54
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Hei 1898.
Spr. is er van overtuigddat ieder belastingschuldige
voor de belastingpenningen wel een andere en aangenamer
bestemming heeft, maar hij meent, dat ieder, die voor zich
en zijn gezin bij voortduring deelt in de voorrechten die
het wonen in deze gemeente, ten koste van al de belas
tingplichtigen aanbiedt, ook in de lasten moet bijdragen.
De heer Troelstra acht het niet wenschelijk in vele
discussiën te treden over dezen post. Het blijkt uit de
stukkendat de door den heer Dijkstra genoemde be
lastingschuldige niet in staat wordt geacht zijne belasting
te betalen. Burgemeester en wethouders hebben daarom
geen bezwaar gehadzijnen aanslag oninvorderbaar te
doen verklarenvooral niet na eene hun door den ge
meente-ontvanger mondeling gedane mededeeling.
De heer Dijkstra heeft, juist naar aanleiding van het
geen in het rapport staat, bezwaar. Daarin wordt alleen
de aandacht gevestigd op den achteruitgang van den han
del in één artikel. Dit wil spreker gaarne aannemen
maar er schijnt niet op gelet te zijn, dat in de zaak van
deze belastingschuldige bovendien verschillende andere
belangrijke artikelen worden verkocht.
Den heer Troelstra komt het naar aanleiding van door
den lieer Dijkstra gedane modedeelingen 't best voor, om
dezen post voorloopig aan te houden.
Er zal dan een nader onderzoek kunnen plaats hebben.
Hiertoe wordt besloten.
Alzoo wordt besloten
a. den gemeente-ontvanger te machtigen, in zijne reke
ning over 1897 als oninvorderbaar aan te brengen een
som van f 255.01 wegens onbetaalde belasting op het
inkomen over 1897
b. den gemeente-ontvanger te kennen te gevendat
het onvermogen van den belastingschuldige, onder volgn.
19 op den door hem overgelegden staat voorkomende,
niet overtuigend is gebleken zoodat er geen termen be
staan, het door hem verschuldigd bedrag ad 42.88 als
oninvorderbaar af te schrijven.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onin-
rorderbaarverklaring van aanslagen in de belasting op
het houden van honden over 1897.
Zonder discussie wordt besloten
den gemeente-ontvanger te machtigen, in zijne rekening
over 1897 als oninvorderbaar te verantwoorden wegens
belasting op het houden van honden over liet dienstjaar
1897 een bedrag van f 205.50.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot o/iin-
vorderbaarverklaring van onbetaalde schoolgelden over 1897.
Wordt besloten
den gemeente-ontvanger te machtigen, in zijne rekening
over 1897 als oninvorderbaar aan te brengen wegens
onbetaalde schoolgelden over dat jaareen bedrag van
107.25.
7. Voorstel vnn burgemeester en wethouders tot het
verleenen van pensioen aan A. M. van der Meiden wed.
J. Jansen.
Zonder discussie wordt besloten
aan A. M. van der Meulen, wed. J. Jansen, eervol ont
slagen schoonmaakster aan de gemeenteschool no. 7, een
jaarlijksch pensioen van 47 uit de gemeentekas te
verleenen, gerekend te zijn ingegaan den 1 Mei 1898.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van een verzoek van li. Steensma Thz., VI7. Feen-
stra en G. R. II. Pelom de nieuwe verordening regelende
het meten en wegen van granen enz., in te trekken en
de vroegere meet- en weegwijze weder in te voeren.
(Zie bijlage no. 9 tot het verslag van 's raads hande
lingen.)
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Wilhelmij herinnert er aan, dat in de raads
zitting van 12 October 1897, toen aan de orde werd
gesteld eene verordening, regelende het meten en wegen
van granen zaden en peulvruchten door hem de vrees
werd geuitdat de praktijk spoedig wijzigingen in deze
verordening zoude brengen.
Dat die vrees gegrond was, is thans reeds herhaalde
malen gebleken niet alleen door de ingekomen adressen
van de heeren Steensma, Feenstra en Pel, maar ook dooi
de vele mondelinge klachtendie bij burgemeester en
wethouders zijn ingekomen van de meters en wegers
omdat het hun onmogelijk was, al de bepalingen, in deze
verordening vervatte kunnen nakomen. Vandaar dan
ook, dat burgemeester en wethouders reeds officieus eenige
wijzigingen hebben gemaakt. Dit wordt ook door de
beurscommissie erkend in hare missive, en zij stelt zich
dan ook voor, zeer spoedig voorstellen in te dienen, om
de noodige verbeteringen in die verordening aan te brengen.
Hieruit blijkt dus, dat ook de beurscomraissie het er
mede eens is, dat de nieuwe verordening niet goed werkt,
en daarin veranderingen moeten worden gemaakt.
Wat de drie adressen aangaat van de heeren Steensma,
Feenstra en Peltegenen van den heer Pars vóór de
verordening, het wil spr. voorkomen, dat deze allen niet
vrij zijn te pleiten van egoïsme.
Het is waar, dat de kooplieden, waaronder.de heer
Pars in de eerste plaats behoort, die het meest handel
drijven in schokkersboonen en die granenzaden en
peulvruchten die niet op gewicht worden verkochtbij
de nieuwe verordening voordeel hebben, terwijl die koop
lieden, die in hoofdzaak in granen en zaden handelen, die
op gewicht worden verkocht, hiervan nadeel ondervinden.
Dat de heer Pars verder in zijn adres de be urscom missie
zulk eenen grooten lof toezwaaitzóó zelfsdat hijals
lid van de Kamer van koophandel van Franeker, aldaar
een dergelijk voorstel liocpt te doen en ditzooals uit
de bijlagen blijktreeds is geschieddit is z. i. ook
niet van eigenbelang vrij te pleiten. Het toont tevens
dat de heer Pars voor de stad zijner inwoning opkomt
omdat, wanneer eene dergelijke verordening, ontdaan van
de fouten die hierin nog schuilen in Franeker wordt
ingevoerddeze voor Franeker gunstig zal werken en
z. i. do aanvoeren en alzoo ook de handel in Franeker
zullen toenemen en te Leeuwarden verminderen. Immers,
juist doordat in Franeker de geheele week de aanvoeren
plaats hebben, en alhier in hoofdzaak den Vrijdag, kan
in Franeker de nieuwe methode van meten en wegen op
zijn doode gemak geschieden terwijl hier door het om
slachtige en vooral door het verspreid liggen der diverse
partijen dit bijna onmogelijk is. Dit te meer, daar de
weegtoestellen die telkens moeten worden verplaatst en
opnieuw opgesteldonmogelijk dien waarborg kunnen
opleveren die noodig is voor de personen welke onder
eedc staan.
Als slotsom van een en ander, stelt spr. voor, burge
meester en wethouders te verzoeken dit voorstel terug
te nemenom het opnieuw in behandeling te nemen
tegelijk met de wijzigingen die door de beurscommissie
in uitzicht zijn gesteld.
Spr. doet dit voorstelomdat bij de wijzigingen die
door de beurscommissie zullen worden voorgesteld mis
schien aan diverse grieven van adressanten kan worden
tegemoet gekomen, en vooral met het doel, om zoo mogelijk
het beetje handel, dat men hier nog aan de beurs heeft,
te behoudenen dit niet te zien verplaatst naar andore
steden, die misschien de handelaars wat meerdere facili
teiten geven.
De heer Hijlkema kan zich niet met den heer Wilhelmij
vereenigen. Toen de nieuwe verordening op het meten
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Mei 1898.
55
en wegen van granen den 12 October 1897 in behande
ling kwam, heeft spr. er zich gaarne voor verklaard, om
dat hij de nieuwe regeling rechtvaardig en billijk achtte.
Hij voegde er bij, dat het misschien later in de praktijk
zou blijken, dat enkele bepalingen eene wijziging zouden
behoeven de tijd moest het leeren en van de beurscom
missie kon men dan verwachten, dat zij de door haar
noodig geoordeelde wijzigingen zou voorstellen. Zoo is
't dan ook gegaan. Spr. is sedert niet van opinie veranderd.
Men moet niet vergetendat men met eene nieuwe
zaak te doen heeft, die hare voor- en tegenstanders heeft.
Het is moeilijk voor koopers verkoopers, zich op een
neutraal standpunt te plaatsen.
De adressanten Steensma, Feenstra en Pel komen op
tegen het fond van de verordening, doch de beurscom
missie heeft hunne hoofdbezwaren uitvoerig en zaakrijk
weerlegd. Het adres van IJ. Pars is echter in tegenover-
gestelden zin en neutraliseert de andere adressen.
Spr. acht de nieuwe verordening au fond goed. Daar
om komt 't hem beter voor, om nu hierin geene wijziging
aan te brengen, buiten de beurscommissie om, doch af
te wachten, of, en zoo ja, welke wijzigingen deze later
zal wenschelijk of noodig achten.
De heer Troelstra begrijpt de bedoeling van den heer
"Wilhelmij niet. Uit zijne rede schijnt te blijken dat ook
hij de vroegere meet- en weegwijze weder zou wenschen
te zien ingevoerd. Is dit het geval, laat hij 't dan ronduit
zeggen. Maar waartoe moet dan het voorstel dienen om
burgemeester en wethouders uit te noodigen eerst de
wijzigingen der verordening van de beurscommissie af te
wachten, en dan de zaak weder bij den raad aanhangig
te maken Het wordt immers uitdrukkelijk in de stukken
gezegd, dat de beurscommissie wel enkele belemmeringen
wil opheffenmaar dat in geen geval van haar is te
wachten een voorstel, om de nieuwo verordening zóó te
wijzigen dat daarin weer de oude meet- en weegwijze
wordt opgenomen en spr. acht het zoo goed als zeker,
dat ook de meerderheid van den raad op grond van de
geschiedenis dezer zaak van oordeel zal blijven, dat de
nieuwe verordening, wat de hoofdstrekking betreft, moet
worden gehandhaafd.
Do heer Wilhelmij spreekt van eigen belang, ja, onder
do werking van de vroegere verordening waren de kooplui
in het voordeel, maar nu niet meer. Doch èn door de
beurscommissie èn door de Friesche maatschappij van
landbouw èn door den adressant Pars wordt erkend, dat
de nieuwe methode van meten en wegen het naast de
werkelijkheid aangeeft, en daar moet het om te doen zijn.
De adressanten, die zich tegen de nieuwe verordening
verklaren zeggen dat vele landbouwers haar ook niet
goed gezind zijn, „omdat het uitrekenen der nieuwe meet-
ceduls voor velen moeielijkheden oplevert." Zou dit wer
kelijk het geval zijn Zouwaar de nieuwe meet- en
weegwijze meer met haar rechtmatig belang overeenkomt,
de doodeenvoudige zaak dat thans een factor meer in
aanmerking komt voor het berekenen van het gemiddeld
gewicht, hen hun werkelijk belang over het hoofd doen
zien Zijn dat argumenten
Merkwaardig isdat terwijl de heer Steensma en de
twee andere tegenstanders beweren, dat, indien de nieuwe
verordening blijft gehandhaafd, de handel zich naar Frane
ker zal verplaatsen de heer Wilhelmij zeker op ge
zag van anderen insinueert, dat de heer Pars in het
belang der gemeente Franeker en om Leeuwarden te bo-
nadeelen zoo voor die nieuwe meet- en weegwijze is.
Deze schijnt dan wel zijn eigen belang ter zijde te stellen,
want immers er wordt beweerddat die meet- en weeg
wijze over het geheel is in 't nadeel van den handel
Wil men nu een zaak redden door een minder deug
delijk meten en wegen Dat gaat op den duur toch niet.
Burgemeester en wethouders zijn, met de beurscom
missie er van overtuigd, dat de nieuwe regeling het bil-
lijkst en rechtvaardigst is, en een ieder geeft wat hem
toekomt, en dat moet den doorslag geven.
De Voorzitter wijst er op, dat de adressen, die respec
tievelijk den 28 Februari, 4 Maart en 8 April zijn inge
komen een antwoord eischen. De heer Wilhelmij wil
nu voorloopig geen antwoord geven, doch dit tot later
aanhouden.
Spr. doet opmeiken, dat de verordening niet voor de
eeuwigheid is bestemd. Zij is nu in werking en de
gebrekendie haar aanklevenzijn nog niet voldoende
aan den dag getredenom haar nu reeds te wijzigen.
Zolfs do heer Wilhelmij schijnt 't hiermede eens to zijn.
Intusschen wachten do adressanten op eene beslissing.
De vraag is 'tof hun verzoek thans voor inwilliging
vatbaar is. Is dit niet het geval, dan moet afwijzend
worden beschikt.
Mocht het later blijkendat het noodig iseenige
wijzigingen in de verordening aan te brengen dan kan
dit altijd nog geschieden.
De heer Wilhelmij zegt, dat de heer Troelstra hem niet
goed schijut te hebben begrepen. Hij is er niet voor, om
de vroegere meet- en weegwijze weder in te voeren
integendeelhij heeft diverse veranderingen daarin zeer
toegejuichd. Indien echter zijn voorstel wordt gehandhaafd,
dan kan men misschien eene verordening krijgendie
naar ieders zin is. De beurscommissie toch erkent, dat
in de nieuwe verordening fouten zijn, die moeten worden
weggenomen en door de wijzigingen, die door de beurs
commissie in uitzicht zijn gesteld kan misschien aan de
grieven van adressanten worden tegemoet gekomen.
Daarom acht hij het wenschelijkniet op de adressen
afwijzend te beschikken.
Er is in deze gemeente toch al zoo weinig handel, dat
men alles in het werk moet stellen, om dien hier te houden.
De heer Duparc is van meening, dat het denkbeeld
van den heer Wilhelmij alleen dan aannemelijk zou zijn,
indien burgemeester en wethouders hadden voorgesteld
de verordening te wijzigen. Het uitstel zou dan kunnen
dienen om de voorgestelde wijzigingen in behandeling te
nementegelijk met diewelke misschien van de beurs
commissie kunnen worden tegemoet gezien. De zaak is
echter geheel anders. Burgemeester en wethouders stellen
slechts voor, de ingekomen verzoeken af te wijzen. Bij
aanneming van dit voorstel wordt niets gepraejudicieerd
en is de raad later door niets gebonden om eventueele
voorstellen van de beurscommissie al of niet aan te nemen.
De heer Wilhelmij heeft gesproken van twee partijen.
Volkomen waar. De raad ondervindt dat nu opnieuw.
Vroeger waren de handelaren tevreden, maar beklaagden
zich de landbouwers. Thans is het omgekeerde het geval.
Dit komt, omdat hier tegenstrijdige belangen zijn, die van
kooper en van verkooper. En dit zal wel zoo blijven.
Beide partijen op gelijke wijze tevreden te stellenzal
wel altijd moeilijkzoo niet onmogelijk zijn. En daarom
vooral ook zou spr. gaarne zien, dat de raad zich eindelijk
van alle inmenging in de zaak van het meten en wegen
van granen en zaden ging onthouden. Reeds jaren geleden
heeft spr. dit denkbeeld ontwikkeldook bij de Kamer
van koophandel en fabrieken Zijns inziens pleit er niets
voor, dat de raad voorschriften geeft voor het meten en
wegen van granen enz.en zelfs beëedigde beambten
daarvoor aanstelt, evenmin als hij het b.v. doet voor de
maat of het gewicht van zooveel andere goederente
veel om te noemen, waarvoor kooper en verkooper zeiven
steeds wel naar behooren weten te zorgen. Het is nog
een overblijfsel uit oude tijdentoen landsvaderlijke re
geeringen meenden alles te moeten regelen. Die tijden
zijn echter gelukkig voorbij. Kwam het eenmaal zoover,
dat de raad ook het meten en wegen van granen en
zaden aan de belanghebbenden zeiven overliethij zou
dan tevens niet herhaaldelijk staan voor gevallen als het
onderwerpelijke en van veel moeilijkheden zijn bevrijd.
Den heer Troelstra is uit de laatste rede van den
heer Wilhelmij gebleken dat deze het eigenlijk geheel