138 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 13 November 1897.
Art. 2. „Het voor de in art. 1 bedoelde diensten ver
schuldigde recht bedraagt cent per M1. van de te
reinigen oppervlakte voor iederen keerdat opruiming
plaats heeft."
Het is een soort van abonnement op het wegruimen
van sneeuw tegen een zeer laag tarief.
De Voorzitter meentdat het toch neerkomt op den
last voor de ingezetenenom de sneeuw vóór hunne
woningen te doen wegruimen.
De heer Troelstra meent, dat dit eigenlijk bij veror
dening is verboden.
De heer van Ketwich Verschuur antwoordt, dat de
vorige spr. het oog heeft op art. 73 onzer algcmeene
politieverordening. De verordening op de straatpolitie
te Leiden verplicht den hoofdbewoner of gebruiker van
een perceel tot het opruimen van sneeuw binnen vijf uur
na aanzegging. Hij zal de zaak thans niet verder be
spreken, doch beveelt ze bij burgemeester en wethouders
ter overweging aan.
De posten sub. volgnos. 136 tot en met 163 worden
onveranderd vastgesteld.
Yolgno. 164. Kosten van politie ƒ31900.
De heer van Ketwich Verschuur is er in den laatsten
tijd meermalen op attent gemaakt en heeft ook waarge
nomen, dat in den Arenstuin de veiligheid en het verkeer
wordt bedreigd door het aldaar woest heen en weer rijden
door maréchaussée's of oppassers van officierspaarden.
Dit is vooral bedenkelijk tijdens het uit- en aangaan van
de scholen in die buurt, maar ook op andere tijden, daar
de Arendstuin veel als speelplaats door de jeugd wordt
gebruikt. Spr. vestigt hierop de aandacht van den bur
gemeester als hoofd der politie.
De Voorzitter verklaart, dat hij order zal geven, om
nauwkeurig hierop toe te zien en hij hoopt, dat dit effect
zal hebben.
Volgnos. 165 tot en met 169 worden onveranderd aan
genomen.
Volgno. 170. Kosten van gadering van bruggelden ƒ1745.
De heer Troelstra verwijst naar het antwoord van
.burgemeester en wethouders, waarbij deze voorstellen,
dezen post met ƒ1326 te verhoogen, in verband met het
raadsbesluit, om na 12 Mei 1898 de opkomsten van eenige
bruggen te doen gaderen. Hij geeft nu in overweging,
om dat bedrag nog met ƒ10') te verhoogen voor tijdelijke
vervanging der gaarders bij ziekte. Is een gaarder onge
steld, dan wordt van gemeentewege en op hare kosten in
eene tijdelijke vervanging voorzien, wat eenige uitgaaf
vordert. Die vervanging geschiedt gewoonlijk door een
werkman bij de gemeentewerken, wiens belooning daar
voor tot nu toe uit den post voor loonen der werklieden
bij de gemeentewerken werd bestreden, doch meer thuis
behoort onder den onderwerpelijken post.
De heer Bekhuis heeft tegen de door den heer Troelstra
voorgestelde verhooging geen bezwaar. Maar moet nu in
verband hiermede de post voor daggelden der werklieden
bij de gemeentewerken niet met gelijk bedrag worden
verminderd vraagt spr.
De heer Troelstra behoeft er den heer Bekhuis niet
aan te herinneren, dat de werklieden der gemeentewerken
gedurende bepaalde uren werken. Een werkman, die een
gaarder lijdelijk vervangtzal dus ook 's nachts dienst
moeten doen en daarvoor dient hem een buitengewoon
loon te worden toegekend.
De post wordt hierop gewijzigd vastgesteld.
De posten onder volgnos. 171 tot en met 183 blijven
onveranderd.
Volgno. 184, kosten van het gymnasium 30810
wordt op voorstel van burgemeester en wethouders ver
laagd met 2000.
Volgno. 185 blijft onveranderd.
Volgno. 186. Kosten der burgerdag- en avondschool
8640.
De heer Theunisse zegt, dat zijn aandacht is gevallen
op onderdeel d van dezen postn.l. het onderhoud en
schoonhouden van het gebouw. Dit onderdeel komt ook
voor onder den post voor het gymnasium punt b en de
middelbare school voor meisjes onder punt d.
Hij vermeentdat de uitgaven voor onderhoud en
schoonhouden der gebouwen niet onbelangrijk hooger
zijn geraamd dan vroeger. Bij eene vergelijking van deze
cijfers met die van het vorige jaar, springt dat vooral in
het oog. Spr. houdt zich voor eenige inlichting daarom
trent aanbevolen.
De Voorzitter deelt mede, dat ook hier is op te merken,
dat de loonen voor de schoonmaaksters vroeger werden
betaald uit den post voor daggelden der werklieden bij
de gemeentewerkenen nu gebracht zijn op eiken post
waar ze thuis behooren.
De posten onder volgno. 187 wordt zonder discussie
vastgesteld.
Volgno. 188. Jaarwedden der onderwijzers 97200.
Burgemeester en wethouders stellen voor, dezen post
met 500 te verlagen.
De heer van Sloterdijck doet opmerken, dat in het
verslag van rapporteurs is medegedeeld de vraag in de
le en 3e sectie gedaan, of indezen post niet is opgenomen
de voorgestelde doch niet aangenomen verhooging der
jaarwedde van het hoofd van school no. 4 en de ont
kennende beantwoording van die vraag gemotiveerd. Nu
stellen burgemeester en wethouders verlaging van dezen
post voor, zonder eenig motief aan te voeren.
De heer Troelstra wijst op het in de 3e sectie dooi
den voorzitter gegeven antwoord, dat voor bedoeld school
hoofd terecht 1600 is uitgetrokken. En wat de ver
laging van dezen post betreft, deze is een gevolg van de
bij amendement in de verordening tot regeling der jaar
wedden van de onderwijzers aangebrachte wijzigingen
waarop dus bij het opmaken der begrooting niet kon
worden gerekend.
De heer van Sloterdijck wil er zich wel bij neerleg
gen maar het verwondert hem toch dat die verlaging
in de memorie van antwoord niet is toegelicht en even
zeer, dat de opmerking, in de sectie gedaan, door burge
meester en wethouders niet is gerefuteerd.
De posten onder de volgnos. 189 tot en met 205 worden
zonder discussie onveranderd vastgesteld.
Burgemeester en wethouders stellen voor, in hoofdst.
VIIafd. II een nieuw art. 23 onder volgno. 205a op
te nemen, luidende
Kosten van verlichting, verwarming en schoonhouden
der lokalen van de landbouwwinterschool 190.
De heer van Ketwich Verschuur herinnert, dat dooi
den raad op 13 April j.l.besloten is, lokalen in het
nieuw aangebouwd gedeelte van het gymnasiumdat
voorloopig niet meer voor het onderwijs of eenigen anderen
openbaren dienst behoeft te worden gebruikt, beschik
baar te stellen ten behoeve van de Rijkslandbouwwinter-
sehool. Daar het eene ingebruikgeving van gemeente-
eigendom betreft, zal dit besluit waarschijnlijk aan de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen,
hoewel het aan spr. niet bekend is.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 13 November 1897. 139
Nu wordt voorgesteld, een nieuwen post van uitgaaf
ten behoeve van deze rijks-instelling op de begrooting te
brengen, die door een post van ontvang tot gelijk bedrag
zal worden gedekt.
Spr. heeft vernomendat tusschen den minister van
binnenlandsche zaken en burgemeester en wethouders een
overeenkomst is gesloten waarbij door burgemeester en
wethouders aan het Rijk voor dezo school het gebruik
van schoolbanken en borden is afgestaan waarvoor met
inbegrip van kosten van het schoonhouden der lokalen en
het onderhoud van kachels en gordijnen aan degemeento
eene vergoeding van 95 per lokaal en per cursus zal
worden betaald, mits het rijk hot onderhoud der banken
en borden op zich neemt. Er zijn thans twee lokalen in
gebruik, alzoo zou over 1898 190 verschuldigd zijn.
Men heeft hier dus te doen met eene verhuring van
gemeente-eigendommen waartoe volgens art. 138 der
gemeentewet alleen de raad kan besluiten, dat tot heden
niet is geschied.
Het contract tusschen den minister en burgemeester
en wethouders is dus onwettig. Daar Gedeputeerde Staten
volgens art. 194e der gemeenteweteen eventueel
raadsbesluit van de strekking als bovengenoemd contract
zouden hebben goed te keuren zal dit college bij het
onderzoek der begrooting op dezen post stuiten en be
zwaar maken ze goed te keuren. Spr. acht 't daarom
noodzakelijkom den onder volgno. 205a voorgestelden
post niet in de begrooting op te nemen.
De heer Wolff acht de opmerking van den heer van
Ketwich Verschuur onjuist. Het is hier geen kwestie
van huur en verhuurmaar van een restitutie wegens
gemaakte kosten. De gemeente ontvangt 95 per lokaal
en geeft hiervoor terug het onderhoud van het lokaal en
de noodige brandstoffen.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Ketwich Verschuur
vergeetdat het gebruik dezer lokalen gratis aan den
minister is afgestaan. De raad heeft 400 voor de in
richting dezer lokalen gevoteerd wat nu het schoonhouden
en verwarmen der lokalen betrefthebben burgemeester
en wethouders gemeend, eene schikking te mogen treffen
met den minister, zonder vooraf tot den raad te moeten
komen. Bovendien zal deze uitgaaf van 190 geheel
worden gedekt.
De heer van Ketwich Verschuur zegt, dat men hier
drie besluiten in het oog moet vatten. Den 13 April j.l.
is door den raad besloten, de naakte lokalen aan het rijk
in gebruik af te staanvoor welker inrichtingwat het
meubilair betreft, volgens het reglement op de rijks land
bouwwinterschooldoor het rijk wordt gezorgd. Op 13
Juli 1.1. besloot de raad, om in het nieuwe gedeelte van
het gymnasium een trap te doen aanbrengen opdat de
lokalen der rijksschool geheel afgescheiden van het gym
nasium zouden kunnen gebruikt worden.
En op 9 September j.l. sluiten burgemeester en wet
houders een overeenkomst met het rijk, omtrent onderhoud
en verwarming dier lokalen en ingebruikgeving van
banken en borden, tegen een bepaalde som gelds. Dezo
overeenkomst is geen noodwendig gevolg van de raads
besluiten van 13 April en 13 Juli j.l., maar een nader
contract met het rijk, dat buiten den raad om is tot stand
gekomen.
Het spijt spr., dat hij den heer Wolff, moet wijzen op
art. 1584 Burgerlijk Wetboek, luidende „Huur van goe
deren is eene overeenkomst, waarbij de eene partij zich
verbindt om der andere het genot eener zaak te doen
hebben, gedurende een bepaalden tijd en tegen een be
paalden prijs, welke de laatstgemelde aanneemt te betalen."
Wanneer spr. nu in het contract van 9 Sept. j.l. leest,
dat o. a. liet gebruik voor banken en borden enz. voor
ƒ95 per lokaal en per cursus aan het rijk is afgestaan,
dan vraagt hij, of dit volgens de duidelijke bewoordingen
van genoemd wetsartikel iets anders is, dan het onder
hands verhuren van gemeente-eigendommen, iets dat uit
sluitend tot de bevoegdheid van den raad behoort.
Daar nu de raad zoodanig besluit nog niet heeft ge
nomen en Gedeputeerde Staten deze handeling niet hebben
kunnen goedkeuren, mag de voorgestelde post niet op de
begrooting voorkomen.
De heer Troelstra zegt, dat de opmerking wel wat
laat komtimmersin de vorige raadsvergadering is, bij
wijziging der begrooting voor hot loopend jaar, tot deze
uitgaaf reeds besloten.
De heer van Ketwich Verschuur antwoordt, dat men
op dit oogenblik alleen te doen heeft met de begrooting
voor 1898, en niet met eene wijziging van die voor 1897.
De heer Wolff geeft in antwoord op de opmerking van
den heer van Ketwich Verschuur, alsof het aangehaald
wetsartikel aan spr. onbekend zou zijn, te kennen, dat
dit artikel naar het hem voorkomt hier niet van toepassing is.
De gemeente geeft als 't ware eene subsidie van ƒ190
aan de landbouwschool, die ze echter weer terugontvangt
als restitutie wegens gedane uitgaven.
En dat art. 138 der gemeentewet hier van toepassing
zou zijn, moet spr. ontkennen. Dit artikel vindt zijn
toepassing alleen bij onroerende goederen. Roerende
goederen echter zijn en worden vaak in gebruik gegeven,
zonder een besluit van den raad of de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten daarvoor te vragen, bijv. het meubi
lair boven de oude waag, het gebruik van stoelen voor
vergaderingen van commission enz. Het bezwaar van den
heer van Ketwich Verschuur acht spr. dus wel wat denk
beeldig hij vreest er althans niet voor, dat Gedeputeerde
Staten om dezen post de begrooting niet zouden goedkeuren.
De heer van Sloterdijck acht het bezwaar van den
heer van Ketwich Verschuur volkomen gegrond. Het is
niet de vraag, of Gedeputeerde Staten goedkeuring hebben
verleendmaar of de raad tot deze overeenkomst heeft
besloten. Te dezen aanzien beroept spr. zich op art. 138
der gemeentewet.
De heer van Ketwich Verschuur brengt Gedeputeerde
Staten ter sprake, omdat hij er voor vreest, dat zij de
begrooting, waarop deze uitgaaf is aangebracht, niet
zullen goedkeuren. De opmerking van den heer Troel
stra, als zou dat bezwaar te niet zijn gedaan door de
wyziging van de gemeentebegrooting voor 1897, is on
juist. Uit het aanbrengen op de begrooting van een
post van uitgaaf voor eene zaakwaartoe nog niet door
den raad is besloten kan niet subintreeren aan een for
meel raadsbesluit.
De heer van Ketwich Verschuur meent, dat de op
vatting van den heer Wolff, dat men hier te doen heeft met
eene restitutie van gemaakte kostenniet opgaat. De
overeenkomst op 9 September door burgemeester en wet
houders met het rijk aangegaan spreekt van het in ge
bruik afstaan van gemeente-eigendommen tegen geld.
Het aangehaald artikel van het Burgerlijk Wetboek is dus
hierop volkomen van toepassing. Burgemeester en wethou
ders zijn blijkbaar wat overhaast te werk gegaan. Deze
post kan niet op de begrooting worden gebracht.
Spr. geeft den raad in overweging, het voorstel van
burgemeester en wethoudersom art. 205a alsnog in
de begrooting op te nemen, niet aan te nemen.
De Voorzitter wijst er opdat in dit geval de school
na 1 Januari 1898 zonder vuur en licht zal zijn.
Het komt hem voor, dat door aanneming van dezen
post het besluit van burgemeester en wethouders tevens
kan worden goedgekeurd, zij het dan ook incidenteel.
De beraadslagingen worden gesloten.