om het traetement van
het hoofd der school van de 2e klasse a ongevraagd te
verhoogen. Het blijkt dus uit een en ander, dat na de
laatste wijziging der regeling de tevredenheid niet
groot was.
De nieuwe regeling in 1892 bracht eene jaarlijksche
verhooging der uitgaven voor het onderwijs van f 4000
a f 5000 mede. Na lezing van het onderwerpelijk voorstel
is spr. tot de overtuiging gekomen, dat het wel in het
tinanciëel belang der onderwijzers is, maar dat het belang
van het onderwijs niet die verhoogde uitgaaf vraagt.
Daar nu om den min gunstigen finantiëelen toestand
der gemeente, vele goede, nuttige zaken moeten worden
uitgesteldheeft spr. bezwaar mede te gaan met eene
nieuwe regeling der jaarwedden, die reeds nu eene meer
dere uitgaaf van f 6000 vordert.
De heer Du pare kan zich best voorstellen, dat de heer
Bekhuis door de onderwerpelijke voordracht is teleurgesteld
gewordenen hij zal in dit opzicht niet alléén hebben
gestaan. Voor spr., die in 1892 nog de eer had lid van
de commissie van toezicht op het lager onderwys te zijn,
bleek echter de regeling van 1892 al spoedig niet af
doende te zijn geweest, en in den boezem der commissie
werd er later menig woord over gewisseld en werd ook
menig woord door haar er over aan burgemeester en
wethouders geschreven. Nu kwam in 1896 het adres van
de afdeeling Leeuwarden en omstreken van den Bond
van Nederlandsche onderwijzers om herziening van de
regeling der onderwijzersjaarwedden, en het was alzoo te
verwachten, dat de commissie daarover een gunstig advies
zou uitbrengen. In tegenstelling van den heer Bekhuis
verheugt spr. zich dan ook zeergelijk zijne geachte
medeleden zullen begrijpen over het in hoofdzaak met
genoemd advies overeenstemmend voorstel van burgemeester
en wethoudersen hij zal dit gaarne aannemen voorbe
houdens zijne stem over een enkel punt. Wat de heer
Ketwich Verschuur in aansluiting bij het advies der
commissie van toezicht over de zaak in het midden heeft
gebracht, drukt geheel het gevoelen van spr. uit. Wat
heeft men aan onderwijzersdie steeds moeten gebukt
gaan onder de zorgen des levenszonder eenig vooruit
zicht, dat, hoelang hun diensttijd ook zij, verbetering in
hunne bezoldiging worde gebracht Maar het zijn niet
alleen de onderwijzers, die dan lijden, ook het onderwijs
zelf zal uit den aard der zaak de nadeelen van dezen
toestand ondervinden. Onderwijzers en onderwijs kunnen
hier onmogelijk van elkander worden gescheiden.
Er is echter meer. Gelijk ook in het advies der com
missie van toezicht staat te lezenzijn de maximum-
jaarwedden voor onderwijzerszoowel met als zonder
hoofdactein Leeuwarden belangrijk lager dan in vele
anderezelfs raindor aanzienlijke gemeenten dan Leeu
warden. De gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven.
Voortdurend ziet men flinke onderwijzers, ook onder
wijzeressen van hier naar andere plaatsen vertrekken
waar hun een boter bestaan is verzekerd. Dat zoodanige
aanhoudende wisseling in het onderwijzers-personeel
mede schadelijk op het onderwijs terugwerktzal ieder
begrijpen.
Al deze factoren mogen strekken tot aanbeveling van
de gedane voordracht. Wel is waar zullen de uitgaven
voor het onderwijs door den te nemen maatregel met
p.m. f 5800 jaarlijks stijgen, doch bijna de helft daarvan
zal worden gedekt door do reeds aangenomen verhooging
der schoolgelden.
De heer Haverschmidt vindt, in tegenstelling met
den heer Bekhuismet wiens beschouwingen spreker
andere dikwijls meegaatde regeling van deze zaak door
burgemeester en wethouders zeer juist. Ze getuigt alweer
van de goede zorg van den overleden wethouder mr.
Meijer ook voor de materieele belangen van het onder
wijzend personeel. De verordening van 1891 was verre
van volmaaktgetuige de adressen die voor en na in
kwamen. De wijze, waarop het bedrag der tractements-
verbetering wordt verkregen, noemt spreker goed gevon
den, nu de grootste helft door een kleine schoolgeldver-
hooging wordt ontvangen. Bovendien vervallen of ver
minderen in de toekomst extra belooningen, die in andere
gemeenten in het geheel niet of tot kleinere bedragen
worden genoten.
Spreker meent, dat burgemeester en wethouders in één
opzicht hebben misgetast, toen ze namelijk het traetement
van een enkel hoofd hebben verhoogd. Spreker wil
daarmee niet te kennen geven, dat het traetement van
de andere hoofden voldoende is. Dat er veel liefhebbers
zijn bij eene vacturc komt van de nevenverdiensten, daar
het traetement alleen niet tot solliciteeren uitlokt. Men
late daarom de tractementen der hoofden ongewijzigd of
men herzie ze alle.
De heer Troelstra zou eigenlijk, na de warme betoogen
van enkele der vorige sprekers, van het woord kunnen
afzien, om het voorstel van burgemeester en wethouders
te verdedigen. Hij wil nog doen uitkomen, dat de ver
wachting dat de regeling van het jaar 1892 afdoend
zou zijnwerkelijk eene illusie is geweest. Immers
reeds twee jaren later is op voorstel van den heer Konter
eene wijziging daarin aangebrachtbetreffende het in
rekening brengen van de jaren dienst bij het lager onder
wijs, ook in andere gemeenten.
Na dien tijd zijn nog vele klachten over de regeling
bij burgemeester en wethouders ingekomen. Deze hebben
nu met ernst en nauwgezetheid eene regeling overwogen
en ontworpendie billijk is en voorkomen zaldat de
minste onderwijskrachten naar Leeuwarden komen want
is het mogelijk, dat eene jaarwedde van ten hoogste/600
voor het leven onderwijzers naar deze gemeente trekt
dan zijn 't zeker niet de beste.
Burgemeester en wethouders hebben de grootere jaar
lijksche uitgaaf, die van deze regeling het gevolg zal
zijn, niet over het hoofd gezien vooral ook, omdat ze is
in het belang van de levende onderwijskrachten en daar
om rechtstreeks ten bate van het onderwijs zal komen
hebben zij gemeend een gedeelte der hoogere uitgaven
te moeten vinden uit een verhoogd schoolgeld.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot de behandeling van de verorde
ning artikelsgewijze.