132 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Zaterdag 13 November 1897. De raad der gemeente Leeuwarden Overwegendedat het wenschelijk ismet het heffen van opcenten op de hoofdsom der personeele belasting teu behoeve der gemeente voort te gaan Gezien art. 14 der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 15(5); Gelet op de artt. 240 en 243 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad no. 85), zooals die laatstelijk zijn ge wijzigd bij de aangehaalde wet van 24 Mei j.l. Besluit Te beginnen met 1 Januari 1898 worden ten behoeve der gemeente op de hoofdsom der rijks personeele belasting geheven het navolgende getal opcenten 1°. op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde niet te boven gaat de som van 150, 50; 2°. op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde meer dan ƒ150, doch niet meer dan 200 bedraagt55 3°. op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde meer dan 200doch niet meer dan 250 bedraagt60 4°. op de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde meer dan 250doch niet meer dan 300 bedraagt65 en 5°. op de aanslagen van hen, voor wie do belastbare huurwaarde meer dan 300 bedraagtalsmede op de aanslagen van hen die niet naar den grondslag huur waarde worden aangeslagen 70. Do beraadslagingen worden geopend. De heer Hijlkema wenscht met een enkel woord de motieven te ontvouwen waarom hij niet geheel met het voorstel zal medegaanhoewel hij er zich niet mede vleit, dat het, na het vele in de sectiën besprokene en de door de rapporteurs in hun verslag opgenomen be schouwingen eenig effect zal hebben. Burgemeester en wethouders deelen in hun voorstel mededat verhooging van belastingen noodzakelijk is om een tekort op de begrooting te voorkomen. In de eerste plaats zou, bij een gelijk getal opcenten op de personeele belasting, de opbrengst daarvan wegens verlaging van de hoofdsom dezer belasting nagenoeg 7000 minder zijn. Dat tekort zal kunnen worden ge dekt door in plaats van 40, 50 opcenten te heffen. Hier heeft spr. geen bezwaar tegen. In de tweede plaats, zeggen burgemeester en wethou ders, geeft het gemis van een saldo van vorige dienst jaren en van een cijferpost wegens verkoop van bouw terreinen na aftrek van eene verhoogde uitkcering van het rijk voor het volgend jaar een verschil in ontvang van 15170. In dit verschil behoortvolgens burgemeester en wet houders te worden voorzien dooi- verdere verhooging van de opcenten op de personeele belasting en die te stellen op 50 -70. Hiertegen heeft spr. bezwaar, omdat het een te grooto sprong in één richting zou zijn. Naar spr.'s oordeel staan tot vinding van die 15170 drie wegen openeen cijferpost wegens verkoop van bouwterreinen verhooging van opcenten op het personeel en verhooging van het percentage van den hoofd el ijk en omslag. Spr. is het met het gevoelen van de meerderheid in de sectiën en van de commissie van rapporteurs eensdat het weder inslaan van eerstbedoelden weg niet is aan te raden met het oog op het ongunstig resultaat in 1897. Er blijft nu over verhooging van do opcenten of van den hoofdelijken omslag. Spr. geeft aan het laatste de voorkeur, omdat de belasting op het inkomen billijker is dan de personeele belasting en nu toch reeds het te kort van 7000 door verhooging der opcenten zal worden gedekt. Hij heeft in zijne sectie uitvoerig medegedeeld, waarom hij eerstgenoemde belasting billijker vindt en zal dit nu niet nader uiteenzetten alleen kan hij tegen ver hooging der opcenten nog aanvoeren, dat het later moeilijk zal zijn, die weder te verminderen. Die opcenten staan onder een zekere grondwet, nl. de verordening. Voor verlaging is dus eene wijziging der verordening noodig. Gemakkelijker gaat het, het percentage voor den hoof delijken omslag later weder te verlagen. Verhooging van percentage moet als 't ware het spook zijn een prikkel wezen voor iedereen ohi zoo zuinig mogelijk te zijn en bij alle uitgaven te wikken en te wegen. Dit is voor spr. de hoofdrede, waarom hij aan verhooging van dat percentage de voorkeur geeft boven verhooging van de opcenten. De heer Haverschmidt behoort tot de weinige leden die als getal opcenten een uniform cijfer van 50 wenschen te stellen. De nieuwe wet op het personeel geeft aan de meeste, niet aan alle ingezetenenverlaging van belasting en 40 opcenten op het oude personeel staan nagenoeg gelijk met 50 van het nieuwe. Er blijft dan nog een tekort te dekken van circa 13 mille. Wel zullen volgens de wet van Mei 1897 alle bestaande verordeningen omtrent het heffen van opcenten op het personeel vervallen en voor nieuwe moeten plaats maken, maar spreker vindt in den aard van het tekort geen voldoende basis, om tot eene regeling als door burge meester en wethouders is voorgesteld te besluiteneene regeling, die alle kans heeft lang te zullen duren. Het ontbreken van een saldo komt toch weinig voor en dat de opbrengst van het bouwterrein in 1897 het verwachte cijfer niet heeft bereikt, is niet te verwonderen. Sedert enkele weken is het bouwterrein geheel van aanzien veranderd. Was het tot voor korten tijd een wildernisthans lokt het tot koopen uit en koopers zullen zeker niet uitblijven. Kr behoeft niet eens veel kooplust te zijn om 13 mille te ontvangen. Nog dezer dagen werd weer 700 gulden ontvangen voor een klein perceeltje aan de zuidzijde, en waar thans reeds vier gebouwen zijn verrezen zal de rest ook wel haar weg vinden. In spreker's sectie werd het denkbeeld geopperd, bouwblok 3 of 6beide op ƒ3.gesteld, tegen een minimum prijs in publieke veiling te brengen maar al mocht dit denkbeeld geen bijval vinden, dan zou spreker toch geen bez- aar zien, de ontbrekende 13 mille als opbrengst van bouwterrein op de begroolin.j; te brengen. In dat geval kan men zich beperken tot een getal van 50 opcenten op eene belastingdieook blijkens de Kamerverslagen zich in de praktijk niet kenmerkt door juistheid en gelijkmatigheid van toepassing. De heer Du pare zou na de vorige sprekers van het woord kunnen afzien, maar wenscht toch zijn standpunt in dezen aan te geven. Hij kan niet met den eersten spreker meegaan, om den H. O. te verheugen, maar, zooals de heer Haverschmidt reeds deed opmerken, is het bouw terrein thans in een toestand, dat het tot koopen uitlokt, en spr. is niet pessimistisch genoog, om zich door den uitslag van 1897 te laten ontmoedigen. Als men zóó min over den verkoop van bouwterrein gaat denken, dan zou de raad den schijn op zich laden, destijds de zaak niet goed te hebben ingezien en dat het beter ware geweest, dat men zich alleen had bepaald tot het doen maken van het Nieuwe Kanaal. Het betreft hier voor het overige ook geen groot bedrag. Er is door burgemeester en wethouders een argument voor de verhooging aangevoerd, dat ook vóór vier jaren dienst heeft moeten doen bij het voorstel tot de invoering der heffing van straatgeld. Toen was het de vele jaren te voren verkregen vermindering van grondbelasting, thans is het de belangrijke vermindering van de personeele belasting. Wat baat, vraagt spr., op die wijze de verlichting van rijks-lasten, als de gemeente zich van het door de belas tingschuldigen verkregen voordeel terstond gaat meester maken Burgemeester en wethouders gelieven het spr. niet ten kwade te duiden, als hij van straatgeld spreekt, Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Zaterdag 13 November 1897. 133 want „van de dooden niets dan goeds"hij zou het niet hebben gedaan, als burgemeester en wethouders niet van het in 1893 verworpen voorstel in hun tegenwoordig voorstel hadden melding gemaakt. Do hoer Bekhuis heeft zich in de 3e sectie, waarvan hij de eer heeft lid te zijn, tegen het voorstel van burge- meester en wethouders verklaard. Hij heeft de wenschc- lijkheid betoogd, om, wegens den stand der begrooting, de opcenten op het personeel tot 50 te verhoogen en om het tekort te dekken, door den hoofdelijken omslag te verhoogen. Spr. heeft daarom met genoegen het door den heer Hijlkema gesprokene aangehoord en kan dit geheel onder-schrijven. Burgemeester en wethouders willen in plaats van 40, zooals tot nu toe, 50—70 opcenten heffen. Volgens de wet mag het volle getal opcenten niet over alle aanslagen worden gehevetf, wanneer dit meer dan 50 bedraagt. Dit getal is het maximum voor aanslagen van hen, voor wie do huurwaarde niet meer dan 150 bedraagt. De hoogore huurwaarden zouden worden getroffen door 55, 60, 65 of 70 opcenten. Hiertegen heeft spr. bezwaar. Handel en bedrijf zouden onbillijk worden getroffen en bovendien zou deze belasting eene progressievo wezen. Spr. weet weldat velen een voorstander hiervan zijnmaar hij zelf niet. Hij is een tegenstander van elke ongelijke heffing; nu elk privilegie op 't stuk van belasting is afgeschaftmoet men het op deze wijze niet weder invoeren. Eene belasting moet ge lijkmatig worden geheven en mag niet drukken op enkele standen. Kleinere huurwaarden zijn bij de wijziging van de personeele belasting ontlastmaar de hoogere meer gedrukt, en hierin moet de gemeente niet nog verder gaan. Spr. wil 50 opcenten heffen voor alle huurwaarden, maar het overige tekort alleen dekken door verhooging van het percentage van den hoofdelijken omslag. Hij gaat jn deze niet medo met de denkbeelden van de heeren Duparc en Haverschmidt. Hij zal straks, als de post wegens verkoop van bouw terreinen aan de orde is, nader hierover spreken, maar, naar aanleiding van de door die geachte sprekers uitge drukte verwachting, dat het met dien verkoop in het volgend jaar beter zal gaan, dan in het loopende, er reeds nu op wijzen, dat nog ruim 16000 over 1897 op dien post tekort komt en dus zeker veel terrein zal mo ten worden verkocht, om dit tekort te dekken. Spr. had gaarne gezien dat door de vorige sprekers een amendement op de voorgestelde verhooging der op centen ware ingediend. Nu zij zich hiervan onthouden, zal spr. het doen, alleen om eene zuivere stemming over het voorstel te krijgen. De heer Duparc vindt daartoe geen aanleiding, omdat •zijn gedachtengang deze is als het voorstel van burge meester en wethouders wordt afgestemd, dan moet straks (bij de begroeting in het tekort worden voorzien. Dan was Ihet zijn plan, oen cijfer uit te trekken voor verkoop van bouwterrein misschien stelt ook de heer Hijlkema ver hooging voor van den hoofdelijken omslag. De heer Vlaskamp heeft aan het onderzoek van het „onderwerpelijk voorstel van burgemeester en wethouders in de sectiën niet kunnen deelnemen. Daarom wenscht hij met een enkel woord zijne stem te motiveeren die hij tegen het voorstel zal uitbrengen. Spr. voelt het meest voor het denkbeeld van den heer Hijlkema. Ook hij is van oordeel, dat in een te kort moet worden voorzien door verhooging van den sluitpost, de opbrengst van de belasting op het inkomen. Hij houdt niet van een geflatteerde balans cn dit zou toch het ge volg zijn van het uittrekken van een cijferpost wegens verkoop van bouwterreinen. De gemeente heeft het on dervonden, dat een zoodanige post niet rationeel is. Spr. zal dus tegen verhooging der opcenten op dc per soneele belasting, zooals die door burgemeester en wet houders wordt voorgesteld stemmen, doch medegaan met een eventueel voorstel, om den sluitpost der begrooting te verhoogen. De heer van Sloterdijck zegtdathoewel het in de eerste plaats aan burgemeester en wethouders is om hun voorstel tot verhooging der opcenten te verdedigen rap porteurs toch ook wel een en ander in het midden mogen brengen tot verdediging van de conclusie van hun rap port die strekt tot aanneming van het voorstel van burgemeester en wethouders. Rapporteurs hebben in hun verslag wel reeds omstan dig hunne zienswijze doen kennen maar toch wenscht spr. nog iets te zeggen naar aanleiding van het voorstel, omdat het in verband staat met een belasting-stelsel dat hier de meeste aanbeveling verdient. De heer Duparc is voor een ander middel om het tekort te dekken n.l. voor het aanbrengen van een cijfer post wegens verkoop van bouwterreinen. Die geachte spr. prees dit middel, ondanks de daartegen ingebrachte be denking aan en liet zich daarbij uitalsofindien men dien verkoop zoo hopeloos inzietdat men daarvoor geen cijferpost mag uittrekken dit een zijdelingsch verwijt zou zijn, dat de raad door het besluit tot het graven van een kanaal een verkeerd besluit had genomen. Dit schijnt een napleiten op een eenmaal genomen raadsbesluit. Er is besloten tot het doen graven van een kanaal en de raad koesterde daarbij de hoopdat ten bate van de gemeentekas uit den verkoop van de langs het kanaal gelegen terreinen een behoorlijke inkomst zou worden verkregen die in mindering van de kosten van aanleg zou kunnen strekken, zoodat die kosten niet geheel uit belastingen behoefden te worden bestreden. Dat raadsbesluit dient men te eerbiedigen en voorts moet men medewerken tot regeling van de financieele gevolgen en den last brengen waar die naar billijkheid behoort te drukken. De heer Duparc deed 't, met het oog op het voorstel ook voorkomen alsofzoodra het Rijk zijne belastingen verlaagt en dus den druk verlicht, de gemeente zich dadelijk op dat voordeel wierp, om er voor hare financiën van te profiteeren. Die verlichting van rijksbelastingen is meer beeldspraak, dan werkelijk bestaande. De verlaging van de personeele belasting is zonder beteekenis, waar daartegenover staat de invoering van de bedrijfs- en vermogensbelastingen. De vrees van den heer Bekhuisdat door verhooging der opcenten op de personeele belasting speciaal handel en bedrijf zullen worden getroffen is niet gerechtvaar digd, en wordt door dien geachtcn spreker zeiven tegen gesproken waar deze er op weesdat het de bezitters van groote panden zijn die het meest getroffen worden. Voor zoover die panden in handen zijn van handel of nijverheid, is de personeele belasting billijk geregeld. De lieer Bekhuis beschouwt de voorgestelde heffing dor opcenten als eene progessieve belasting en ziet hierin een privilegie op stuk van belasting, dat volgons do grondwet verboden is. Spr. deelt deze beschouwing niet. Volgens de opvatting van den heer Bekhuis zou dan eik- kohier van den hoofdelijken omslag ook een privilegie aanwijzendaar vele laag aangeslagenen ook naar ver houding minder betalen dan de hoogore. Mocht intusschen in do voorgestelde heffing der opcenten eene progessio gelegen zijn dan zal op de verordening zeker niet de koninklijke goedkeuring worden verkregen. De commissie van rapporteurs is van meeningdat, waar de toepassing van eene belasting altijd moeilijkheden medebrengt, in zoover, dat allen niet met gelijke billijk heid worden getroffen, het ernstige overweging verdient, de heffing te verdoelen. Elke heffing is aan onbillijkheid onderhevig. Om die reden verdient de voorgestelde hef fing der opcenten, als bevorderende verdeeling van heffing, aanbeveling. De tijd dat men indirecte belastingen afschafte en met do invoering van directe belastingen dweepteschijnt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 2