120 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 26 October 1897.
De uitslag der gehouden stemming is, dat met alle (22)
stemmen de hoeren T. B. Plantenga Oz. en K. E. Brunger,
onderscheidenlijk tot niet-ambtelijk lid en tot plaatsver
vangend niet-ambtelijk lid van bedoelde commissie wor
den benoemd.
4. lienoeming van erne commissie van onderzoek van
het voorstel van burgemeester en wethouders tot onbewoon
baarverklaring van percelen in de Amelandsbuurt.
De uitslag der gehouden stemmingen is, dat tot leden
dezer commissie worden benoemd de heeren J. F. H. Bek
huis met 19, Dr. J. Baart de la Faille met 21 en N. T.
Haverschmidt met 19 stemmen.
5. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek'
der begrooting van het .\ieuwe Stadsweeshuisdienst 1898
Zonder discussie wordt beslotendeze begrooting goed
te keuren in ontvang op f 23,769.90'/, in uitgaaf op
f 23,769.en alzoo met een voordeelig saldo van ƒ0.901
6. Voorstel van burgemeester en wethouders om den
pachter van de VVirdumerpoortsbrug eene vermitidering
van pacht voor dit jaar toe te kennen als tegemoetkoming
in door hem geleden schade.
Wordt zonder discussie besloten
aan T. Wielenga pachter van de Wirdumorpoortsbrug
over het jaar van 12 Mei 189712 Mei 1898 een ver
mindering van pacht tot een bedrag van f 28.50 top te
kennen als vergoeding der schadedoor hem geleden
door de gedeeltelijke belemmering van de scheepvaart
door de Wirdumerpoortsbrugtengevolge van de werken
der vernieuwing van de Prins-Hendriksbrug.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan J
N. Schuurmans recht van opstul te verleenen opeene plek
grond bij den Iiarlingertrekweg
J. N. Schuurmans, wien bij raadsbesluit van 13
Januari 1881 voor deu tijd van 20 jareneindigende
den 31 Maart 1901, recht van opstal is verleend op eene
plek gemeentegrond aan den Harlingertrekwegverzoekt
om dezen grond in eigendom te bekomen, of, indien hier
tegen bezwaren bestaande bestaande overeenkomst te
ontbinden en hem opnieuw voor den tijd van 20 jaren
recht van opstal te verleenen tegen betaling van de
tegenwoordige recognitie van f 12.50 por jaar.
Aan Schuurmans is door burgemeester en wethouders
bij besluit van 5 Maart 1881 vergunning verleend, op
dezen grond een fabriek en bewaarplaats van vuurwerk
op te richten, onder de voorwaarde, welke ook in de
overeenkomst tot vestiging van het recht van opstal in
art. 1 is opgenomen dat hij op dien grond alleen één
arbeiderswoning en één gebouw, bestemd tot fabriek en
bewaarplaats van vuurwerkenmag stichten.
Dit gebouw is mot het oog op de oischendoor het
Ministerie van Oorlog gesteld, niet* meer voldoende voor
de uitoefening van zijn bedrijf, om welke reden hij een
tweede gebouw wenscht te stichten.
Volgens de bedoelde, aan hem te stellen eisehen, moet
er nog een afzonderlijk gebouw of lokaal worden gesticht.
Dit is vooral het motief voor het thans gedaan verzoek,
terwijl de adressant, met het oog op de door hem te maken
kosten, verlenging van den termijn wenschelijken noodigacht.
Tegen verkoop van dezen grond hebben burgemeester
en wethouders bezwaar, omdat het gemeentebestuur hier
door het recht verliest, om te eeniger tijd, bij gebleken
wenschelijkheid, den grond aan de bestemming voor fabriek
en bewaarplaats van vuurwerken te onttrekken.
Zij hebben echter geene bedenking tegen inwilliging
van het subsidiair verzoek.
Mitsdien stellen zij voor, te besluiten
I. de overeenkomst van 13 April 1881, verleden voor
den notaris Mr. H. Albarda, waarbij aan J. N. Schuurmans
voor den tijd van 20 jaren, te eindigen den 31 Maart
1901 recht van opstal is verleend op perceel kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden in sectie D no. 367, thans
in sectie D no. 613 en 614, te ontbinden, tegen een nader
door burgemeester en wethouders te bepalen datum
II. behoudens goedkeuring van Gedeputeordo Staten
met ingang van dien datum met J. N. Schuurmans opnieuw
eene overeenkomst aan te gaan voor den tijd van 20
achtereenvolgende jaren, waarbij hem recht van opstal
wordt verleend op het sub I genoemd perceel, onder nader
door burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden,
in hoofdzaak overeenstemmende met de bestaande bepalingen.
De beraadslagingen worden geopend.
Den heer van Sloterdijck komt het voor, dat in de
conclusie van dit voorstel eene misvatting is ingeslopen.
Burgemeester en wethouders stellen voor, de overeen
komst van 13 April 1881 te ontbinden. Dit is juridisch
onjuist: overeenkomsten kunnen slechts door hetzij beide
partijen te zamen, hetzij door den rechter ontbonden worden.
De bedoeling zal wezen, dat de overeenkomst door beide
partijen te zamen wordt ontbonden; eene eenzijdige ont
binding is niet in de wet gegrond.
Bovendien was bedoelde overeenkomst niet door den
Raad aangegaan, maar door burgemeester en wethouders
krachtens machtiging van den Raad.
Spr. stolt daarom voor, de conclusie, luidende: I de
overeenkomst van 13 April 1881 te ontbinden,
II enz. te lezen als volgt:
Burgemeester en wethouders te machtigen I mede te
werken tot do ontbinding van de overeenkomst van 13
April 1881 enz.II enz.
De Voorzitter zegt, dat er bij burgemeester en wet
houders geen bezwaar bestaat, dit amendement over te
nemen. Hij moet echter doon opmerken dat de adressant
verzoekt, den hier bedoelden grond in koop te erlangen,
subsidiair de bestaande overeenkomst wegens recht van
opstal te ontbinden en hem opnieuw recht van opstal te
verleenen. De oorspronkelijke conclusie van burgemeester
en wethouders is dus geheel overeenkomstig adressants
subsidiair verzoek.
Het gewijzigd voorstel wordt zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende
gadering en verpachting van onderscheidene bruggen.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor te
besluiten
met ingang van den 12 Mei 1898:
I. de invordering van het bruggeld bij de Wirdumer-
poorts-, Prins Hendriks-, Verlaats-, Vrouwenpoorts- en
Noorderbruggen te doen plaats hebben bij gadering
II. de belooning van de gaarders der bruggelden te
bepalen op f 8 per week en vrije woning en vrijstelling
van de personeeie belasting
III. de invordering van het bruggeld b de Vlietster-,
Booms-, IJzeren ophaal-, Blauwe- en Poppebruggen te
doen plaats hebben bij onderlmndsche verpachting uiterlijk
tot den 1 Januari 1900.
Du beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijkstra kan zich met het voorstel van bur
gemeester en wethouders vereenigen, doch zou wel in
overweging wenschen te geven om bij de belooning voor
de gaarders te bepalen dat eene verhooging na verloop
van eenigen tijd in uitzicht werd gesteld. Spr. acht dit
wensehelijk in verband met den aard der betrekking van
gaarder, die op vertrouwen gebaseerd is en omdat een
goede bediening en een goed onderhoud der bruggen
eisehen, dat men betrouwbare en bekwame personen heeft,
die voor de gemeente van veel waarde zijn.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 26 October 1897.
Indien nu in uitzicht wordt gestelddat de belooning
mettertijd verbeterd kan wordendan zal men allicht
een ruimer keus uit geschikte personen krijgen en zal
men tegenover de gemeentewier belangen mon te be
hartigen heeftbeter verantwoord zjjn.
De heer Troelstra kan zeer good met hot denkbeeld
van den heer Dijkstra medegaan. Het zal later betert
zijn de belooning niet voor alle gaarders gelijk te stollen,
zooals nu reeds die voor den gaarder der eerste kanaal-
brug hooger is dan die voor den gaarder bij de tweede
kanaalbrug.
Burgemeester en wethouders hebben echter gemeend
voorloopig dit voorstel te moeten doen.
Do bruggen zijn in de laatste jaren verpacht geweest
het was hun dus niet mogelijk, zich geheel op de hoogte
te stellen van het getal schependat elke brug passeert.
Zeker is 'tdat de bediening van de eene brug meer
van den gaarder vordertdan de andere.
Hoewel spr. dus met den heer Dijkstra meegaatacht
hij het toch wensehelijk, nog een of twee jaren te wachten
en dan eene nadere regeling der belooningen in overweging
te nemen.
De Voorzitter kan nog aan het door den heer Troelstra
gesprokene toevoegen, dat het niet onmogelijk is, dat op
sommige tijden de gaarders van enkele bruggen nood
zakelijk bijzondere hulp moeten hebben in de bediening der
bruggen. Er doen zich omstandigheden voor, waaronder de
bediening der brug voor één man te zwaar is en aan
dezen adsistentie moet worden verleend.
De raad heeft dus de voorgestelde belooning als eene
voorloopige te beschouwen.
De heer Dijkstra zegtzijn denkbeeld in overweging
te hebben gegevenomdat hij meendedat het thans
daarvoor het geschikte oogenblik was, nu een nieuwe
toestand zal intreden. Eerst zijn de opkomsten dezer
bruggen gegaderdtoen verpacht en burgemeester en
wethouders stellen thans voor, die nu weder bij gadering
te innen.
Spr. is van oordeeldat nu de zaak opnieuw wordt
geregeld, dit zoo goed mogelijk moet geschieden en acht
eene verwezenlijking van zijn denkbeeld in het belang én
van de gemeente omdat dan allicht geschikte personen
zich zullen aanmelden, én van de tegenwoordige pachters,
voor zoover zij er belang in stellen, als eventucele gaarders
in aanmerking te komen.
Hij betuigt echter zijnen dank aan burgemeester en
wethouders voor de bekomen inlichtingen en toezegging,
waarmede hij zich nu voorloopig zal tevreden stellen, om
later eventueele voorstellen af te wachten.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
nu zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Op voorstel van den voorzitter worden de beraad
slagingen over de beide volgende puntendie nauw met
elkaar in verband staantegelijk geopend.
9. Nader voorstel van burgemeester en wethouders
naar aanleiding van verzoeken van M. Meijer e. a. tot
demping van eene sloot langs den Stienserweg.
10. Voorstel van burgemeester en wethouders naar
aanleiding van een verzoek van Lambs. Dijkstra e. a. om
van gemeentewege een hoofdriool te doen leggen in den
Stienserstruatweg tot de stadsgracht.
Ten aanzien van eerstbedoelde verzoeken horinneren
burgemeester en wethouders, dat in de raadsvergadering van
28 September jl. hunne voorstellen tot vaststelling van
een stratenplan op terrein bij de Stienserweg Landbuurt
en betreffende demping van een gedeelte sloot langs den
Stienserwegaan hen werden teruggezondenmet uit-
noodigingom door overleg met de belanghebbende
eigenaren te trachteneen gewijzigd plan met rioolstelsel
voor alle bij deze voorstellen betrokken perceelen den
Raad aan te bieden.
Ter voldoening aan deze uitnoodiging, hebben zij de
eigenaren van perceelen aan en nabij de Landbuurt tot
eene vorgadering opgeroepen om het leggen van een riool
in den Stienserweg naar de stadsgracht te bespreken.
Zij leggen over het verslag van hot in die vergadering
verhandelde, waaruit blijkt, dat wel alle aanwezigen van
oordeel warendat de toestand aldaarvooral wat den
waterafvoer in de Landbuurt betreft, treurig is en nood
zakelijk verbeterd moet wordenmaar slechts enkele
eigenaren bereid waren tot verbetering van den toestand
mede te werken.
Geen enkele der opgekomen eigenaren was echter ge
negen iets in de kosten van een riool van de Landbuurt
in den Stienserweg en de Spanjaardslaan tot de stadsgracht
bij de zwem- en badinrichting bij to dragen.
Dit resultaat heeft burgemeoster en wethouders aanlei
ding gegeven, hun voorstel tot het verleenen van vergunning
voor het dempen en rioleeren van een gedeelte der sloot
langs den Stienserweg in te trekken.
Dat voorstel berustte vooral ook hierop, dat zij daar
door meenden, de totstandkoming van gemeld hoofd
riool te bevorderen.
Nu echter voor dit riool geene medewerking van de
belanghebbenden is te verkrijgen, zou het rioleeren van do
te dempen sloot geen reden van bestaan hebben, omdat
hot geene uitloozing zou hebben.
Aangezien do perceelen langs den Stienserweg groot bo-
lang hebben bij een goeden waterafvoer, meenen burge
meester en wethouders te mogen verwachten, dat de
eigenaren der perceelen nu of in de toekomst pogingen
zullen aanwendenom afdoende verbeteringen te bewerk
stelligen.
Zoolang zij hiertoe niet overgaan, meenen burgemeester
en wethouders hun geen vergunning te moeten geven
noch tot demping noch tot overbrugging der sloot.
Door deze vergunning toch zou de gemeente er toe
bijdragen, dat de meest belanghebbenden bij eene verbe
tering van den onvoldoenden toestand in en bij de Land
buurt zich van ernstige medewerking zouden onthouden.
De eigenaren van de aan den Stienserweg gelegen per
ceelen zouden zich immers voorshands tevreden stellen
met een belangrijke verbetering van den welstand, die
zou worden verkregen, indien de sloot vóór hunne per
ceelen werd gedempt.
Wordt de sloot echter niet gedempt, dan moet de
geprojecteerde rooilijn voor de bebouwing van het terrein
eenigszins worden gewijzigd, eensdeels, omdat de geprojec
teerde rooilijn loopt door een gedeelte der sloot, maar
anderdeels om de gelegenheid te geven, langs de sloot
toegang te verkrijgen van de te stichten woningen tot
den toegangsweg naar de Landbuurt.
In verband hiermede en ook naar aanleiding van een
nader verzoek van den adressant M. Meijer, is op de over
gelegde teekening de gewijzigde rooilijn aangewezen.
Burgemeester en wethouders stellen nu, onder intrek
king van hun voorstel van den 14 September 1897 be
treffende demping van eene sloot langs den Stienserweg,
voor, te besluiten:
I. afwijzend te beschikken op de adressen van M.
Meijer, li. B. Kalina, T. Zandleven en Lambs. Dijkstra,
tot demping van de sloot, gelegen tusschen den Stienser
weg en hunne perceelen aldaar
II. af te wijzen het subsidiair door M. Meijer gedaan
verzoekom over tie sub I bedoelde sloot een brug te
mogen leggen
III. voor de bebouwing van perceelen bouwterrein
langs den Stienserstraatwegdeel uitmakende van het
kadastrale perceel sectie D no. 851, als rooilijnen vast te
stellen de roode lijnen, aangebracht op de situatie-teekening.
Burgemeester en wethouders deelen voorts mededat
bij adres d.d. 7 October j.l.Lambs. Dijkstra e. a.eige-