26 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag S Maart 1898. Indien spr. de bedoeling der commissie goed heeft op gevatdan behelst de nieuwe verordening alleen voor schriften betrekkelijk den aanleg van nieuwe straten o buurten, zulks in aansluiting met de bouwverordening. Art. 58 der algemeene politie-verordening bevat bepa lingen omtrent het volgen van rooilijnen voor het bouwer in de stad en ook voor het bouwen van een enkel huis in buitenwykenop een zoogenaamd koud steed. Ter aanzien van het inrichten der woningen is in beide ge vallen de bouwverordening van toepassing. Tot zoover ij alles duidelijk. De aanvullings-verordening is alleen van toepassing bij het aanleggen van nieuwe buurten of straten. Maar wat heeft men hieronder te verstaan Wanneer kan men spreken van het aanleggen van een nieuwe buurt of straat Deze vraag acht spr. niet zonder be- teekenis. Het bovenaangehaald artikel der algemeene politie-ver ordening bepaalt sub 2e, dat gestraft wordt hij, die, in dien terreinen, door slooten, grachten of omheiningen van de openbare straat afgescheiden, door het dempen of weg nemen van die afscheidingen met de openbare straat worden verbonden, een gebouw binnen den afstand van vijf meter daarvan opricht, anders dan met inachtneming van het bepaalde bij het eerste lid van dit artikel. Dit eerste lid betreft het volgen van een rooilijn. Wat is nu geschied bij de Landbuurt? Daar bestond oorspronkelijk een landweg, leidende naar een boereplaats. Yoor en na zijn aan dien weg woningen gebouwd, maar daarop was art 58sub 2eniet van toepassing omdat die gebouwen niet binnen den afstand van vijf meter van de openbare straat weiden opgericht. Ook niet art. 58. sub le, toen er nog enkele woningen successievelijk werden bijgebouwdvan het volgen van een rooilijn toch konvolgens art. 99 eerst sprake zijn wanneer er was .,een voor ieder toegankelijke straat." Men kou dus bouwen zooals men wilde, alleen gebon den door de bepalingen omtrent het inrichten van woningen. Later zijn er meer bepaald „buurten" aangelegd, maar dat eerste aangroeien tot een buurt ontsnapte aan de verordening. Er kan geen sprake zijn van het aanleggen van een nieuwe straat of buurtwanneer er één huisje wordt gebouwd en later weer een daarnaast en zoo ver volgens. Er zou dus eigenlijk eene formule moeten wor den gevonden voor de bepaling, in welk geval sprake is van den aanleg of het ontstaan van eene buurt of straat. Art. 99 der algemeene politie-verordening luidtOnder de uitdrukking straat of openbare straat zijn in deze verordening begrepen alle voor ieder toegankelijke straten, stegen, wegen enz. binnen de gemeente. Geldt nu, vraagt spr.deze definitie ook voor de nieuwe verordening of heeft men daarin onder openbare straat niet hetzelfde te verstaan als in art. 99 Een andere vraag deed zich bij spr. voor bij het lezen van art. 2 van de ontwerp-verordening. Hier wordt met straf bedreigd hij, die een of meer wegen of straten op particuliere gronden aangelegd, aan de openbare straat aansluit of doet aansluitentenzij met vergunning van den Raad. Hier moet duszal er overtreding plaats hebben, iets positiefs gebeuren, nl. het aansluiten of doen aansluiten. Maar is er nu geen geval denkbaardat er toegang tot de openbare straat niet rechtstreeksdoch over een ander erf wordt verkregen dat reeds aan de openbare straat is aangesloten Zou 't daarom niet wen- schelijk zijn, te spreken van eene aansluiting middellijk of onmiddellijken voor het doen aansluiten eene andere uitdrukking te stellen Bij de aanvraag tot vaststelling van een rooilijn en vergunning tot aansluiting aan de openbare straatzal volgens art. 3 moeten worden overgelegd een plan van bebouwing en wegenaanleg, en in acht worden genomen de bepalingen, opgenomen in art. 4. Is het de bedoelingvraagt spr.dat deze bepalingen den raad slechts tot richtsnoer moeten strekken bij be sluiten ter uitvoering van de artikelen 1 en 2, zoodat de raad geheel vrij blijft, om ook andere bepalingen te maken, - of is het de bedoelingdat de raad zich ook gebonden - zal achten aan de bepalingen van art. 4 Die vraag is f niet zonder belang. Volgens art. 4 moeten o. a. de wegen of straten worden - j voorzien van riolen tot afvoer van regen- en menagewater ien moeten deze riolen worden aangesloten aan een be- staand gemeenteriool of uitmonden in een openbaar i vaarwater. Spr. heeft tegen deze bepaling volstrekt geen bezwaar; integendeel, hij vindt ze zeer wenschelijk. Maar hoe te handelenwanneer er sprake is van aanleg van eene nieuwe straat of buurt op eene plaats waar geen gemeenteriool noch openbaar vaarwater is Is door die bepaling nu feitelijk uitgemaakt, dat, waar dit het geval is, geen nieuwe buurt of straat mag worden aangelegd Spr. doet deze vragen vooral met het oog op de uit voering en toepassing dezer nieuwe verordening. De heer Kolff verklaart, dat hij, nadat de heer Troelstra de ontworpen verordening eene verbetering had genoemd, van dezen geachten spreker niet zooveel bezwareu had verwacht Hij zal trachtendie bezwarenzooveel hem mogelijk isop te lossen. Het eerste bezwaar isdat alle voorschriften en be palingen, betreffende het bouwen, over verschillende ver ordeningen zijn verspreid en niet in één verordening zijn samengevat. Namens de commissie geeft spr. te kennen dat ook zij dat laatste zeer gaarne zou hebben gewild maar hij behoeft het den heer Troelstradie er wel van overtuigd zal zijn, niet te zeggen, dat de herziening der bouwverordening een omvangrijk werk zou zijn dat veel tijd zou kosten. De commissie meendedat de urgentie gebood, een eind te maken aan toestanden, die zich voor en na hebben voorgedaanzooals aan de Spanjaardslaan en de Landbuurt, en daarom liever eene aanvulling van de bouwverordening voor te stellen dan te wachten tot eene geheele herziening dier verordening. Hij kan echter de verzekering gevendat de commissie hare aandacht aan eene herziening van de bouwverordening zal blijven v-ijden. In de tweede plaats had de heer Troelstra bezwaar, in verband met art. 58 der algemeene politie-verordening. Spr. acht dit bezwaar wel wat breed uitgemeten. Do nieuwe verordening ziet alleen op het bebouwen van, en het aanleggen van buurten en straten op terreinen, waar nog geen gebouwen staan, bijv. als bij de Spanjaardslaan en de Landbuurt is geschied. Er bestaat hierbij geen verband met art. 58 der algemeene politie-verordening. De heer Troelstra brengt hierbij ook art. 99 dier ver ordening te sprake. Dit artikel heeft hier echter niets mede te maken. Het bepaalt alleen wat voor de toepassing van i die verordening moet worden verstaan onder straat of openbare struatmaar stelt niet vast, wat in het algemeen onder openbare straat moet worden verstaan. De heer Troelstra wees ook op het geval, dat op eenig terrein eerst één gebouw wordt gesticht, later weer één en zoo verderen vroeghoe men dan te handelen zal hebben. Spr. is van meeningdat menin dat geval voorziendedat er een buurt zal worden aangelegd de nieuwe verordening zal kunnen toepassen. Ten opzichte van de viaag van den heer Troelstra, of de raad gebonden zal zijn aan de bepalingen, opgenomen in art. 4geeft spr. als zijne meening te kennen dat art. 4 in verband met art. 1 beschouwd, de raad geheel vrij is. De aanvrager is aan die bepalingen gebonden maar de raad kan ook andere bepalingen maken. Hij vindt in art. 4 slechts een leiddraad. Die geachte spreker vraagt ook. hoe te handelen ten opzichte van aansluiting van riolen aan openbare vaar waters of gemcenteriolen, wanneer eene buurt wordt aan gelegd op een terrein, waar geen openbaar vaarwater in de nabijheid is, bijv. bij de Bontekoe. Dan kan worden gezegd dat dergelijk terrein niet geschikt is voor den aanleg van een buurtof de verplichting moet worden opgelegd tot aansluiting aan een gemecnteriool. Verslag der handelingen ven den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 8 Maart LS98. 27 Ten slotte stelde de heer Troelstra hot gevaldat van De heer Du pare wijst er op, dat bij art. 58 der alge- te leggen wegen of straten niet direct toogang tot tnoene politie-verordening andere gevallen worden bodoeld, penbare straat kan worden verkregen, bijv. over het dan waarin bij de nieuwe verordening zal worden voor- Komt dat artikel in strijd met deze verordening, de openbare erf van andere particulieren. Spr. kan zich niet voor stellen, dat in Leeuwarden dergelijk geval zich zal kunnen voordoen. Hij hooptdoor een en ander de geopperde bezwaren te hebben gerefuteerd. dan vorvalt het volgens art. 7 van laatstbedoelde. De heer Troelstra vindt art. 7 erg vaag; z. i. is er geen kwestie van, dat dit artikel derogeert aan het zoo- De heer Troelstra zegt, dat hij geen eigenlijke bezwaren ^en aangehaald artikel der algemeene politie-verordening. tegen deze verordening heeft geopperd, maar zich bepaald l)e l>eer Duparc stelt de mogelijkheid, dat or strijd kan heeft tot eenige vragen en opmerkingen, om later meer "ntstaan tLuss0',,!n b""lü a,rtlkols-, bPr' lieoft '"«bepalingen licht te hebben, als 't op eene mtcrpretatic der verorde- liet l,omv0", fod naëaleze" engel°°ft met dat i rlll|.llmt dit ontwerp in strijd komt met andere bepalingen er is Spr. is hel'met den heer Kolff eens, dat het misschien ullecn een enkele afwijking van art. 1 der bouwverordening. onmogelijk iseone verordening te maken die in alle gevallen kan voorzien, maar toch moet hij erkennen, dat De heer Duparc kan de verzekering geven, dat art. 7 hij door de toelichting van den heer Kolff niet bevredigd is. niet dan na rijp beraad door de commissie is ontworpen. Zoo omtrent zijn vraag, wanneer gezegd kan wordenHij wijst er op, dat bijna in elke nieuwe wet een bepaling dat een buurt of straat wordt aangelegd. De heer Kolff voorkomt van de strekking van art. 7. Het is in elk geval antwoordde hem hierop niet; hij zeidcalleen, dat, wanneer een maatregel van voorzichtigheid, op een zeker terrein een huis wordt gebouwd en later weer een en nog een, dan voorzien kan worden, dat eri eene straat of buurt zal worden aangelegd. De verorde ning is echter niet gemaakt voor wat voorzien kan wor den maar voor wat geschiedt Art. 58sub 2eder algemeene politie-verordening ziet hoofdzakelijk op bouwen in de buitenwijken der stad het spreekt n.l. van bouwen binnen een afstand van 5 meter van de openbare straat; wat op grooteren afstand geschiedt is geheel vrij. Hot is moeilijk te zeggen, wanneer men eene buurt aanlegt. Maar toch zou spr. gaarne zien dat de commissie eens over- De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Hierop wordt overgegaan tot behandeling der verordening artikelsgewijze. Art. 1 zooals dit nader door de commissie is ge wijzigd luidt Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft hij die bij den aanleg van eene nieuwe buurt of straat bouwt woog, of daarvan gcene goede definitie zou zijn te geven. ",J "T .r Het is spr. nog niet duidelijk, of de raad gebonden is of d:>ct bouwen, tenzij, ten gevolge van zijn daartoe aan de bepalingen van art. 4. De heer Kolff is van bekkend verzoek, de rooilijn voor do te stichten gebouw •m Ho hmodtorichtiligdoiI en rioleering dor aan oordeel, dat de raad andere bepalingen kan geven, maar 1 r"1 t welke beteekenis heeft dit artikel dan voor den raid, als leSSen wegen en straten door den gemeenteraad vooraf hij er toch van mag afwijken. Iets anders ware 't"als vastgesteld en anders dan overeenkomstig de hierna do raad behalve die van art. 4 nog andere voorwaarden vo8on e opa ingen. kon stellen. Spr. herhaalt, dat hij in deze verordening vele verbote- '10Cr RggIing Brouwer aarzelt wel eenigszins, zich ringen ziet, maar er toch nog vele vragen overblijven. debat over deze materie te mengen. Hij vindt echter aanleiding tot het doen van eene vraag en wel De heer Duparc meent, namens de geheele verordenings- deze, of de op deze overtreding gestelde straf niet veel commissiede verzekering te mogen geven dat zij met te gering is. Hij spreekt niet alleen als lid van den raad, veel moeite en zorg deze verordening heeft ontworpen maar in de eerste plaats als wethouder, die de verordening het was waarlijk geen gemakkelijk werk, de voorschriften, m0et helpen uitvoeren. Hij weet bij ondervinding dat die zij wenschelijk achtte, behoorlijk te formuleeren. men zich bij het bouwen vaak weinig stoort aan bepaliugen De heer Troelstra vroeg, cf, indien iemand op koud der verordeningmen bouwt er maar op los en burge- steed één perceel sticht, hij dan onder de nieuwe veror- meester en wethouders staan dan machteloos. Spr. zou dening zal vallen Het oordeel hiervan zal in ieder j dus bij overtreding dezer bepaling den overtreder in zijn voorkomend geval van de omstandigheden afhangenwel beurs willen treffen, zoodat hij, en anderen met hem, bij echter zal, naar spr. meent, dit het geval zijn, als naast' zoodanig perceel een tweede wordt gebouwd. Zijn hierbij de voorschriften van deze verordening niet in achtgenomen, overtreding een gevoelige les krijgen. De heer Duparc zegt, dat de in art. I gestelde straf dan zal proces-verbaal dienen te worden opgemaakt en (,e hoogste is^ die, volgens art. 161 der gemeentewet, de heeft de rechter uit te maken, of de verordening werkelijk nmd overtreding zijner verordeningen kan stellen, n.l. in zoodanig geval van toepassing is. De raad heeft echter j.0n hoogste zes dagen hechtenis of geldboete van ten voorloopig niet anders te doen, dan de voorschriften en hoogste vijfentwintig gulden. Indien iemand niettemin bepalingen, die hij wenschelijk en noodig acht, bij ver- houwt in strijd met de verordening, dan bestaat er een ordening vast te stellen. correctief in art. 180 der gemeentewet. Hij hoopt dan ook, De Voorzitter wenscht een enkele opmerking te maken, dat burgemeester en wethouders, zoo noodig, niet zullen De heer Troelstra vroeg, wat de beteekenis van art. 4 is, nnrzelendit artikel toe te passen en gebouwendie in indien het toch niet bindend voor den raad zal zijn. Spr. strijd met de verordening mochten worden opgericht, ten kan dien geachten spreker verwijzen naar de laatste regels koste der overtreders te doen afbreken. Deze laatsten van art. 1, die het voorschrift behelzen, dat men moet zullen dan vrij wat zwaarder worden gestraft, dan door bouwen overeenkomstig de volgende bepalingen der ver- eene geldboete zelfs van J 300. ordening. Ieder die wil bouwen en valt in de termen van deze verordening, moet overleggen een plan van de De heer Wolff had deze opmerking van den heer Duparc ontworpen bebouwing en wegenaanleg, waarbij moeten verwacht. Hij meent echter te mogen veronderstellen, dat worden in acht genomen de bepalingen van art. 4. Dan die geachte spreker weet, hoe moeielijk de toepassing van kan zich later voor den raad de vraag voordoen, of er art. 180 der gemeentewet is. Dit is een tweesnijdend wapen termen bestaan tot afwijking van deze bepalingeno. a. het snijdt aan den kant van den overtredermaar kan ook krachtens de door de commissie toegevoegde alinea dit ook aan den kant van het collego, dat het artikel wil van art. 4. Het komt spr. voor, dat de raad wel eenigs-1 toepassen, zins gebonden is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 3